| |
| |
| |
Dees Landaard, zacht van geest, genegen tot den vrede,
Trok nooit, dan tegen dank, het slagzwaard uit de scheede,
Maar schroomde ook vuur, noch staal, noch Keizerlijke magt,
Zoodra 't getergde bloed aan 't zieden wierd gebragt.
Simon stijl, opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden.
| |
| |
| |
Brieven van A. aan Z.
No. I.
WAARDE VRIEND!
Het was niet te verwonderen, wanneer in de eerste dagen van den algemeenen opstand onzer Natie, om het dwangjuk der vreemdelingen van den hals te schudden, de gemoederen van verschillende zijden ontrust werden.
De staat der zaken ten aanzien van den vijand was hagehelijk, en de aanhangers en zendelingen verspreidden allerlei kwade geruchten, geschikt om de vrees op te wekken, en het vertrouwen des volks op hun, weg te nemen, die zoo edelmoedig het roer aangrepen om het lang geslingerde schip op effener baren te sturen. Hoe listig en kwaadaardig deze uit- | |
| |
strooisels verzonnen, en aan den man gebragt wierden, en welken indruk zij maakten op zwakke gemoederen; de algemeene moed en geestdrift hield stand, en (den Hemel zij dank!) niemand twijfelt thans meer aan de zekerheid der herwonnene vrijheid, waarvan eene geconsolideerde vereeniging onder Zijne Hoogheid de waarborg is. Deze bekommernissen zijn derhalve voorbij, en wat het uitwendige betreft, voedt geen onzer Burgers, (Franschgezinden die het juk terug begeeren mogen dit wenschen op te wekken) de minste vrees voor gevaar. Maar daar is eene andere bekommernis die het inwendige raakt, en niet minder ontrustende is voor eene Natie, die de striemen harer boeijen, en het knellen van het juk nog gevoelt, en wier hart na zoo vele en zoo wreede beleedigingen zich tegen de werktuigen harer onderdrukking, met een zelfgevoel harer waardig, verheft. En deze bekommernis is van eenen aard, dat ik oordeele haar voor u bloot te moeten leggen.
Hij toch, die alle verleidende en dringende aanzoeken der Franschen, die zijne groote talenten doorzagen, weêrstond: die zich aan alle medewerking met eene vreemde geweldenarij, door eene verstandige retraite naar buitenslands | |
| |
en gedurige reizen naar Duitschland, Zwitserland, Denemarken, Zweden, en geheel het Noorden, onttrok; die onder die weinige edele zielen behoort, die geene Orde van de Reunie voor die des Konings verwisseld of gevraagd hebben. Hij die in stilte en met wijsheid tot deze groote nationale herstelling op de krachtdadigste en voorzigtigste wijze, heeft medegewerkt, en in Amsterdam die gelukkige wending heeft voorbereid, en door zijnen moed en welsprekendheid heeft helpen voortbrengen en daarstellen. Hij eindelijk van wien het Vaderland nu, op een grooter tooneel nog grootere diensten en opofferingen verwacht; hij kan het niet vreemd vinden, dat men in den vollen stroom zijner werkzaamheden tot hem opziet, en daar het de belangen van Vorst en Vaderland geldt, zich bij voorkeur tot hem wendt die beider onbepaaldst vertrouwen bezit en verdient. Welaan, vergun dan, Mijnbeer, dat een uwer oude vrienden en hoogschatters uwe aandacht verzoeke op een punt dat in één oogenblik zoo gelukkig, maar tevens zoo vol van verwarring, de geheele Nederlandsche Natie, op eene zeer ontrustende wijze bezig houdt.
Wij hebben het ondragelijke juk van Frankrijk getorscht, en hetgeen het onlijdelijker maak- | |
| |
te, was, dat een aantal van Hollanders, waaronder lieden zich door geboorte, aanzien en vermogen onderscheidende, en onder vroeger bestuur, met weldaden overhoopt, het door hun gedrag met woorden en daden wettigden, en zoo veel van hen afhing, verzwaarden. Men heeft (en een ieder moet het erkennen, dat onze ellende tot die hoogte gestegen was,) Nederlanders gezien, die door den drang van omstandigheden verpligt zijn geworden, tegen hun hart, zich in eereposten of bedieningen te laten stellen; ja, tot uitvoering van maatregelen zich te laten gebruiken, die zij verfoeiden: en men mag het hun dank weten; daar zij niet zelden de gelegenheid aangrepen om de hardheid der dwingende bevelen, die door hunne handen gingen, in de uitvoering te matigen en te verzachten; terwijl zij baldadige vreemdelingen uitsloten, die de hatelijkheid der administratien welke zij vervulden, ieder oagenblik met hunne willekeurige toepassing der drukkende wetten, verdubbelden. Maar daar zijn er (gij kunt daar niet onbewust van zijn) die de boeijen des dwingelands te gemoet snelden, op de laagste en lafhartigste wijze voor zijne voeten in 't stos kropen, en zich bij hem en zijne satelliten, posten, ampten en bedieningen bekuipten, waarin zij volkomen den onderdwingeland | |
| |
speelden, en hun eigen Vaderland en lijdende Landgenooten op de eigendunkelijkste wijze vertrapten. Behoeven wij ze u te noemen, die langs dezen weg zich in s' dwingelands gunst indrongen, en naarmate zij de belangen der Natie meer en onverantwoordelijker verrieden, met titels, met zoogenaamde eereteekenen, met goederen en schatten, aan 't uitgemergeld volk afgeperst, beloond zijn geworden? Behoeven wij ze u aan te wijzen, die zich door hun openbaar gedrag in den Franschen Senaat, in de Fransche wetgeving, vooral in de Fransche legislative Commisfie van Finantie, en door hun schriften, in verschillende talen uitgegeven, ja die zich door hunne razende aanhankelijkheid aan het Fransche Gouvernement, en (schroomen wij niet het woord te gebruiken) door hun vijandelijk gemoed tegen het door hun vertrapte Vaderland, zoo openbaar onderscheiden en uitgeteekend hebben, en tegen wie de algemeene volkskreet tot den Hemel opgaat? Neen, Mijnheer! gij kent hen, als geheel de Natie hen kent, en van de voornaamste is nog in de laatste oogenblikken hun dolle en wanhopige worsteling, tegen het herstel der vrijheid gebleken.
Niemand is er die twijfelt aan de diepe verontwaardiging die zoodanige lieden aan onzen | |
| |
Doorluchtigen Souverein moeten inboezemen; maar men kent hunne intrigues: hunne onderlinge verbinding, hunne gevaarlijke en trouwelooze verstandhouding met het Fransch Ministerie, hunne protectie aan de talrijke Fransche Agenten, die nog in ons midden ongestoord en ongehinderd leven, en men zien ze van nu aan, ja men heeft ze van 't eerste oogenblik zijner aankomst zich zien toeleggen, om hem te verrassen, om zijn goed, zijn tot zachtheid en vergeving genegen hart te bekruipen; en zich door allerlei kunstenarijen in zijn vertrouwen in te dringen. Men heeft gezien, als poogden zij, door hunne diepe buigingen voor den Prins hun trouweloos aangezigt en hun schuldig hart, voor zijn schrander en doorziend oog te verbergen. Men vreest zoodanige personen op nieuw in hunne gewigtige posten gecontinueerd en bevestigd te zien; posten waarin zij niet zijn kunnen zonder den Vorst te verraden, op zijn' naam willekeurige onderdrukkingen in te voeren, die niet strekken zouden, dan om de liefde eens volks, hem zoo verknocht, te honen en er hen over te straffen; en men gruwt van dezulken, misschien, eerlang te zullen moeten eerbiedigen als Vorstelijke Ministers, als organen van den Souverein, en als zijne Raadslieden. Welke Minis- | |
| |
ters, mijn God! welke organen, en welke Raadslieden voor een' Vorst, die zig geheel toeheiligt aan het geluk des Volks! Vijanden huns Vaderlands, die zich den verdienden vloek van geheel dat Vaderland opgeladen hebben, en die van al wat slechts braafheid bezit, met eene ijzing beschouwd worden die aan de verfoeijing grenst!
Doch hooren wij, met verbanning van al wat het gevoel ons in geeft, de bedaarde stem der rede. - Het zou onbetamelijk zijn, zelfs de grootste booswichten en gruweldaders bij wege van acclamatie of volkskreet te veroordeelen. Maar, is het eene onomstootelijke waarheid, dat het onderling vertrouwen tusschen den Vorst en zijn volk, tusschen den Regent en den geregeerd wordende, tevens de bron van het innig en hartelijk geluk eener Natie, en de beste waarborg is van de blijmoedige en stoorlooze betrachting der wetten, van de eenstemmige gereedheid tot opbrengst der lasten en opofferingen van bloed en leven voor Vorst en Vaderland; dan kan het ook Zijne Hoogheid, dan kan het geen' Vorst onverschillig zijn; ja dan is het van het hoogste belang, den algemeenen kreet van de Natie, de stem der weldenkenden, in dit punt te ken- | |
| |
nen, en het is eene heilige pligt, die tot hem te brengen.
Zie daar, Mijnheer, wat ik van U verwacht, waartoe ik mij gedrongen zie U te verzoeken, ja, te bezweren. Verlicht den Vorst, gij kunt het, en uw edel, uw boven alle verdenking en baatzucht verheven karakter is het geen vereischt wordt, om dit met vrucht te doen. Gij, te grootmoedig om in bijzondere rancunes te deelen, Gij wiens geheele ziel geconcentreerd is in het eenig punt van het waarachtig en eenzelvig belang van Vorst en Vaderland; Gij zijt, (vergeef mij de stoute uitdrukking) daartoe geroepen, en op U vestigen al wie U kennen, het onbepaaldste vertrouwen, dat gij niet zwijgend zult aanzien, dat door de onbekendheid Zijner Hoogheid met het gedrag en karakter dier genen, van wie ik spreke, een stap geschiede, die het vuur der Natie, dat thans ontvlamd is, die hare gelukkige geestdrift zou kunnen, ja door een natuurlijk gevolg, zou moeten verdoven en neêrslaan, en op de vereenigde inspanning harer krachten tot voltooijing der algemeene zaak van Europa, eenen hoogst nadeeligen invloed hebben.
Het zijn hier geen ijdele verwachtingen, geen | |
| |
hersenschimmige voorstellingen van het geen men van het beheer, van den raad, van de waarneming der posten, in welke zij zich nog bevinden, of die hun verder vertrouwd mogten worden, te wachten heeft. Het zijn faiten, wereldkundige faiten, die hun aard, hunne trouwloosheid, hunne geheime verkleefdheid aan Frankrijk, hunne verachting van onze Natie, waaruit zij zich onherroepelijk en zonder mogelijkheid van andere dan geveinsde terugkeering, afgescheiden hebben, om zich van den naam van Franschman en lieveling van van napoleon glorie te maken, bewijzen. Te vergeefs huichelen zij in deze oogenblikken die hen verrast hebben, onderwerping, en ijver, terwijl de spijt en de wrevel die hun hart uitbarst niet te miskennen is. Kwaadaardiger dan eenig geboren Franschman, hebben zij ons allen op het hart getrapt, en de verdelging onzer Natie met een' helschen lach toegejuicht en vrijwillig bezworen: en geheel hun gedrag heeft gedurende de vier bange jaren onzer slavernij, dagelijks blijk gegeven, hoe veel erger een Renegaat dan de geboren Musulman is. Door overmaat van slaafsche onderdanigheid, door het gevoel hunner gelukzaligheid van Graven, Barons, van Grootkruissen, van Commandeurs, van Ridders van | |
| |
het Legioen van Eer, van gepensioneerden of geëmploijeerden van Frankrijk alhier te zijn, poogden zij voor het oog van hunnen afgod, den hun aangeboren vlek van Hollander te zijn, af te wisschen, en bij hem alle mogelijkheid van achterdocht, als of zij voor eenig gevoel van menschelijkheid jegens hun landgenoten vatbaar waren, voor te komen. Thands staan zij gereed tot de laagste kruipingen, wat zegge ik, thands zien wij hen, als ware Cameleons, van kleur veranderen en den buik naar de wind hangen, thands streven zij, in uiterlijke vertooning, in schijn van ijver, den eerlijksten, den warmsten Vaderlander en vriend van het Doorluchtig Huis van Oranje vooruit. En waartoe dit alles? om den smaad der verachting die uit alle oogen hun tegenblikt, niet slechts onder den schuts van onzen eenparig gekozen Vorst te ontduiken; maar om zich door hun gemaskerde huichelarij in eereposten te handhaven, en zich in bedieningen te vestigen, van waar zij de Natie, die zij zich vijandig gemaakt hebben, door zich vijandig, ja vijandiger tegen haar te toonen, dan de dwingeland zelf, op eene tergende wijze beschimpen en in haar herkregen vrijheid nog verder vertrappen mogen.
En doen dit dezulken, die verstand en in- | |
| |
zigt genoeg hadden om, in de eerste beginselen der gezegende omwenteling, hare spoedige en als oogenblikkelijke voltooijing vooruit te zien, en van toen af een dubbelzinnig gedrag verkozen te houden; ook zij, die den krachedadigsten wederftand, die van hen afhing, aan de nieuw ingevoerde orde van zaken geboden hebben, en nog bieden, hebben zich gehaast eene zelfde mom aan te nemen.
Zou dan; Mijnheer! ons dierbaar en vereenigd Vaderland, nu zich alle vroegere partijschap verloochend en alles zich tot één hart en ééne ziel vereenigd heeft, om onder den Oranje-standaard het land te redden en voor altijd voor binnen- en buitenlandsche schokken zeker te stellen, en er slechts ééne onderscheiding is, die van Nederlanders en Franschgezinden, - zou, zeg ik, ons dierbaar Vaderland, bij de mannelijke pogingen, waarmede het zijne boeijen heeft afgerukt, en die de bewondering van Europa en het voorbeeld der naburen maken, zoo arm zijn in bekwame en kundige mannen, dat men noodig had om in Staats- of Stadsbeheer toevlugt te nemen tot Franschgezinde pligtverzakers, verzakers van den Hollandschen aard en van alle bewegingen, die den Hollander kenteekenen? Zou de onsterfelijke willem de eerste leden des | |
| |
Spaanschen Bloedraads, - wat zeg ik; zou hij Vargassen en Hessels tot Ministers, tot Leden van Geregtshoven, tot uitvoering zijner bevelen gebruikt hebben? Of welke houding zou dit voor naburige Volken en Vorsten gehad habben, die het oog op ons hielden? welken indruk op de rot zijn' standaard vlie, gende Nederlanders?
Gij gevoelt het, Mijnheer! dat wij niet spreken van die genen, die onder een vorig bewind, over welks wettigheid men verschillend denken kan, maar dat echter Hollandsche vrijheid en onafhankelijkheid ademde, en den naam van Holland trachtte eer aan te doen, zich bedieningen, eertitels en eereteekenen lieten welgevallen; - even weinig (het is reeds gezegd) bedoelen wij ieder, die, geperst door den drang der noodzakelijkheid, eenigen post onder de overweldiging van napoleon heeft bekleed, als verrader van de belangen zijns Vaderlands te brandmerken. Het was hard voor dezulken, bij de ketens der algemeene slavernij, nog dit juk eener bijzondere dienstbaarheid te torschen, en honderden zijn in die geval, die zich van het handleenen aan de bevelen des onderdrukkers niet vertroosteden, dan door den dienst, die zij zelfs daarin hunne landgenooten bewezen.
| |
| |
Niet ieder, Mijnheer! was gelukkig, was schrander genoeg, om, als gij, zich aan de klaauwen der dwingelandij te onttrekken; en gelijk vaders zich de kinderen van het hart voelden scheuren om tot lijfwacht van den Tijran te strekken, even zoo zagen anderen zich (om het dus uit te drukken) aan zich zelven ontweldigd.
In hoe verre ieder, die napoleon in eenige betrekking gediend heeft, of als regtschapen Hollander, of als verfranschte aanhanger des gemeenen vijands, zij aan te merken, moet ontwijfelbaar uit zijn gehouden gedrag worden opgemaakt. En die is, hetgeen de algemeene stem der Natie hun Vorst en Souverein afsmeekt.
Alle zijn wij vaardig, het Vaderland, zonder onderscheid van ouderdom, stand, of rang, met ons bloed, alle zijn wij 't, om het met al ons vermogen, alle, om het met onzen arbeid in tabbaard of krijgstoerusting, in hooger en lager posten, naar de mate onzer krachten en bekwaamheden te dienen. Maar dat zij, die ons tegen den vijand aanvoeren, dat zij, die ons in het kabinet bevelen geven, mannen van eene ondubbelzinnige vaderlandsliefde zijn; geene militaire of politieke partijgangers, die zich eenmaal aan den vijand, wien wij te | |
| |
keer gaan, verkochten om ons tot beulen te strekken.
Hoe zou de krijgsman, in aanval, of afwering, alle zijne krachten aanwenden, zoo zijne ziel ontvlamd door geestdrift om den vijand uit het veld te slaan, in de waagschaal gehouden wierd door de bewustheid, dat hij verraders achter hem heeft, die met zijne bestrijderen beulen, en dezen de overwinning toewenschen. Hoe zal de burger zijn goed en vermogen blijmoedig opofferen, als hij zich overtuigd houdt, dat zij, in wier handen hij het stelt, een fijstema van uitmergeling ten behoeve des vijands omhelsden en tot zijn verderf handhaafden? Hoe zal hij zijn' pligt met gerustheid en ijver vervullen, wanneer hij gedurig ontrust wordt door het mistrouwen op Regenten of Staatsdienaars, wier gevoelens hem als vijandelijk bekend zijn, en van wie hij niet anders verwachten kan, dan het stremmen of verijdelen van alles wat tot heil des Vaderlands strekken moest.
Het zou misschien hier de plaats zijn om in details te treden, en met onwraakbare stukken te staven, tot hoe verre de snoodheid door sommigen van hen, die bedoeld worden, gedreven is; waarvan men zeker weet, dar zelfs aan u, Mijnheer! alles... nog... niet bekend | |
| |
kan zijn. Maar ik ontzie, in een' brief, die door meer handen zal gaan, details te plaatsen, die de algemeene woede tegen deze schandvlekken der Natie zou aanzetten; en men durft van ettelijke onder hen verwachten, (want zeker zal bij allen de schaamteloosheid niet ten hoogsten top gestegen, en alle gevoel van wroeging in gelijke mate verloren zijn) dat zij, vernemende hoe zij in het oog loopen, en dat geene huichelarij hun meer baten kan, van hunne staatzuchtige plans zullen afzien. Terwijl men van ieder, die in het Fransche juk glorie stelde, tevens hopen durft, dat hij, alvorens naar eereplaatsen en ambten te staan, de hand in zijn' boezem steke, en zich onderzoeke, in hoe verre hij zich met een goed geweten en zonder terging eener hoogst beleedigde Natie, kan aanbieden.
Het Hollandsch hart is zachtmoedig, en even als zijn Vorst, geneigd om beleedigingen te vergeten, maar het is voor elken individu hoogst gevaarlijk, 's volks wettige verontwaardiging tot opbruisching te dwingen, in plaats van haar tijd tot bekoeling te geven. Het verder te houden gedrag kan velen, wier handelwijs dubbelzinnig moet voorkomen, met der tijd regtvaardigen. Doch geen voorvechters der dwingelandij, geen M. - geen | |
| |
V. - enz. enz. wier namen ten eeuwigen vloek in de geschiedenis opgeteekend zullen staan, beheerschen de vrijgewordene Natie, waarvan zij die verachting, verdiend hebben, zonder dewelke niemand, die hen gekend heeft hun aan kan zien.
Hoe gelukkig ware het niet, en voor Vorst en voor Volk, indien alle de hoofden des Franschen bestuurs, dien fraaijen Gogel (die zijn vaderland in 1806 reeds voor tijtels en eereampten, met dien eerlijken Admiraal Verhuell verkocht, en deszelfs onafhankelijkheid verraadde) in zijne vlucht vergezeld, of bij het aannaderen van het onweêr eene tijdige retraite naar Parys gemaakt hadden! Na Parys, alwaar nu nog de Graven Schimmelpenninck, Meerman, schoonbroeder van M. -, Zuylen van Nievelt, nog Groot Maarschalk of Gouverneur van het zoogenoemd Keizerlijk Paleis te Amsterdam, J. Wolters van de Poll, van Dedem, wiens kanon te Zwol en Campen de triumph des vaderlands, zoo zeer tegen zijne intentie heeft bevorderd, van Westreenen van Themaat, en de zoogenoemde Commandeur Verhuell, broeder van den Admiraal, zich onledig houden, om door allerlei verleidings middelen, door beloften en dreigementen, op hunne hier zijnde naastbestaanden en vrienden | |
| |
te werken, ten einde zich toch aan alle regering en deelneming in dezen heiligen opstand te onttrekken. Zij doen dit voorzeker alle niet even opregt of vrijwillig, maar van alle welke pogingen nogtans hetzelfde onmiddelijk effect is, om de zwakke gemoederen van die vrienden aan het wankelen te brengen, en van de handhaving der volkszaak af te trekken. Geen wonder dan ook, dat de dwingeland reeds sommigen van hen beloond, en nu zeer onlangs met eeretitels en pensioenen (zoo als onder anderen Westreenen van Themaat,) begiftigd heeft. - Dan weerhouden wij ons voor dit oogenblik!.......
Ik betuige met de hoogste achting en harte. lijkste toegenegenheid te zijn enz.
A......
Van huis den 7. December 1813.
P.S. Heil zij allen braven! zoo even worden wij verheugd door de tijding dat Z.D. Hoogheid heeft goedgevonden den waardigen Hoogleeraar kemper, tot Rector Magnificus van 's Lands eerste Hoogeschool te Leyden aan te stellen, in plaats van den fungerenden Rector brugmans. Ook, dat alle pogin- | |
| |
gen van den gewezen Onder-Prefect te Leyden, gevers van Endegeest, de groote vriend van M. - die Z.H. alomme naloopt, vruchteloos zijn geweest: zelfs verzekert men dat hij, op eene nadrukkelijke wijze de verontwaardiging van de In- en Opgezetenen, vooral te Lisse, in de hooge tegenwoordigheid van den Souverein heeft ondervonden! Amen!
|
|