'Willem de Vreese en de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Over een Vlaamse geleerde en zijn levenswerk'
(1989)–Jos A.A.M. Biemans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Willem de Vreese en de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta
| |
[pagina 94]
| |
Academie van Wetenschappen. Wie Willem de Vreese en zijn werk niet kent, zal zich wellicht afvragen wat een mens bezielt om in een weinig comfortabele trein te stappen en 2500 kilometer van huis te gaan in de hoop wat oude boeken tegen te komen. Want daarnaar op zoek, bereisde De Vreese Europa van Zweden tot Italië en van Engeland tot Rusland. Telkens wanneer hij een - vaak nog totaal onbekend - Middelnederlands handschrift aantrof, maakte hij daarvan een gedegen beschrijving, soms heel uitvoerig en gedetailleerd, dan weer zeer beknopt en kernachtig, al naar gelang de importantie van de codex. Zo verzamelde hij in een lange reeks van jaren een enorme hoeveelheid materiaal, bestemd voor zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Maar alvorens daarover uit te weiden, moet de vraag beantwoord worden wie De Vreese eigenlijk was. | |
Jeugd- en studiejaren te GentWillem Lodewijk de Vreese werd op 18 januari 1869 geboren te Gent. Zijn moeder, Maria Julia Laveyt, huwde in 1872 met de kleermaker Gustave Theodore de Vreese, die de drie jaar oude Willem adopteerde, aldus An de Moor in haar recente biografische schets van De Vreese. In het gezin werd Vlaams gesproken, Willems moeder kende geen Frans, haar man wel. Na het volgen van het lager onderwijs doorliep De Vreese de gymnasiale afdeling van het Franstalige Athenaeum te Gent. Zelfs de lessen in de Nederlandse taal- en letterkunde werden daar voor een groot gedeelte in het Frans gegeven. Over die schoolperiode heeft De Vreese later het volgende gezegd: ‘Ik heb aan den lijve ondervonden wat het zeggen wil, onderwezen te worden in een taal die men alleen op school heeft geleerd en waarin men dus pas na jaren kan denken. Maanden lang was ik een zwijgende leerling, kon de lessen in de mathesis, natuurkunde en scheikunde slechts met de meeste moeite volgen, was zelfs de risee van mijne medeleerlingen en wekte ten slotte nog hun nijd en afgunst op, toen ik bij repetities de beste cijfers haalde: Fransch praten kon ik nog niet, maar schrijftelijk [sic] ging het wel.’ De jaren op deze Franstalige school hebben ook de flamingant in De Vreese doen opstaan. ‘Mijn Vlaamsche aard kwam tegen dat alles in verzet, ja in opstand; er groeide in mij een stille toorn omdat ik zooveel harder moest werken dan anderen om hetzelfde resultaat te bereiken. Ik werd vroeg zeer Vlaamschgezind’. Onder invloed van zijn leraar Nederlands, Jan Micheels, hield hij zich tegen de verdrukking in bezig met Nederlandse taal- en letterkunde. In 1885 richtte hij - 16 jaar oud - met twee medeleerlingen van het gymnasium een Vlaamsgezind ‘Taalminnend Leerlingen-genootschap’ op. Hoewel hij aanvankelijk ingenieur wilde worden, koos hij toch voor de studie van de Nederlandse taal, omdat het hem toescheen dat hij zijn capaciteiten op die wijze het best aan de belangen van zijn volk dienstbaar kon maken. Hij groeide uit tot een briljant student, een harde werker en een krachtig strijder voor het VlaamsWillem de Vreese, circa 1910
en de Vlaamse zaak. Nog vóór het voltooien van zijn studies publiceerde De Vreese in 1890-'91 een geruchtmakende reeks artikelen in het tijdschrift Nederlandsch Museum onder de titel ‘Zuidnederlandsche Taal- en Letterkundige Wetenschap’. Daarin veegde hij de vloer aan met de uitgaven van en studies over Middelnederlandse teksten die in Vlaanderen het licht zagen. Behalve een gebrek aan kennis van het Middelnederlands demonstreerden deze uitgaven meestal ook een gemis aan paleografische en codicologische inzichten. Kortom: het werk van dilettanten. In dezelfde artikelenreeks maakte hij tevens korte metten met het ‘Nederlands’ waarin zelfs ontwikkelde Vlamingen zich uitdrukten. De invloed van het Frans - het veelvuldig gebruik van gallicismen bij voorbeeld was nauwelijks iemand zich bewust - was De Vreese een doorn in het oog. Hij zag zich genoodzaakt de blik naar het Noorden te wenden, een richting die zijn leraar Micheels hem al eerder gewezen had. Het Nederlands zoals dat door beschaafde mensen in Noord-Nederland gesproken en geschreven werd, moest ook in het Zuiden als richtsnoer genomen worden. Alleen op die manier zou men kunnen komen tot een algemeen beschaafde omgangstaal die boven de dialecten stond. En ook waar het ging om de kwaliteit van de wetenschapsbeoefening | |
[pagina 95]
| |
wees De Vreese naar Nederland. Vooral het werk van de Leidse hoogleraar Matthias de Vries (1820-1892) beschouwde hij als voorbeeldig. Hoezeer hij deze geleerde bewonderde, blijkt onomwonden uit een van de vele brieven die hij schreef aan zijn geestverwant Theophiel Coopman: ‘Voor Zuidnederland te zijn wat De Vries voor Noordnederland geweest [is], ziedaar het doel van mijn leven!’ | |
Redacteur van het WNT te LeidenDat De Vreese zich op Nederland richtte, betekende overigens niet dat hij alleen de ontvangende partij wilde zijn. Integendeel, het Zuiden had het Noorden ook iets aan te bieden. Nauwgezet bestudeerde De Vreese de nieuwe afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat indrukwekkende taalmonument van De Vries en Te Winkel waaraan al sinds 1864 te Leiden gewerkt werd. Het WNT moest - aldus Matthias de Vries - getuigen van ‘de eenheid der taal, die in beide deelen van het Dietsche vaderland eene zelfde afkomst bewijst’. Het Woordenboek moest ‘Vlaamsch en Hollandsch eens voor al verbinden tot ééne gemeenschappelijke Nederlandsche taal’. Toch liet de integratie van het Zuidnederlands in het WNT te wensen over. De Vreese bood daarom de redactie van het WNT zijn medewerking aan. Spoedig daarna raakte De Vries overtuigd van de talenten van de Gentse student en op 15 april 1890 werd De Vreese de eerste redacteur van het WNT die uit België afkomstig was; hij was toen tweeëntwintig jaar oud. Kort daarop promoveerde De Vreese tot doctor in de Germaanse filologie en huwde hij met Julia Heye (1866-1951), die hem in de loop der jaren acht kinderen schonk. Na de bruiloft verhuisde het kersverse echtpaar naar Leiden waar De Vreese bij ‘Het Woordenboek’ aan de slag ging. Aan zijn verblijf in de Sleutelstad, van 1891 tot einde 1895, bewaarde De Vreese de beste herinneringen. Hij liep er college bij geleerden als Verdam en Cosijn, en met zijn mederedacteuren Kluyver, Muller en Beets sloot hij vriendschappen voor het leven. In het laatstgenoemde jaar keerde hij echter terug naar Gent wegens zijn benoeming tot hoogleraar aan de universiteit aldaar. | |
Hoogleraar, academielid en bibliothecaris te GentTerug in zijn geboortestad ontpopte De Vreese zich als een voortreffelijk docent die met aanstekelijk enthousiasme zijn studenten keer op keer wist te boeien met zijn meeslepende colleges. Tegelijkertijd - zo blijkt uit de chronologische lijst van zijn publikaties - is deze Gentse periode ook in wetenschappelijk opzicht buitengewoon vruchtbaar geweest. Veel van zijn boeken werden uitgegeven door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent en de meeste van zijn artikelen uit die tijd verschenen in de Verslagen en mededeelingen van de Academie. In 1896 was De Vreese briefwisselend lid van de Academie geworden. Het was zijn hartewens dat hij weldra ook tot werkend lid benoemd zou worden. Pas dan zou hij in staat zijn het niveau waarop de werkzaamheden en de uitgavenDe Vreese in zijn Gentse professorale toga (de opname dateert echter van 1934)
van de Academie stonden omhoog te brengen, hetgeen naar zijn oordeel dringend gewenst was. De Vreese koesterde grootse plannen met betrekking tot de Academie, maar zijn voor die tijd rigoureuze wetenschappelijke standpunten hebben er - naast andere zaken - toe geleid dat het tot 1902 zou duren voordat hij als werkend lid werd toegelaten. De Vreese was geen gemakkelijk man. Hij legde altijd - ook voor zichzelf - hoge wetenschappelijke maatstaven aan en aarzelde niet om kritiek uit te oefenen waar hij vond dat dat nodig was. En daarbij nam hij nooit een blad voor de mond. Het is hem natuurlijk niet altijd door iedereen in dank afgenomen. Toch hield De Vreese voet bij stuk en achteraf kan worden vastgesteld dat hij erin geslaagd is zelfs de sterkste weerstanden tegen zijn opvattingen te overwinnen. Zonder ophouden ijverde hij voor het gebruik van het ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’ en door zijn geweldige inzet heeft hij de werkzaamheden van de Vlaamse Academie op een zeer hoog peil gebracht. Bijna twintig jaar was hij de motor van de Academie en de spil waaromheen alles draaide. De Vreese was immers ook een praktisch mens en een uitmuntend organisator. Die eigenschappen kwamen hem goed van pas toen hij in 1911 tevens benoemd werd tot hoofd- | |
[pagina 96]
| |
bibliothecaris van de Gentse Universiteitsbibliotheek. In korte tijd reorganiseerde hij deze instelling geheel en vormde haar om tot een moderne bibliotheek. De oorlog van 1914-'18 bracht voor De Vreese grote veranderingen teweeg. Wegens de bezetting werden de universiteiten gesloten, ook de Franstalige universiteit te Gent. Toen deze in 1916 echter met Duitse steun heropend werd als een Vlaamse Hogeschool, hervatte De Vreese na lang aarzelen zijn colleges. Bovendien liet hij zich verleiden tot het bekleden van enkele hoge bestuurlijke functies, ook op politiek gebied. Zijn houding en activiteiten werden mede bepaald door de gedachte dat hij daarmee zijn land en zijn volk, Vlaanderen en de Vlamingen, een goede dienst zou bewijzen. Na de oorlog dacht men daar in België anders over en werd De Vreese bij verstek ter dood veroordeeld, onder meer op beschuldiging van hoogverraad. | |
Bibliothecaris te RotterdamDe Vreese had de bui zien aankomen en was inmiddels uitgeweken naar Nederland. Daar had hij het geluk dat de gemeenteraad van Rotterdam bereid bleek hem de functie van ‘Bibliothecaris van de gemeentelijke bibliotheek en leeszalen’ te laten vervullen. Van die omstreden beslissing heeft men in de Maasstad nooit spijt gekregen, want in nog geen vijftien jaar wist De Vreese de Rotterdamse bibliotheek op te werken van een gewone openbare leeszaal tot een meer wetenschappelijk georiënteerde instelling. Vooral de enorme uitbreiding van de collectie Erasmiana - thans de grootste ter wereld - is het werk van de nieuwe bibliothecaris geweest. Toen hij in 1934 met pensioen moest - tot zijn niet geringeBij zijn afscheid als bibliothecaris van de gemeentebibliotheek van Rotterdam werd De Vreese een geschilderd portret van hemzelf aangeboden. Op de foto van links naar rechts: pater dr. Bonaventura Kruitwagen o.f.m., de schilder Albert Neuhuys, Willem de Vreese, mevrouw De Vreese-van de Poll, Helma de Vreese, Anton de Vreese en de Rotterdamse wethouder van Onderwijs en Volksontwikkeling F.L.D. Nivard. Het portret bevindt zich in de gemeentebibliotheek van Rotterdam
teleurstelling had men kort daarvoor de pensioengerechtigde leeftijd van 70 naar 65 jaar omlaag gebracht - had De Vreese nog vele, grote plannen. Zijn gezondheid echter liet hem gaandeweg steeds meer in de steek en verhinderde de uitvoering van zijn voornemens. Op 19 januari 1938 overleed hij te Voorschoten. Na zijn dood zou de al even genoemde Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van De Vreese worden aangekocht door de Staat der Nederlanden om te worden ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek van Leiden, waar al sinds jaar en dag ook de unieke bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een gastvrij onderdak werd geboden. Het geld voor de aankoop was voor het overgrote deel bijeengebracht door enkele Rotterdamse havenbaronnen en industriëlen. Hun bijdrage mag worden opgevat als een postuum gebaar van dankbaarheid jegens de man die zoveel goeds gedaan had voor de Rotterdamse Gemeentebibliotheek. In februari 1939 - nu precies vijftig jaar geleden - vond de officiële overdracht van de BNM plaats aan de Leidse UB. | |
Bibliotheca Neerlandica ManuscriptaAl in een zeer vroeg stadium van zijn wetenschappelijke loopbaan zag de filoloog De Vreese in, hoe belangrijk het is om de bronnen te kennen waarin het materiaal voor de studie van taal en letteren te vinden is. In het begin van onze eeuw hield hij een aantal voordrachten waarin hij zijn plannen ontvouwde omtrent een uitvoerige inventaris van de Middelnederlandse handschriften: de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Het samenstellen van deze inventaris was op zichzelf al een hele | |
[pagina 97]
| |
onderneming, maar De Vreese koesterde verdere plannen. Door zoveel mogelijk handschriften zelf te beschrijven en door bestaande beschrijvingen van anderen (bijvoorbeeld in gedrukte catalogi) bijeen te brengen, zou hij langzamerhand de beschikking krijgen over het materiaal voor wat hij omschreef als de tweede afdeling van de BNM. Daarin wilde hij ‘de geschiedenis van het Nederlandsche schriftwezen in de middeleeuwen als een samenhangend geheel’ beschrijven. Ten behoeve van de paleografie bestudeerde hij de ontwikkeling van het middeleeuwse schrift: de lettervormen, abbreviaturen en leestekens. Voor de beoefening van de codicologie verzamelde hij gegevens over het middeleeuwse met de hand geschreven boek in al zijn aspecten: samenstelling,
Gedeelte uit De Vreeses beschrijving van hs. Leningrad, Akademie van Wetenschappen, XX. I. LXIII (zie afbeelding op p. 93)
inrichting, versiering, band et cetera. In zijn persoon verenigde zich de filoloog met de paleograaf en codicoloog. Maar het was de filoloog in hem die steeds de primaire vragen stelde: welke Middelnederlandse teksten zijn ons in handschrift overgeleverd en waar bevinden die handschriften zich? Om die vragen te beantwoorden verrichtte De Vreese eerst een zeer grondig bibliografisch onderzoek. Op die manier achterhaalde hij duizenden codices, verspreid over een groot aantal bibliotheken in vele landen van Europa. Maar hij realiseerde zich dat er daarnaast talloze handschriften verscholen lagen in bibliotheken van kerken, kloosters, hofjes en godshuizen. En wat zou er nog aanwezig zijn in de vele particuliere verzame- | |
[pagina 98]
| |
lingen? Op het Tweede Nederlandsch Philologencongres (1900) riep hij de hulp van anderen in. Zijn verzoek luidde: ‘Wie iets weet, springe mij bij, geve er mij kennis van; alle mededeelingen, hoe gering ook, zullen welkom zijn, dankbaar aanvaard en aangewend worden tot meerder eer en glorie onzer moedertaal, de taal des vaderlands.’ Rustig de reacties afwachten was er echter niet bij. De Vreese ging zelf de boer op. Zijn vriend en collega-boekhistoricus, de franciscaner pater dr. Bonaventura Kruitwagen (1874-1954) heeft daarover eens het volgende verhaal verteld. ‘Op een of andere manier had hij [De Vreese] er de lucht van gekregen, dat er bij Pastoor Van Rijckevorsel te Groot-Lindert [sic] in het land van Cuyk een handschrift berustte, nog wel van Ruusbroec. En aangezien ik daar in de buurt woonde, in ons Minder-broedersklooster te Wijchen waar ik, zelf nog maar een recruut die er pas ingeloot was, kerkgeschiedenis en liturgie doceerde, vroeg De Vreese mij of ik zin had om met hem vanuit Wijchen een strooptocht te ondernemen in het land van Cuyk en wat daaromheen lag. Mijn bruine pij verschafte hem tevens gemakkelijker introductie.’ Kort daarop, het was de barre winter van 1902, gingen zij op pad en brachten ze drie dagen in elkaars nabijheid door, op jacht naar zeldzame boeken. En die vonden ze. Behalve het Ruusbroec-handschrift troffen ze bij pastoor Van Rijckevorsel en passant nog een fragment op perkament aan van een zogenaamde ‘Costeriaan’, tegenwoordig neutraler aangeduid als een specimen van prototypografie. Het toeval wil dat niet alleen Kruitwagen maar ook De Vreese zijn herinneringen aan die tocht aan het papier heeft toevertrouwd. ‘Die tocht naar Groot-Linden behoort tot de onvergetelijke dagen uit mijn leven. In gezelschap van mijn waarden vriend Pater Bonaventura Kruitwagen was ik 's morgens vroeg uit Mariendaal onder Grave uitgetogen, over Beers naar Groot-Linden en het station Mook, over de Maas. Onder een razenden storm, die ons het vooruitkomen scheen te willen betwisten, terwijl de regen ons het aangezicht martelde en door merg en been drong, hebben wij meer dan vijf uur lang over de eindelooze Noordbrabantsche heide geloopen. Maar de vondst van het kostbare perkament, aan welks identiteit ik al niet meer twijfelde toen we pas in de trein zaten (dien wij, uitgeput en ademloos als we waren, tóch nog haalden), deed ons alle leed vergeten, en we waren het er over eens, dat we het nog eens wilden doorstaan, en nóg meer, als een nieuw Ruusbroec-handschrift of een nieuwe costeriaan maar weer het loon mocht zijn.’ Dát bezielde mensen als Kruitwagen en De Vreese wanneer zij - ook onder moeilijke omstandigheden - op reis gingen, of het nu was naar een gat in het land van Cuyk of naar een metropool als Sint-Petersburg de herinneringen van de franciscaan lopen vrijwel parallel met die van de professor. Kruitwagen spreekt van ‘een driedaagschen veldtocht [...] op zoek naar handschriften’ en stelde tevreden vast dat hij in die paar dagen, ‘werkdagen niet van 8, maar van 18 à 20 uren’, van De Vreese meer had geleerd, dan hij in een heel jaar eigen studie gedaan zou hebben! | |
Inhoud van de BNMTegen het einde van zijn leven had De Vreese naar schatting circa 11.000 Middelnederlandse handschriften beschreven. Deze beschrijvingen vormen de kern van de BNM. Bovendien heeft De Vreese zoveel mogelijk afzonderlijke aspecten van de beschreven handschriften
Overzicht van de belangrijkste onderdelen van de BNM
| |
[pagina 99]
| |
toegankelijk gemaakt door middel van indices, ondergebracht in enkele fichiers van - alles bij elkaar - meer dan 300.000 fiches. Deze indices functioneren als de sleutels op de beschrijvingen. De belangrijkste en tevens grootste is de index op auteurs en/of trefwoorden. Verder zijn er fichiers met gegevens over kopiisten en bezitters van handschriften, over scriptoria en librijen, fichiers op dateringen, afkortingen en andere paleografische verschijnselen, op watermerken en op banden. Aparte fichiers zijn aangelegd om de decoratie en illustratie in de handschriften in kaart te brengen en voorts zijn er fichiers op taalkundig materiaal. Bovendien maken er nog enkele andere collecties deel uit van de BNM: een verzameling fotografisch materiaal, een aantal afschriften van teksten, een reeks afwrijfsels van banden, enkele honderden veilingcatalogi en ten slotte een aantal door De Vreese geannoteerde tekstuitgaven en naslagwerken. Hoewel De Vreese het plan heeft gekoesterd om de resultaten van zijn inventarisatie en beschrijving te publiceren, is daar betrekkelijk weinig van terechtgekomen. De enige echte, door hem zelf samengestelde publikatie ‘uit de BNM’ is een overzicht van de in het Middelnederlands vertaalde werken van de kerkvader Augustinus. Daarnaast kan gewezen worden op De Vreeses aandeel aan de Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek, waaraan hij ongeveer de laatste tien jaar van zijn leven heeft gewerkt, naast de gewone bezigheden zoals de voortzetting van de BNM en het schrijven van talrijke publikaties. In 1963 werd door de Koninklijke Vlaamse Academie een selectie uit de beschrijvingen in de BNM uitgegeven: Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa, bewerkt door R. Lievens. | |
Betekenis van de BNMWanneer men zich realiseert welke doelstellingen De Vreese nastreefde met de BNM, hoe hij zich de opbouw en inrichting van de BNM voorstelde en hoe hij zich vervolgens beijverde om zijn ideaal gestalte te geven, dan is het niet overdreven om te spreken van de visie en het werk van een groot geleerde. Maar juist in het allesomvattende karakter van zijn conceptie school een ernstig gevaar voor de verwerkelijking van zijn plannen. De Vreese was - zoals gezegd - een harde werker, maar het zou onjuist zijn te menen dat hij bij het werk aan de BNM geen hulp heeft gehad. Als het zo uitkwam, spande hij vrienden en kennissen gaarne voor zijn karretje (ik herinner slechts aan pater Kruitwagen!). Regelmatig boden ook zijn gezinsleden de helpende hand, de dienstbode niet uitgezonderd. Vooral zijn begaafde dochter Nora (1892-1945) heeft hem jarenlang bijgestaan. Later, nadat zijn eerste huwelijk ontbonden was en De Vreese hertrouwd was met de lerares Nederlands Wantje van de Poll (1889-1963), vond hij ook in haar een even kundig als toegewijd medewerkster aan de BNM. Het verhaal gaat dat De Vreese in zijn Gentse periode zelfs over gedetineerden kon beschikken. Zij zouden eenvoudige werkzaamheden verricht hebben zoals het verdubbelenWillem de Vreese in zijn privébibliotheek te Voorschoten
van fiches en het ficheren van (veiling)catalogi, althans van de nummers die De Vreese daarin had aangestreept. Vele handen maakten licht werk en de professor kon volstaan met de controle van het geleverde werk. Maar hoe hard De Vreese ook gewerkt heeft en hoeveel materiaal hij ook bijeen heeft gebracht, de grootse opzet van zijn onderneming verhinderde dat hij zijn BNM voltooide. Het was te veel voor één mensenleven, zelfs voor dat van De Vreese. Toch vormen de onvoltooidheden en onvolledigheid van de BNM geen wezenlijke aantasting van de betekenis van De Vreeses schepping. In feite heeft hij de studie van de Middelnederlandse handschriftenkunde van een geheel nieuw, modern fundament voorzien. Evident is natuurlijk het immense belang van de omvangrijke verzameling handschriftenbeschrijvingen. Dank zij met name de index op auteurs en/of trefwoorden in de BNM heeft De Vreese voor verreweg de meeste Middelnederlandse teksten de handschriftelijke bronnen daarvan ontsloten. Van grote betekenis is ook het feit dat men een halve eeuw geleden besloten heeft de BNM onder te brengen in de Leidse Universiteitsbibliotheek. Daardoor bevindt de BNM zich nu in de onmiddellijke nabijheid van de indrukwekkende collecties handschriften en ge- | |
[pagina 100]
| |
drukte werken van de universiteit enerzijds en van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde anderzijds. Tussen deze drie verzamelingen bestaat een duidelijke samenhang en wisselwerking: is de BNM een onmisbaar instrument voor de bestudering van de ‘Leidse’ handschriften, de aanwezigheid van de BNM op dezelfde plaats als de bibliotheken van de universiteit en de Maatschappij vormt een noodzakelijke voorwaarde voor de voortzetting van De Vreeses levenswerk. Bovendien kon in 1981 de omvangrijke wetenschappelijke correspondentie van Willem de Vreese voor de Universiteitsbibliotheek worden verworven. De verzameling telt in totaal zo'n 20.000 in- en uitgaande brieven en bevat een schat aan gegevens over de Middelnederlandse handschriften. Door de onderlinge verwevenheid van een en ander kon de BNM uitgroeien tot een uniek documentatiecentrum voor ieder die zich bezighoudt met de Middelnederlandse letterkunde en met de handschriften in het bijzonder. | |
De voortzetting van de BNM te LeidenWil een documentatieapparaat zijn waarde behouden, dan is het noodzakelijk het materiaal up-to-date te houden door voortdurend en zo volledig mogelijk nieuwe relevante gegevens erin op te nemen. Sinds de overdracht aan de UB te Leiden hebben de achtereenvolgende beheerders van de BNM en hun medewerkers getracht die taak uit te voeren. Bovendien is hard gewerkt aan het voor iedere bezoeker toegankelijk maken van de documentatie. De Vreese wist natuurlijk feilloos de weg in de beschrijvingen en fiches, maar voor anderen dan hijzelf is enige bewegwijzering gewenst. Met voldoening kan worden vastgesteld dat het aantal bezoekers dat de BNM - liefst na afspraak - komt bezoeken, nog steeds toeneemt. Nog steeds wordt de BNM geraadpleegd om antwoord te krijgen op de vragen die voor De Vreese centraal stonden: welke teksten zijn ons in handschrift overgeleverd en waar bevinden die handschriften zich? Met de beantwoording van die vragen zijn vooral de filologen gebaat, maar de BNM kent meer mogelijkheden tot gebruik dan alleen de inhoudelijke ontsluiting van het handschriftenbezit. Het apparaat bewijst ook goede diensten aan ieder die over de herkomst en het gebruik van de codices geïnformeerd wil worden. Het maaktFiche uit de BNM van de hand van De Vreese. De verwijzing naar het artikel van Snellaert is van de hand van mevrouw dr. J.M. Willeumier-Schalij, die na de overdracht aan Leiden vele jaren aan de BNM gewerkt heeft. De notitie waaruit blijkt dat het fragment is overgegaan naar de universiteitsbibliotheek van Gent, werd gemaakt door dr. G.I. Lieftinck, de eerste beheerder van de BNM na De Vreese
immers nieuwsgierig na te gaan wie in de middeleeuwen welke boeken lieten maken, in hun bezit hadden, lazen en gebruikten. Wat kunnen we afleiden uit de vroegste gebruikssporen en eigendomsnotities in handschriften, met betrekking tot de middeleeuwse receptie van de teksten in die handschriften? Maar ook voor latere tijden is het boeiend te zien in welke kringen van geleerden en verzamelaars de handschriften circuleerden, wat zij met hun handschriften deden en wat voor waarden zij aan die boeken toekenden (het boek als voorwerp van wetenschappelijke studie, als verzamelobject, als financiële belegging, et cetera). Het hoeft nauwelijks betoog, dat bestudering van vroegere bibliotheken belangrijke gegevens kan opleveren voor de cultuurgeschiedenis van vroegere eeuwen. Zo is bij voorbeeld van de BNM gebruik gemaakt voor een onderzoek naar het boekenbezit van het klooster Mariënwater te Uden (circa 1434-1783) en voor een speurtocht naar de handschriftenverzameling van Balthazar Huydecoper (1695-1778), een van de pioniers op het terrein van de wetenschappelijke studie van onze taal- en letterkunde. Van tijd tot tijd gaan er handschriften verloren. Alleen wanneer vóór de verdwijning van een codex een afschrift van de teksten daarin gemaakt was, bleef de mogelijkheid bestaan die teksten ook daarna nog te bestuderen. De toepassing van de fotografie heeft in die situatie veel verbetering gebracht. De Vreese was een enthousiast fotograaf. Hij nam op zijn reizen altijd een fototoestel mee om handschriften en fragmenten op de gevoelige plaat vast te leggen. Het was een voor die tijd modern, uitklapbaar koffermodel, dat wegens zijn afmetingen voor de reislustige professor overigens een blok aan het been geweest moet zijn. Veel foto's van De Vreese zijn bewaard gebleven, een deel bevindt zich in de BNM, terwijl van 72 codices foto's aanwezig zijn in de Koninklijke Academie te Gent. Aan dit materiaal is het te danken dat we de inhoud van enkele handschriften die sindsdien verloren zijn gegaan nog steeds kunnen lezen. Soms verdwijnen handschriften niet echt, ze raken alleen maar zoek. Dank zij de BNM zijn heel wat handschriften die als ‘zoek’ te boek stonden weer teruggevonden, zij het soms na veel moeite en langs allerlei omwegen. | |
[pagina 101]
| |
Wie verre reizen maakt...Ten slotte, wie zelf het genoeg mag smaken naar verre bibliotheken te reizen om daar Middelnederlandse handschriften te gaan raadplegen, die doet er niet onverstandig aan om eerst een retourtje Leiden te kopen. Het materiaal dat De Vreese van zijn reizen mee naar huis bracht, stelt ons nu in de gelegenheid ons grondig voor te bereiden op zulke veelal zeer kostbare uitstapjes. Eenmaal op reis zal ons van alles overkomen en zal regelmatig een beroep gedaan worden op onze vindingrijkheid. Ook in dat opzicht zijn sommige ervaringen van De Vreese wellicht nog steeds instructief. Op zijn reis naar Rusland in 1910 deed hij ook Moskou aan en bezocht hij het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. ‘Ik heb daar,’ aldus De Vreese, ‘zeer slecht mijn doel bereikt: niets mocht worden bestudeerd noch beschreven; na urenlange onderhandelingen had ik 't maar zoover gebracht, dat ik boeken en handschriften even in mijn handen mocht houden. Ik geloof niet dat ik ooit een grooter effort de mémoire heb gedaan dan op dien dag, om daarna alles te kunnen opschrijven. Dat was mijn straf; 't was niet tot mijn hersenmassa doorgedrongen, dat zelfs voor een secretaris-generaal van een ministerie te Moskow een gouden roebel een matige, maar toch zeer gewenschte belooning zou geweest zijn.’ Maar die ervaring behoorde tot de uitzonderingen, zoals De Vreese zelf getuigde. ‘Met stille, maar warme erkentelijkheid blijf ik de niet meer te tellen schare bibliothecarissen, conservatoren en particulieren [...] die mij om dat werk ter wille zijn geweest, indachtig. Wel ben ik enkele keeren voor een gesloten deur blijven staan; heb ook wel eens door een geopende deur onverrichterzake moeten terugkeeren van waar ik gekomen was; ben wel eens met een kluitje in 't riet gestuurd en zelfs ook wel eens onbehoorlijk, ja, plomp en grof bejegend. Maar daar staat tegenover dat meer dan één bibliothecaris mij eenvoudig met handschriften en incunabels in zijn bibliotheek heeft opgesloten, “eingesperrt”, liever dan mij ongetroost te laten heengaan.’ | |
LiteratuuropgaveDit artikel is gedeeltelijk een omwerking van enkele eerdere publikaties over hetzelfde onderwerp. Waar ik geen kans zag het thans beter te zeggen dan toen, heb ik niet geaarzeld van die passages, voor zover nodig, opnieuw gebruik te maken. Een echte biografie van Willem de Vreese ontbreekt nog steeds. Voor een overzicht van zijn leven en een chronologische lijst van zijn publikaties, zie Rob. Roemans, Het werk en de betekenis van Prof. Dr Willem de Vreese, Antwerpen 1950. Zeer informatief is de imposante studie van W. Rombauts, De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (1886-1914). Haar geschiedenis en haar rol in het Vlaamse cultuurleven, I-III, 2 dln., Gent 1979-'81. Zie ook Prof. Dr. Willem de Vreese (1869-1938). Een herdenking, [Gent] 1988, met daarin de volgende bijdragen: L. Wils, ‘Het activisme na 70 jaar’, An de Moor, ‘Biografische schets van Willem de
Op 13 juli 1935 werd te Den Briel een gedenkplaat onthuld voor Jacob van Maerlant. Bij die gelegenheid hield Willem de Vreese een - zo te zien - gloedvolle toespraak
Vreese’ en Jos A.A.M. Biemans, ‘De Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Over Willem de Vreese en de Middelnederlandse filologie en codicologie’. Recent verscheen nog A. van Elslander, ‘Willem de Vreese, hoogleraar te Gent (1895-1918). Enkele getuigenissen’, in: Studia Germanica Gandensia 16, 1988 [Huldenummer Prof. Dr. Ada Deprez aangeboden bij haar zestigste verjaardag], p. 213-234. Een goede kennismaking met het werk van De Vreese biedt de bundeling van enkele van zijn artikelen en voordrachten: W. de Vreese, Over handschriften en handschriftenkunde. Tien codicologische studiën, bijeengebracht, ingeleid en toegelicht door P.J.H. Vermeeren, Zwolle 1962, Zwolse reeks van taal- en letterkundige studies, nr. II. Specifiek over de BNM handelt Jos A.A.M. Biemans, ‘De Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Reorganisatie en voortzetting van een documentatie-apparaat’, in: Ontsluiting van middeleeuwse handschriften in de Nederlanden. Verslag van studiedagen gehouden te Nijmegen, 30-31 maart 1984, uitgegeven door A.J. Geurts, Nijmegen/Grave 1987, p. 47-67. Voor de overdracht van de BNM aan Leiden en voor de ontstaansgeschiedenis van de BNM, zie J.A.A.M. Biemans, ‘Over de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van Willem de Vreese. Drie bijdragen aan de geschiedenis van de medio-neerlandistiek en de Middelnederlandse handschriftenkunde’, in TNTL 105 (1989). |
|