'Het chirurgijnsboek van Jan van Aalter. Over schaalvergroting en nieuwe toepassingen bij de productie en vormgeving van het handgeschreven boek in de veertiende eeuw'
(1999)–Jos A.A.M. Biemans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Jos A.A.M. BiemansHet chirurgijnsboek van Jan van Aalter
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
derzijds de rest van de wereld, waar men zich van de volkstaal bediende. Dat had gevolgen voor de vormgeving van de boeken in die milieus. Binnen het bestek van dit Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis zal ik echter vooral aandacht schenken aan aspecten van het Middelnederlandse handgeschreven boek. Bovendien is een geografische beperking tot de Zuidelijke Nederlanden onvermijdelijk. Aan het begin van de veertiende eeuw werd aan de eerder genoemde randvoorwaarden voor boekproductie eigenlijk alleen in de Zuidelijke Nederlanden voldaan. Met name Vlaanderen was meer en meer uitgegroeid tot het economisch en cultureel belangrijkste deel van de Lage Landen. Er was sprake van een literaire productie, van werken die - in elk geval in onze ogen - tot verschillende genres behoren: epiek, lyriek, hagiografie, didactiek en zowel bijbelse als profane historiografie. In de tweede helft van de dertiende eeuw had de Vlaamse dichter Jacob van Maerlant belangrijke Latijnse teksten in het Middelnederlands vertaald en bewerkt. Maerlant was de meest productieve auteur van zijn tijd, hij genoot ook buiten Vlaanderen een zekere faam. Toch wordt zijn ‘populariteit’ niet of nauwelijks weerspiegeld in de aantallen dertiende-eeuwse handschriften die van zijn werken bekend zijn. Integendeel. De compleet dan wel fragmentarisch bewaard gebleven handschriften uit die tijd zijn te tellen op de vingers van één hand. Daarvoor zijn twee verklaringen te geven. Handschriften werden gebruikt voor privé-lezen of om bepaalde zaken in op te zoeken, maar het lijdt geen enkele twijfel dat het luisteren naar een voorgelezen tekst de meest gebruikelijke vorm van receptie was. Ga naar voetnoot1 Daardoor kon zonder de vervaardiging van een groot aantal handschriften een werk toch op ruime schaal bekend worden. De tweede verklaring voor het geringe aantal Maerlant-handschriften hangt met de eerste samen: het bezitten van handschriften, zeker wanneer het ging om Middelnederlandse handschriften, was tegen het einde van de dertiende eeuw nog steeds een kleinschalige aangelegenheid, ook in het welvarende en cultuurminnende Vlaanderen. Al vroeg in de veertiende eeuw doen zich in het Zuiden ingrijpende politieke en maatschappelijke veranderingen voor, die mijns inziens op den duur ook gevolgen gehad hebben voor de productie van het Nederlandse boek. De eeuw begint goed. De ambachtslieden, handwerkers en boeren kozen in hun strijd voor zelfstandigheid de zijde van de Graaf van Vlaanderen. Samen behaalden zij in 1302 in de Guldensporenslag een eclatante overwinning op de troepen van de Franse koning en het stedelijk patriciaat, die elkaar eveneens gevonden hadden. Maar met die ene, belangrijke overwinning waren voor Vlaanderen de problemen nog niet geheel en al de wereld uit. De Franse koning haalde enkele jaren later zijn gram en voor een deel heroverde ook het patriciaat de verloren posities. Binnen het nieuwe graafschap waren de maatschappelijke verhoudingen niettemin definitief gewijzigd, voor het eerst viel in het zuiden de politieke grens samen met de taalgrens en was er in tal van opzichten sprake van een groeiend nationaal bewustzijn. De gemeenschappelijke taal, de nieuwe verhoudingen en de nog lang voortdurende strijd met Frankrijk hebben de Vlaamse | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
cultuur geholpen zich verder te profileren, ook op literair gebied. Het is aannemelijk, dat de nieuwe bovenlaag in de verschillende steden van het graafschap meer openstond voor allerlei teksten in de volkstaal dan ten tijde van het oude regime. Dat zou kunnen verklaren waarom we in het eerste kwart van de veertiende eeuw een plotselinge, sterke groei in de productie van Middelnederlandse handschriften vaststellen. Pas dan neemt bijvoorbeeld ook het aantal handschriften met werk van Jacob van Maerlant opmerkelijk toe. Kennelijk functioneerde zijn oeuvre voor de verdere ontplooiing van de Vlaamse burgerij toen voor het eerst op ruime schaal, zoals Maerlant het van meet af aan had bedoeld: als een onuitputtelijke bron van kennis en als een immense verzameling van leerzame en boeiende verhaalstof uit de beschavingsgeschiedenis. Tegen dit achterdoek wordt ook de groeiende belangstelling binnen de bovenlagen van de burgerij voor andere Middelnederlandse werken begrijpelijk. De beschikbare gegevens over de productie van handschriften illustreren dat het vanaf het begin van de veertiende eeuw niet alleen om boeken met een didactische of anderszins nuttige inhoud ging, maar evenzeer om andere genres, met inbegrip van ridderromans. Bekend is dat ook het nieuwe patriciaat zich liet inspireren door de levenswijze van de adel en daarom is het zeer wel voorstelbaar dat deze vermogende burgers ook belangstelling kregen voor de Middelnederlandse ridderepiek. Een trend die ook elders al kon worden waargenomen, doet zich nu ook voor in Vlaanderen: het bezit en gebruik van boeken vertoont een duidelijke samenhang met het voortschrijdende urbanisatieproces. De welhaast explosieve groei in de productie van Middelnederlandse handschriften bleef beperkt tot de Zuidelijke Nederlanden. In vergelijking met Brabant en vooral Vlaanderen geven de verstedelijking, de economische en culturele omstandigheden in de Noordelijke Nederlanden een veel minder positief beeld te zien. Vóór 1300 was er in Holland en Zeeland al sprake van belangstelling voor Middelnederlandse teksten, getuige bijvoorbeeld het mecenaat van Floris V en enkele andere edellieden. Hollandse auteurs echter waren er nauwelijks, het is geen toeval dat deze vroege begunstigers van de vaderlandse letterkunde (in de ruimste zin van het woord) meer dan eens een beroep deden op de Vlaming Jacob van Maerlant. Van een productie op enige schaal van volkstalige boeken in Holland en Zeeland ontbreekt vrijwel elk spoor (en dat geldt voor het Utrechtse al evenzeer). Ga naar voetnoot2 Daarin kwam ook in de veertiende eeuw voorlopig geen verandering. Wie in het Noorden een handschrift wenste aan te schaffen, importeerde dat tot omstreeks 1350 uit het Zuiden. Vooral vanuit Vlaanderen, waar de handschriftenproductie juist in de eerste helft van de eeuw een periode van grote bloei doormaakte, konden handschriften worden betrokken. Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Fragment van een Spiegel historiael-handschrift.
(Graz, UB: Hs. 1703, Nr. 131. West-Vlaanderen, eerste kwart veertiende
eeuw).
Op het eerste gezicht verrassend is, dat de Middelnederlandse handschriften waarvan hier sprake is, doorgaans heel eenvoudige boeken zijn, terwijl hun bezitters deel uitmaken van de hoogste regionen in de Vlaamse steden. Een helaas fragmentarisch bewaard gebleven handschrift met Maerlants Spiegel historiael is representatief voor het vroegveertiende-eeuwse boek in Vlaanderen. Ga naar voetnoot4 De tekstdrager is perkament (250 × 175 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
mm), de tekstspiegel telt 2 kolommen van elk 46 versregels, het schrift - een littera textualis - is eenvoudig, de rubricatie bleef vrijwel beperkt tot de kapittelopschriften en -initialen. Toch vormt juist de verzorgde maar niet luxueuze uitvoering van deze boeken een van de argumenten voor de stelling dat de bezitters van deze handschriften onder het veertiende-eeuwse Vlaamse patriciaat gezocht moeten worden. De adellijke kringen rond de graven van Vlaanderen uit het Huis van Dampierre (1278-1384) waren nog steeds Frans-georiënteerd en komen alleen al daarom niet in aanmerking, maar ook de kwaliteit van de handschriften wijst niet op dit milieu. Ten aanzien van de geestelijkheid kunnen we ervan uitgaan dat er in kloosters naast de vele, gebruikelijke Latijnse boeken vast wel enkele Middelnederlandse handschriften aanwezig zullen zijn geweest, hoofdzakelijk met didactische of bijbelse inhoud, maar geen ridderromans. Voor seculiere geestelijken geldt vermoedelijk hetzelfde. Ambachtsmeesters, laat staan ambachtslieden of boeren, komen helemaal niet in aanmerking als boekenbezitters. In feite blijft alleen het patriciaat over, de nieuwe elite in de steden. Men zou kunnen zeggen dat deze ‘verzorgde boeken zonder opsmuk’ goed pasten bij nuchtere ondernemers of bestuurders die in een enerverende tijd het hoofd boven water moesten houden. Zij waren voldoende kapitaalkrachtig om boeken aan te schaffen, maar zij hadden - uitzonderingen daargelaten - kennelijk vooral belangstelling voor de inhoud van de handschriften en niet voor een kostbare uitvoering daarvan. Naast de ‘formele’, door beroepskopiisten vervaardigde boeken (zoals het genoemde Spiegel historiael-handschrift), waren er ook ‘informele’ boeken: handschriften, die men zelf en voor eigen gebruik maakte. Geschreven werd er volop, vooral in de ‘functionele context’ van het dagelijkse leven, dat wil zeggen zowel binnen de kerk, het klooster en de school (universiteiten waren er in de Nederlanden toen nog niet), als in het kader van bestuur, bedrijf, handel enz. Maar dat wil nog niet zeggen dat er boeken werden geproduceerd. In de kerk en het klooster waren boeken onmisbaar voor de eredienst, het koorgebed en de studie. Waren er boeken op school? De leerlingen hadden zeker geen boeken, maar er waren vast wel schoolmeesters die een boek of misschien een paar boeken bezaten. Wellicht zou het beter zijn te zeggen, dat zij over teksten beschikten. Denkbaar is dat zij katerntjes hadden, los of samengevoegd tot een of meer bundeltjes, al dan niet voorzien van een omslagje dan wel een heuse band. Zulke boekjes of schriftjes - wanneer is zo'n bundeltje een boek? - bevonden zich vast niet alleen bij schoolmeesters. Vanzelfsprekend administreerde een koopman zijn transacties, maar de kans is groot dat hij daarnaast een vocabulaire aanlegde met voor hem nuttige termen in het Frans, Engels of Italiaans, dat hij - in een ander katerntje - informatie bijhield over tolheffing op bepaalde plaatsen of over andere lokale regelingen, over contactpersonen elders (bijvoorbeeld leveranciers, afnemers). Ongetwijfeld had een schilder de bereidingswijze van allerlei verven en vernissen voor binnen en buiten in zijn hoofd, maar het kon nooit kwaad recepten op te schrijven en alle ingrediënten en het procédé van vervaardiging vast te leggen, voor zichzelf of misschien voor een zoon die in zijn voetspoor was getreden. Door de jaren heen kwamen er recepten bij, werd het katern volgeschreven of nam het bundel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tje in omvang toe. Zo verging het ook menig bierbrouwer, chirurgijn, lakenfabrikant, schout, tolbeambte, notaris en herbergier. Ter onderscheiding van de ‘literaire handschriften’ worden deze tekstdragers met hun aan bepaalde beroepen of kundigheden gerelateerde inhoud gewoonlijk ‘artes-handschriften’ genoemd. Ga naar voetnoot5 Vaak gaat het om handschriften zonder veel boekpretentie, soms zijn het fraaie, door professionele kopiisten uitgevoerde boeken. Of een handschrift eenvoudig dan wel kostbaar werd uitgevoerd, was een kwestie van geld. Maar afgezien daarvan, bepalend voor de vormgeving en inrichting van een middeleeuws handschrift was het beoogde gebruik van het boek, en niet de inhoud (literatuur, geschiedschrijving, artes-tekst enzovoort). Niettemin kunnen we voor het veertiende-eeuwse boek, zonder te letten op functie en inhoud, diverse boektypen onderscheiden. Voortbouwend op het overzicht dat Obbema daarvan heeft gegeven, vat ik de hoofdpunten als volgt samen. Ga naar voetnoot6 Er waren kleine, middelgrote en grote boeken, naarmate het formaat toenam, werd ook het aantal kolommen groter. Bij berijmde teksten zien we een mise-en-page over 1, 2, 3 of 4 kolommen; proza werd gewoonlijk niet over meer dan twee kolommen geschreven. Bovendien geldt een simpele wet: hoe meer kolommen, hoe meer regels per kolom. De gegevens zijn in onderstaand schema bij elkaar geplaatst (het middelgrote boek is in twee groepen verdeeld). Ga naar voetnoot7
De handschriften zijn meestal samengesteld uit perkament (zeker de grote formaten), daarnaast treffen we gaandeweg ook papier als tekstdrager aan. Enkele meng- of tussenvormen buiten beschouwing gelaten, zijn de littera textualis en tegen het midden van de eeuw ook de littera cursiva de gebruikelijke schriftsoorten. Door de verschillende mogelijkheden te combineren kon men bij de vormgeving en inrichting van de handschriften alle kanten uit en inderdaad komen diverse combinaties voor. Alle verschijningsvormen van het veertiende-eeuwse boek waren multifunctioneel, dat wil | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Roman van Walewein. (Leiden, UB: Hs.
Ltk. 195, fol. 120-182. West-Vlaanderen, 1350).
zeggen geschikt om in te lezen en om uit voor te lezen. Ga naar voetnoot8 Al naar gelang een handschrift meer of minder formeel was, zal minder of meer inspanning van de gebruikers nodig zijn geweest bij het hanteren van het boek, tenzij de gebruiker tevens de maker was, want met eigen maaksel - hoe dat er ook uitziet - is men vertrouwd. Tegen het midden van de veertiende eeuw was een van de meest gebruikelijke, door beroepskopiisten vervaardigde boektypen voor Middelnederlandse romans, didactische en historiografische werken een handschrift van circa 230-280 × 160-200 mm, samengesteld uit katernen van perkament, met op iedere bladzijde twee kolommen van elk 40 tot 50 versregels (het gaat bij deze genres bijna altijd om berijmde werken). De teksten zijn geschreven in een littera textualis, het gangbare formele boekschrift. Voor cursorisch lezen, anders gezegd, voor het lezen of voorlezen van een tekst van begin tot einde, leverde het gebruik van zo'n handschrift geen enkel probleem op. Representatief voor dit type is het handschrift met de Roman van Walewein, dat in de Universiteitsbibliotheek van Leiden bewaard wordt; omvang: 62 bladen perkament, voorafgegaan door een toegevoegd perkamenten blad met daarop de beroemde miniatuur van Walewein die het zwevende schaakbord najaagt; afmetingen: thans 250 × 165 mm (de marges zijn sterk besnoeid); mise-en-page: twee tekstkolommen van elk 45 tot 48 regels; de tekst is door twee kopiisten geschreven in een textualis; gelet op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
dialectische verschijnselen is het boek vervaardigd in West-Vlaanderen, het werd voltooid in 1350 (aldus het colofon op fol. 182r). Ga naar voetnoot9 Het handschrift is al in de veertiende eeuw tot een convoluut samengebonden met een ander handschrift van oorspronkelijk 120 folia, dat in West-Brabant geschreven moet zijn en wellicht iets ouder is. Ga naar voetnoot10 Het bevat de Roman van Limborch en de vormgeving is volstrekt vergelijkbaar met die van het Walewein-handschrift (alleen het regeltal is iets anders: steeds 46 regels per kolom). Handschriften van dit type hebben in belangrijke mate het beeld bepaald dan men heeft van veertiende-eeuwse Middelnederlandse literaire handschriften, bestemd voor cursorisch gebruik. Het samenvoegen van enkele niet erg omvangrijke handschriften was heel gewoon. Wanneer het om niet al te lange teksten ging en de handschriftjes met deze teksten uitgevoerd waren zoals het hierboven beschreven type, was het vaak van meet af aan de bedoeling zulke tamelijk dunne boekjes samen te binden. De bundel kreeg daardoor ook de dikte die bij het formaat paste, zo'n 120 tot 150 of meer bladen. Ga naar voetnoot11
Vrijwel even oud als het Walewein-handschrift is het handschrift dat in deze bijdrage centraal zal staan: Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I: Hs. 15.624-41. Het handschrift steekt in een moderne, heelleren band over houten platkernen, voorzien van twee sluitingen. Ga naar voetnoot12 Dek- en schutbladen niet meegerekend, bestaat het boekblok uit 147 folia perkament van soms matige kwaliteit; afmetingen: circa 220 × 150 mm, iets kleiner dus dan het Walewein-handschrift; mise-en-page deels in twee, deels in drie kolommen; schrift: littera cursiva; rubricatie is spaarzaam aangebracht (initialen, paragraaftekens en onderstrepingen in rood, maar geen in rood geschreven teksten). Het handschrift is geschreven door één kopiist, die zich op fol. 28r - in het Latijn - bekendmaakt als Johannes de Altre. Over deze Jan van Aalter is tot dusverre niets bekend. Afgaande op zijn toenaam, zou men kunnen vermoeden dat hij afkomstig was uit Aalter, een plaats in Oost-Vlaanderen. De teksten in het handschrift, waarvan er enkele onmiskenbaar in Vlaanderen ontstaan zijn, vertonen echter een | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoudstafel en begin van een medisch handboek van
ps.-Avicenna. (Brussel, KB: Hs. 15.624-41, fol. 28v).
West-Brabantse kleuring. Het is mogelijk dat Jan in West-Brabant opgroeide, terwijl zijn familie oorspronkelijk uit Aalter kwam. Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De inhoud van het handschrift bestaat hoofdzakelijk uit medische en astrologische verhandelingen, voor het overgrote deel Latijnse teksten die in het Middelnederlands vertaald zijn, zowel op rijm als in proza. Ga naar voetnoot14 De eerste tekst in deze band staat bekend als de Natuurkunde van het geheelal, een anoniem leerdicht uit de dertiende eeuw over de hemellichamen en andere natuurverschijnselen. Dan volgen enkele recepten (in proza), alsmede een prozavertaling van het beroemde Antidotarium Nicolai: een alfabetisch geordende verzameling van geneesmiddelen (composita) voor interne ziekten. Ga naar voetnoot15 Aansluitend bevat de band een ‘leringe van orinen’, een uroscopisch prozatraktaat, en een medisch handboek in proza dat - ten onrechte - aan Avicenna wordt toegeschreven, Ga naar voetnoot16 gevolgd door enkele andere medische traktaten, waaronder teksten op naam van Hippocrates (‘meester ypocras’), alsook recepten in het Latijn. Vervolgens vinden we het Boec van medicinen, een Middelnederlandse verhandeling in proza over interne geneeskunde van de beroemdste Vlaamse chirurg uit de Middeleeuwen: meester Jan Yperman (werkzaam in de eerste drie decennia van de veertiende eeuw). Ga naar voetnoot17 Daarna zijn uittreksels opgenomen uit twee werken van de dertiende-eeuwse dichter Jacob van Maerlant. Eerst de gezondheidsleer, die een min of meer afgerond gedeelte vormt binnen de Heimelijkheid der heimelijkheden, Ga naar voetnoot18 gevolgd door excerpten uit Der naturen bloeme. Aansluitend bevat de bundel een anoniem leerdicht over de ‘heimlijchede van mannen ende van vrouwen’: een anatomie-tekst, uitmondend in een uiteenzetting over allerlei zaken die betrekking hebben op de voortplanting van de mens. Ga naar voetnoot19 Volgen twee prozastukken, een over chiromantie of handlijnkunde en een over de zeven zonden tegen de heilige Geest, alsmede een berijmde tekst over geestelijke minne. Weer in proza is een ‘herbarijs’, een Middelnederlandse vertaling van de Circa instans: een kruidenboek in de vorm van een alfabetisch geordende verzameling van geneesmiddelen (simplicia), bedoeld voor artsen en chirurgen om zelf hun geneesmiddelen te kunnen bereiden. Ga naar voetnoot20 De rijke inhoud van het handschrift wordt afge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
sloten met de ‘surgie’ of Chirurgie, in wezen een gedetailleerde verhandeling over het behandelen van wonden, eveneens geschreven door meester Jan Yperman. Ga naar voetnoot21 Sommige teksten vertonen een samenhang met een ander werk in de bundel. Yperman ijverde voor integratie van de inwendige en uitwendige geneeskunde, zijn Boec van medicinen vormt dan ook min of meer een aanvulling op zijn boek over de chirurgie. Ga naar voetnoot22 Op vergelijkbare wijze zijn ook het Antidotarium Nicolai en de Circa instans complementaire werken, ‘waarmee alles met betrekking tot de kennis over plantaardige receptuur was afgedekt’. Ga naar voetnoot23 Waar het gaat om het uiterlijk van de bundel, met name de vormgeving daarvan, vertoont het handschrift een aantal gebruikelijke en enkele ongebruikelijke, want nieuwe aspecten. Zoals gezegd, middeleeuwse handschriften werden vaak met andere handschriften samengevoegd. Evenmin vreemd is dat handschriften niet in een ononderbroken proces gemaakt zijn. Zowel het een als het ander geldt voor dit medische handschrift. Codicologisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt, dat de bundel bestaat uit zeven min of meer zelfstandige delen.
De aanduiding (b) staat voor ‘berijmd’, (p) voor ‘proza’. Brussel, KB: Hs. 15.624-41: schematisch overzicht van de samenstelling en inhoud | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De grenzen tussen de delen vallen samen met de grenzen tussen de (groepen) teksten; het begin van een pars is soms herkenbaar aan een leeg gelaten eerste blad (dat als omslag of schutblad dienst deed); Ga naar voetnoot24 het einde van een pars wordt in enkele gevallen gemarkeerd door een colofon of eveneens door enkele leeg gebleven bladzijden. Ga naar voetnoot25 Sommige delen bevatten slechts één tekst (5), dan wel één tekst plus enige bladvulling (1 en 2). Andere delen zijn echte verzamelhandschriftjes (3, 4, 6 en 7). Aan enkele van deze losse schriftjes heeft de kopiist met tussenpozen gewerkt, in sommige bracht hij uitsluitend medische vakliteratuur onder, in een ander boekje (6) verzamelde hij gaandeweg teksten die wel met de geneeskunde samenhangen, maar niet exclusief voor medici bestemd waren. Opmerkelijk is het grote aantal bladvullingen, veelal ook van medische aard (aan het slot van de delen 1, 2, 4 en 6). Het feit dat hier zeven codicologische eenheden bij elkaar gevoegd zijn, dat sommige daarvan met tussenpozen zijn volgeschreven en dat alle teksten, inclusief de bladvullingen, van de hand van Jan van Aalter zijn, maakt het vrijwel zeker dat het hier niet gaat om een handschrift dat bij een professionele kopiist besteld is. Het Brusselse handschrift is een bundel van enkele boekjes voor eigen gebruik, waarvoor de samensteller zelf de teksten selecteerde en overschreef. Zulke privé-boekjes zijn, zoals eerder opgemerkt, ook niet nieuw. Als het niet mogelijk was (bijvoorbeeld om financiële redenen) om de vervaardiging van een boek aan beroepskopiisten over te laten of wanneer het gewoonweg eenvoudiger was om het zelf te doen (bijvoorbeeld omdat men goed kon schrijven), hebben mensen dit soort boekjes altijd zelf geproduceerd. Ga naar voetnoot26 Het bovenstaande brengt ons bij het beroep van Jan van Aalter. Analyse van de inhoud van de bundel leidt tot de conclusie dat deze verzameling vooral teksten bevat die geschreven zijn door en voor chirurgijns. Ga naar voetnoot27 Dit maakt het zeer waarschijnlijk dat ook Jan van Aalter een chirurgijn, een middeleeuwse chirurg of wondarts was. Vrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
wel alle teksten hebben betrekking op de geneeskunde met inbegrip van de natuurkundige en astrologische traktaten. De samenhang daartussen sprak als vanzelf. Als kind van zijn tijd geloofde bijvoorbeeld ook een geleerde chirurg als Yperman in de invloed van de macrokosmos op de microkosmos. Aan het begin van zijn chirurgische handboek stelde hij, dat een chirurg een goede opleiding gehad moest hebben. Even noodzakelijk als medische kennis, was kennis van ethiek en van de vakken die tot het trivium behoorden: grammatica (van het Latijn), retorica en dialectica (logica). Wat verderop schreef hij: ‘een surgijn es sculdech te wetene ten minsten vander manen ende vanden tekenen. ende welc tijt dat si haren loop in elc teken heeft. ende dan dat teken te scuwene van snidene ende van andren werken’. Ga naar voetnoot28 Op het eerste gezicht merkwaardig is de aanwezigheid, aan het slot van deel 6, van de berijmde tekst over de geestelijke minne. Kennelijk had Jan van Aalter belangstelling voor deze vorm van minnemystiek, of was het vooral regel 39 die hem trof en die hem deed besluiten de tekst als bladvulling in deze medische context op te nemen: ‘Minne es medicine alrehande quetssuren’? Ga naar voetnoot29 De verzameling als geheel weerspiegelt een hoog niveau van medische kennis. De Brusselse hoogleraar Jansen-Sieben, specialist op het terrein van de Middelnederlandse artes-teksten, heeft erop gewezen, dat zich bij het aanbreken van de veertiende eeuw een reeks vernieuwingen in de medische wereld voordeed. Zij noemt onder meer ‘de vooruitgang van de chirurgie en de vervaging van de grens tussen arts en chirurg’, met name in Vlaanderen. Ga naar voetnoot30 De doctores medicinae, die aan een of meer buitenlandse universiteiten gestudeerd hadden, wijdden zich hoofdzakelijk aan de theoretische geneeskunde en de verzorging van colleges ten behoeve van de artsenopleiding; het behandelen van patiënten gebeurde vaak uitsluitend binnen deze taakuitoefening, hoewel daarnaast rijke patiënten van hun diensten gebruik konden maken. Gewoonlijk werd de praktische geneeskunde echter overgelaten aan de chirurgijnen. De besten onder hen hadden - eveneens aan een universiteit, bijvoorbeeld te Parijs - het trivium doorlopen en kenden bijgevolg Latijn, maar een universitaire vervolgopleiding in de geneeskunde was voor hen niet weggelegd. Zij hadden net als hun minder geleerde vakbroeders het vak geleerd van ervaren chirurgen, bij wie zij als leerlingen jarenlang gewerkt hadden tot zij zich zelfstandig mochten vestigen. Het terrein van de inwendige geneeskunde was voorbehouden aan de doctores medicinae, maar verder behoorde vrijwel iedere uitwendige behandeling tot het takenpakket van de chirurgijn. Ga naar voetnoot31 Behalve de kennis die zij door mondelinge overdracht van hun leermeesters hadden opgedaan, konden chirurgen zich verder ontwikkelen dankzij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
toenemende aantal medische en chirurgische handboeken dat beschikbaar kwam, zowel vertalingen uit het Latijn als oorspronkelijk in het Middelnederlands geschreven teksten. De professionalisering van de chirurgen werd in de hand gewerkt door de toenemende vraag naar medische voorzieningen, met name in de almaar dichter bevolkte steden, gedurende de dertiende en veertiende eeuw vooral in de Zuidelijke Nederlanden, Vlaanderen voorop. Ga naar voetnoot32 Tegen deze achtergrond moet ook het ontstaan van de bundel van Jan van Aalter geïnterpreteerd worden. Deze chirurg maakte een compilatie van belangrijke medische, chirurgische, farmaceutische en aanverwante kennis uit zijn tijd. Ongetwijfeld mag hij gerekend worden tot de goed geschoolde chirurgijnen, hij kende Latijn, getuige de bladzijden met recepten in die taal, de Latijnse incipits en explicits en - bijvoorbeeld - het Latijnse colofon waarin hij zich als kopiist bekendmaakte. Ook in de werken zelf komt heel wat Latijn voor, maar niet zelden maakte hij fouten in de medische termen en in de benamingen van geneeskrachtige planten. Ga naar voetnoot33 Het zal hem in zijn praktijk niet gehinderd hebben. Opmerkelijk is, dat de illustraties bij de tekst van Ypermans Chirurgie ontbreken. In andere handschriften met dit werk zijn allerlei medische instrumenten afgebeeld. Kennelijk had Jan van Aalter die afbeeldingen niet nodig, wist hij toch wel hoe de dingen er in zijn dagelijkse praktijk uitzagen. Ook dat past in het beeld van een boek voor eigen gebruik, de bundel is niet bijvoorbeeld een leerboek voor anderen, want daarin zouden illustraties van medisch gereedschap juist informatief zijn. Behoren het bundelen van handschriften en het schrijven voor eigen gebruik al veel langer tot de gevestigde praktijk, wel nieuw is de keuze van het schrift. De Walewein, bijvoorbeeld, werd anno 1350 zeer traditioneel geschreven in een formele boekhand, de littera textualis, Jan van Aalter echter schreef een eenvoudige littera cursiva, een gebruikschrift dat pas langzaamaan ook als boekschrift in zwang raakte. In Latijnse handschriften komt men de cursiva al veel eerder tegen, niet alleen als tekstletter in privé-boekjes, maar ook als een klein schrift voor interlineaire en marginale glossen bij teksten die gewoon in een textualis staan. Bepalend voor mijn keuze dit medische handschrift te Brussel een centrale plaats te geven in deze bijdrage, is het feit dat de bundel het oudste gedateerde Middelnederlandse handschrift is, waarvan de inhoud (bijna) geheel in cursief schrift geschreven is; alleen enkele opschriften noteerde Jan van Aalter in een textualis. Ga naar voetnoot34 Aan het slot van het Antidotarium Nicolai schreef hij een explicit-formule met daarin het jaartal 1351. Daarmee is weliswaar alleen pars 2 expliciet gedateerd, maar de andere stukken zullen ook omstreeks het midden van de eeuw tot stand zijn gekomen. De keuze voor de cursiva past eveneens | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel in het beeld van een ‘informeel boek’, zoals dit setje handschriften voor eigen gebruik. Overigens beschikte Jan van Aalter over een zeer vaardige en vlotte pen, zijn cursief is prima leesbaar en nergens ging hij knullig te werk. Ga naar voetnoot35 Het moet hem niettemin veel tijd gekost hebben deze boekjes te maken, de bladzijden zijn dichtbeschreven, alles bij elkaar bevatten zij zeer veel tekst! Jan van Aalters grote schrijfvaardigheid brengt me tot een excursie over de vraag wanneer een schrijver een professionele kopiist of boekproducent is. Strikt genomen is het antwoord simpel: als hij van het kopiëren van teksten met als resultaat een afschrift in boekvorm zijn beroep heeft gemaakt. Maar waaraan kan men dat zien? Wij weten - althans mogen ervan uitgaan - dat Jan van Aalter een chirurg was, die in de loop der tijd vakliteratuur verzamelde in eigenhandig geschreven boekjes. Aan de uitvoering van zijn boekjes, het voortreffelijke schrift, de heldere lay-out en de goed-gevormde initialen, daaraan is niet te zien dat hij géén professionele kopiist was. Hij moet tijdens zijn opleiding geleerd hebben de pen op een uitstekende wijze te hanteren. Het is niet uitgesloten, dat hij als vele andere studenten die het trivium volgden of gevolgd hadden, enige tijd in zijn levensonderhoud voorzag door voor anderen schrijfwerk te verrichten. Als men niet over nadere gegevens beschikt, wordt het verschil tussen beroepshalve en privé blijkbaar pas waarneembaar, wanneer de scholing en training tot kopiist ontbreken of wanneer het effect van een opleiding niet zichtbaar is door gebrek aan vakmanschap. Ga naar voetnoot36 Men kan ook anders redeneren: wie zich met teksten in een handschrift bezighoudt, doet er goed aan een codicologisch onderzoek te (laten) verrichten. Want waar expliciete gegevens niet voorhanden zijn, kan codicologisch onderzoek een completer beeld opleveren van een handschrift, van de maker én van de inhoud en het beoogde gebruik van het boek. Ten aanzien van dit medische handschrift leerde onderzoek van de bundel dat deze een gefaseerde genese gehad moet hebben. Dat bleek in dit geval een indicatie te zijn, dat het boek niet door een beroepskopiist in één keer en op bestelling vervaardigd is, maar door toedoen van een gebruiker of liefhebber van de verzamelde teksten tot stand is gekomen. Ik keer terug naar het handschrift om aandacht te schenken aan de mise-en-page: als regel schreef Jan van Aalter berijmde teksten over drie kolommen per bladzijde, terwijl hij prozateksten in twee kolommen neerschreef. Ga naar voetnoot37 Een dergelijke werkwijze | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Slot van een leerdicht over de ‘heimlijchede van
mannen ende van vrouwen’ en het begin van een chiromantie. (Brussel, KB:
Hs. 15.624-41, fol 85r).
ben ik in andere Middelnederlandse handschriften nog niet tegengekomen. Het is overigens niet moeilijk te begrijpen waarom Jan van Aalter proza over twee kolommen schreef en poëzie over drie. Hij heeft zijn best gedaan zoveel mogelijk tekst op zo weinig mogelijk perkament te krijgen. Hij volgde de gewoonte om bij berijmde teksten elk vers op een nieuwe regel te schrijven en dat kost veel ruimte. Maar omdat de verzen tamelijk kort zijn, slaagde hij erin drie kolommen naast elkaar te maken. Ga naar voetnoot38 Proza is economischer te schrijven, vooral wanneer men de tekstspiegel over de hele breedte benut. Bij het kleine, compacte - en dus eveneens economische - schrift waarvan hij zich bediende, is het echter met het oog op de leesbaarheid beter ook proza in kolommen op te tekenen. De wijze waarop hij met bladvullingen lege (delen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
van) bladzijden gebruikte, wijst ook op zuinigheid, terwijl het laag willen houden van de kosten misschien ook heeft meegespeeld bij het besluit geen (ruimteverslindende) illustraties op te nemen. Daarnaast is er de keuze voor perkament van matige kwaliteit; hier en daar is het perkament verhoornd en min of meer doorschijnend, hetgeen wijst op relatief goedkoop, want niet erg zorgvuldig bereid materiaal. De uitvoering van zijn boekjes had wellicht nog eenvoudiger - en misschien wel beter - gekund door in plaats van perkament te kiezen voor papier. Niet dat papier goedkoop was: tot in de vijftiende eeuw werd in onze streken geen papier gemaakt, het moest van elders worden geïmporteerd. Papieren handschriften, met name boekjes voor eigen gebruik, bestonden al langer, en het vroegste gedateerde voorbeeld van een Middelnederlands handschrift op papier is zowel chronologisch als geografisch niet ver verwijderd van de handschriftjes van Jan van Aalter: van 1358 dateert een papieren handschrift met de Legenda aurea in het Middelnederlands, geschreven in een littera cursiva. Dat handschrift is vrijwel zeker eveneens een privé-boek, niet echt het werk van een professionele boekproducent, hoewel ook deze kopiist goed kon schrijven. Ga naar voetnoot39 Nog een ander belangrijk aspect van de bundel van Jan van Aalter verdient aandacht. Karakteristiek voor de manier waarop hij zijn boekjes wilde gebruiken, zijn de specifieke voorzieningen om de inhoud goed toegankelijk te maken. Heel normaal in veertiende-eeuwse handschriften is dat de geleding van een werk in ‘boeken’ of in ‘kapittels’ zichtbaar werd gemaakt: het begin van de tekst of van een onderdeel daarvan werd gemarkeerd door een al dan niet bijzonder uitgevoerde initiaal en een titel of ander opschrift, geschreven in rood of met rood onderstreept. Een dergelijke wijze van visueel accentueren van de structuur van een tekst vindt men in handschriften met allerlei soorten teksten. De lezer of voorlezer ziet wanneer iets begint en ophoudt, terwijl deze visuele middelen ook hulp bieden bij het zoeken van een bepaald onderdeel van de tekst. Voor cursorische lezing zijn deze handreikingen ruimschoots voldoende. Wanneer ook het kunnen opzoeken van bepaalde passages of van specifieke informatie een belangrijke functie is van het boek, zijn echter extra handreikingen nodig. Zulke voorzieningen vinden we in de boekjes van Jan van Aalter. Bij teksten die in kapittels verdeeld zijn, zijn inhoudstafels opgenomen die veelal bestaan uit lijsten van de hoofdstuktitels met bijbehorend hoofdstuknummer. Ga naar voetnoot40 Bij veel teksten zijn in de zijmarges trefwoorden aangebracht om de inhoud van de tekst ernaast aan te duiden; zowel lichaamsdelen, als ziekteverschijnselen kunnen zijn aangegeven. Ga naar voetnoot41 In | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
het gedeelte met Ypermans Chirurgie zijn behalve zulke marginalia ook kopregels aangebracht, die aangeven wat het onderwerp is van de ‘boeken’ in dit werk: ‘Vanden hoofde’ of korter ‘hooft’ en vervolgens ‘ogen’, ‘nese’, ‘mont’ enz. Een index op de gehele bundel ontbreekt, maar Jan van Aalter zal er de weg wel in geweten hebben. Het medische handboek dat aan Avicenna wordt toegeschreven, is bijvoorbeeld gemakkelijk te vinden met behulp van het klaviertje van groen draad aan de buitenrand van fol. 28 (afb. p. 75); het opschrift ‘Liber magistri Auicenne’ geeft aan om welke tekst het gaat, de initiaal markeert het begin daarvan en de inhoudstafel helpt om per hoofdstuk bepaalde onderwerpen te vinden. Op deze wijze waren zijn boekjes niet alleen geschikt voor cursorisch lezen, maar ook om er iets in op te zoeken. Deze extra hulpmiddelen, die Jan van Aalter zeer waarschijnlijk uit zijn leggers heeft overgenomen, waren in Latijnse handschriften al langer in gebruik, maar werden in Middelnederlandse handschriften pas in de veertiende eeuw voor het eerst op enige schaal toegepast. Ga naar voetnoot42 Zij verhogen de bruikbaarheid van het boek, de inhoud kan beter functioneren als naslagwerk en dat zal in de chirurgische praktijk van Jan van Aalter precies de bedoeling zijn geweest. Mag het Walewein-handschrift karakteristiek genoemd worden voor professioneel vervaardigde Middelnederlandse literaire handschriften die met name voor cursorische lezing bestemd waren, dit medische handschrift te Brussel is representatief voor een ander type boek uit de veertiende eeuw: het zelf gemaakte handboek, waarin men teksten van begin tot eind kon lezen en waarin men bovendien bepaalde informatie gemakkelijk kon opzoeken.
Zo uitvoerig als het chirurgijnsboek van Jan van Aalter behandeld is, zo beknopt moet nog enige aandacht geschonken worden aan andere facetten van het boek in deze eeuw. Werden in Vlaanderen in dit tijdvak voortdurend boeken geproduceerd, van allerlei soort en niveau, in de tweede helft van de eeuw kwam ook in het Noorden de boekproductie langzaam maar zeker op gang, eerst in Utrecht, later in Holland. Ga naar voetnoot43 Daar bleek de verplaatsing van het hof van de Hollandse graven vanuit Henegouwen naar Den Haag stimulerend voor de vervaardiging van boeken. Over het algemeen gaat het nog steeds om goedverzorgde en niet erg kostbaar uitgevoerde handschriften. Van boekschilderkunst in onze gewesten kan in deze tijd nog nauwelijks gesproken worden. Pas tegen de eeuwwisseling zorgde in Holland de komst van het Beierse Huis voor een begin van de bloeiperiode van de Noord-Nederlandse verluchtingskunst, die zich vooral tijdens de komende eeuw zou manifesteren. Ga naar voetnoot44 Zoals gezegd aan het begin van deze bijdrage, veranderde de productiewijze van het hand- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Begin van een berijmde brief over het beoefenen van
deugden. (Wiesbaden, Hessisches Hauptstaatsarchiv: Hs. 3004 B 10, fol. 93r.
Holland, omstreeks 1400).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
schrift in de veertiende eeuw nauwelijks. Ontwikkelingen in het schrift leidden wél tot verschillen. Vergeleken met handschriften uit het begin van de eeuw wordt tegen het einde daarvan de littera textualis zichtbaar stijver van karakter (vergelijk de afb. op p. 85 met de afb. op p. 70). Een ander verschil tussen het eerste en het laatste kwart van de eeuw betreft het gebruik en bezit van boeken. Mede onder invloed van de beweging der Moderne Devotie gingen steeds meer mensen lezen, vooral in de steden. Naast de vanzelfsprekende artes-teksten lazen zij in het bijzonder stichtelijke werken, getijden- en gebedenboeken. Door de toenemende verschriftelijking bereikte het boek nu ook andere lagen van de bevolking dan alleen de hogere kringen. De voortdurende vraag naar teksten stimuleerde onophoudelijk de productie van boeken. Nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van de productie en vormgeving van het handgeschreven boek zouden zich echter pas voordoen in de vijftiende eeuw. |
|