Gedichten voor kinderen
(1838)–Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
het kind.
Als ik slaap, gy wekt my weder;
En, toen broêr in 't kistjen lag,
Maakte Moeder hem niet wakker,
Maar hy sliep door nacht en dag.
Waarom, zeg my, lieve Moeder,
Hield hy de oogjens altijd toe?
Wordt, die dood is, nooit weêr levend?
Zeg dan, Moeder, zeg my hoe?
de moeder.
Neen, mijn kind, de dooden wekken
Kan geen moeder, dierbre knaap!
Neen, Gods stem-alleen, Gods Almacht,
Wekt de dooden uit hun slaap.
| |
[pagina 39]
| |
Eens wordt al wie dood is, wakker;
En, die God hier recht bemint,
Leeft dan altijd in den hemel,
En heeft Jezus tot zijn Vriend!
het kind.
Jezus! - die voor ons kwam sterven
In die ijsselijke pijn!
ô! Die Jezus vriend mag wezen,
Wat moet die gelukkig zijn!
|
|