Gedichten voor kinderen(1838)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Het geweten. Aan mijn zoontjen. Vraagt gy my, wat is 't Geweten? Dierbaar knaapjen, hoor my aan, 't Is een stem die zich doet hooren; Die men nooit in 't hart kan smooren; Die men vruchtloos tracht te ontgaan. 't Is een weldaad van den Schepper, Ieder stervling meêgedeeld. Nergens booswicht, zoo volkomen, Die die stem niet heeft vernomen Die de wreedste wroeging teelt. [pagina 59] [p. 59] Ja, 't Geweten doet ons sidderen; 't Is der ondeugd felste straf. Klaagt haar stem ons aan in 't harte, ô Zy laat geen rust van smarte, Wie aan 't kwaad zich overgaf. Vaak houdt ze ons terug van 't boze, Of zy waarschuwt voor het kwaad. 't Is het kenmerk van 't Geweten, Dat het als een stalen keten, Knellend nasleept waar men gaat. Wie by wettelooze ontwerpen 't Hart met angst beknelt voelt slaan, Die dan vuurgloed op zijn kaken, En een vlam in 't hart voelt blaken, Dien klaagt dit Geweten aan. [pagina 60] [p. 60] Roept u deze stem, mijn zoontjen Hoor met eerbied, wat zy zegt! Blijf getrouw aan haar vermanen! Haar verachting staat op tranen: God heeft haar in 't hart gelegd. Vorige Volgende