De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijGodbestrijders.Ga naar voetnoot*God zal opstaan. De ontzachbre God der Legermachten
Staat op, Zijn vijand wordt verstrooid,
En smelt als 't rijp der voorjaarsnachten,
Door d' eersten morgenstraal ontdooid.
Als rook, die walmend opgestegen,
Voor 't oog zich uitbreidde in de lucht,
Of 't wolkjen van een zomerregen,
Voor d' adem van de winden vlucht.
Of als voor 't vuur der gloênde kolen
Het drupplend bijënwasch vervliet;
Of droomen die om 't rustbed dolen,
Wanneer men uit den sluimer schiet.
| |
[pagina 307]
| |
Geen zwerm van weerelooze duiven
Zal zoo voor adelaar of gier,
Geen zandhoos voor den wind, verstuiven;
Geen rotszout, sprenklende in het vier.
Wat dan vermeet ge u heldenstukken,
Die 't harnas aangespt tegen Hem
Die de Aarde van heur spil kan rukken
En rotsen splijten door Zijn stem?
Hy sprak, Hy heeft den eed gezworen:
‘Gy zijt mijn teêrgeliefde Zoon;
Mijn Zoon, mijn eenige geboren,
En eeuwig staat Uw gloriethroon.
Vergeefs weêrstaan U de aardsche machten:
Ik onderwierp haar aan uw voet.
Verpletter die U durft verachten;
Vertreed, vergruizel ze in hun bloed.
Uw scepter doe de volken bukken!
Uw Rijk is eeuwig als mijn woord.
En wie Uw juk zich poog' te ontrukken,
Wordt in de onleschbre vlam gesmoord.’
Wat onderstaat ge u, stervelingen,
In opgezwollen Duivlenwaan,
Met Lucifer naar de eer te dingen
Van tegen de Almacht op te staan?
Wat tracht gy koorden af te werpen
Waar in u de arm dier Almacht knelt;
Wat, zwaard en legerspiets te scherpen,
Tot dollen opstand saamgesneld?
De Godheid ziet uw samenrotten,
En blaast op uw vermeetlen trots.
Zijne Almacht spot met uw bespotten,
En gy verbrijzelt op zijn rots.
Te rug! en leert uw schedel buigen;
Ontfangt de tucht, weêrbarstig zaad,
Eer de aarde van uw val zal tuigen!
Één oogwenk nog, en 't is te laat!
1824.
|
|