De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Gewijde poëzy. | |
[pagina 3]
| |
Jefthaas dochter,
| |
[pagina 4]
| |
(Roept Vader uit, daar zucht op zucht, het hart' ontgleden,
De bittre smart getuigt, die in zijn' boezem woont.)
'k Zwoer dien aan de Almacht tot een offer, heillooze eeden!
Die na de zege 't eerst zich aan mijn oog vertoont.
Gy zijt die, dierbre Telg! - maar durfde ik 't leven wagen
Voor 't heil van Israël, in 't heetste van den strijd,
Laat door geen' bangen schrik u 't offermes vertsagen!
Sterf, sterf als Jefthaas kroost, den Heere en 't Land gewijd’!
Ja, 'k zal, mijn Vader, 'k zal, met vreugde, 't outer naderen,
En schenken mijne ziel den God van Israël:
Een zelfde heldenbloed vloeit u en my door de aderen;
't Zij verr' dat laffe vrees uw dochter 't hart beknell'!
God-zelf, heeft my een eind, zoo glorierijk, beschoren;
Hy-zelf, het Vaderland, mijn Vader, roepen my.
Zou dan mijn Moeder nog vergeefsche klacht doen hooren?
ô Neen; zy sta my af, hoe dierbaar ik haar zij!
De Godheid spreekt: Haar stem moet die van 't bloed verdoven.
'k Herroep me, ô Moeder, die gevoelens, die weleer
Gy my hebt ingestort, wanneer we, in druk verschoven,
Een toevlucht zochten by den grooten Opperheer.
De Algoede zag ons aan; Hy heeft ons huis verheven:
Hy heeft, door Vaders arm, den Ammoniet verjaagd:
Zijn' volk' bevestigt Hy de vrijheid, door mijn sneven.
Men loof d' Almachtige, Hy doe wat hem behaagt!
Gantsch Isrel houdt op my 't oplettend oog geslagen;
't Is grootsch, dat mijn belang hun aller aandacht wekt!
Maar grootscher is 't, dat ik hun achting weg durv' dragen;
Dat Milka liefde en hart van ieder tot zich trekt!
Hoe wordt voortaan mijn naam, gevoerd op duizend tongen,
In zegening vermeld door 't dankbaar Nageslacht!
Hoe vrolijk wordt mijn lof met Jefthaas lof gezongen,
Wen 't zijn verlossing viert uit 's vijands overmacht!
Wie koos, voor zulk een lot, een wisselvallig leven?
Wat is er, dat een dood zoo heerlijk evenaart?
Vaarwel, mijn Moeder, 'k gaa (niet eeuwig) u begeven.
Meer zij u 't Vaderland dan uwe Dochter waard!
1780.
|
|