De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
Toekomst.Ga naar voetnoot*Clemens futuri temporis exitum
Caliginosa nocte premit Deus.
Horat.
Zoo elk van ons het leed voorzag
Van elken naderenden dag,
Hoe zou hy jamm'ren, zuchten, klagen!
Hoe wrijten, worstlen tegen 't lot,
En, wederspannig aan zijn God,
Voor 't hem genakend uur vertzagen!
De kranke kermende aan zijn kwaal,
Beeft voor 't gezwel-doorvlijmend staal
Dat wonden kerft om 't kwaad te heelen;
Al smeekt hy, krimpende in zijn pijn,
De redding van den Medicijn,
Wiens hand hem 't leven meê moet deelen.
Doch wy, wy wanen ons gezond,
En slaan den vlijm die zeegnend wondt
Met weêrwil af, en druischen tegen;
Ja kermen als van ongelijk,
Om 't tuchtigend Genadeblijk,
Het onderpand van enkel Zegen!
Ach! wie 't verbidd', verhoor hem niet,
ô God, die in ons binnenst ziet,
En weet wat we ons ten heil behoeven!
Ja tuchtig, zuiver door de smart
Het zonde- en wareldzieke hart
Door 't Christnen-heiligend bedroeven!
| |
[pagina 295]
| |
En, ja! verberg voor 't lichtschuw oog
Die toekomst die ons treffen moog;
Zij 't Morgen met de nacht omgeven!
Betrouwen we U wat U behaag,
En, wat ons de ochtend met zich draag,
Geef, dankbaar, U ter eer, te leven!
Wat vrage ik naar mijn stervensdag?
Indien ik U ontslapen mag,
Hoe zou ik de angst diens doorgangs vreezen!
Maak me ieder oogenblik bereid:
Wien zou voor uwe zaligheid
Ooit oogenblik te ontijdig wezen!
Wat siddert een nog weeldrig bloed
Voor 't geen ons de aard ontscheuren moet
En tot dit tijdstip vaardig maken?
Neen! 'k neem den bittren heildrank aan
Om met mijn Heiland in te gaan,
Die geen der Zijnen zal verzaken.
Hy leed wat niemand lijden kan;
En wat, wat is dat lijden dan
Dat hier of lijf of ziel moog. prangen?
Hy, hy slechts, leed, en 't was voor my;
En ik, waartoe is 't zoo ik lij'? -
Om 't my verworven heil te ontfangen.
1824.
|
|