ven, zooals De zendeling van Methlakatla (Uit het Fransch) en Wilhelm Posselt, de zendeling onder de Kaffers, en kleine boekjes als: Twee verhalen, Een krachtige les die geholpen heeft en Het Evangelie in Rome, Italië en Fransch België werd ijverig gecolporteerd, terwijl hij ook de oprichter was van het ‘Vlaamsche Zendingsfeest’, dat sinds 1889 geregeld plaats had. Voor beroepen naar Chaam, Zaamslag, Woubrugge en Katwijk aan den Rijn, in dien tijd op hem uitgebracht, bedankte hij.
Tot verwondering van velen trok hij zich in het voorjaar van 1893 vrij plotseling uit dien arbeid te Brussel terug en vestigde zich te Utrecht. Als reden gaf hij op, dat het voor de opvoeding zijner kinderen beter was, maar waarschijnlijk was het vooral de overtuiging, dat de evangelisatie in Brussel, steeds door hem geleid, meer gelegenheid gegeven moest worden, om zich zelfstandig, onafhankelijk van hem, te ontwikkelen, want ook vanuit Noord-Nederland heeft hij krachtig voor haar geijverd. In Utrecht heeft hij nog het ambt van ouderling en notabele der Ned. Herv. kerk bekleed, was sinds 28 Februari 1896 godsdienstleeraar in de gevangenissen, maar bewoog zich toch ook in de oude richting door zijn steun aan de Zending en aan den ‘arbeid onder de militairen in Onze Oost’, terwijl hij de ziel was van de onderneming ‘de Bijbelwagen’. Sinds 1894 had hij met min of meer ernstige ongesteldheden te kampen en nog in de kracht van zijn leven overleed hij den 24en Januari 1898. Onder groote belangstelling is hij vier dagen later begraven. In 1870 was hij gehuwd met Johanna Maria Laurentia van Asperen Vervenne, die hem tien kinderen schonk, waarvan twee jong zijn overleden. De Koning erkende zijn vele verdiensten, door hem het ridderkruis van de Gouden Leeuw van Nassau te schenken.
De Jonge, begaafd met een helder verstand, was geen man van studie, hoewel hij veel liefde voor boeken had. Maar hij was een geboren ‘evangelist’, een prediker van de ‘blijde boodschap’ zooals weinigen, een man wiens geheele leven opging in de verkondiging, dat ‘er een rijke Heiland is en bij Wien arme zondaren behoud kunnen vinden, en die allen wil aannemen zonder onderscheid van naam, van kerkgenootschap, van leeftijd, van uitwendige levensomstandigheden, van ontwikkeling, van verleden. Hij veroordeelde niemand, hij predikte slechts. En och, dat prediken, hij deed het zoo gaarne en zoo goed’. Dit laatste is niet zóó bedoeld, dat zijn preeken homiletisch in orde waren, daaraan ontbrak veel, en bijna nooit waren zij ‘geacheveerd’, maar altijd ‘pakkend’. Zijn geloof was positief, maar vrij, zonder gehechtheid aan belijdenis of formulier, en bij zijn propaganda was alle drijven hem vreemd: zijn ziekenhuis stond niet alleen voor ieder open, maar ook voor den geloovigen Roomsch-Katholiek liet hij een priester roepen, wanneer de zieke dit verlangde. Ook is hij aan het gevaar ontkomen, niet denkbeeldig voor iemand van zijn levensrichting, om onnoodigen ophef te maken: het liefst ging hij stil zijn weg, hij zocht de openbaarheid nooit. Zijn lievelingslied was het bekende: ‘'k Heb geloofd en daarom zing ik’, dat later, vierstemmig gearrangeerd voor zang en orgel, met de bijvoeging: ‘lievelingslied van Ds. N. de Jonge’ te Utrecht in 1898 uitkwam (12e druk).
Wetenschappelijk werk heeft De Jonge geleverd door zijn vertaling van de Nieuw-Testamentische geschriften uit het Grieksch in het Vlaamsch. Achtereenvolgens verschenen: Het Evangelie van Lucas (Vlaamsch en Fransch, 1883); Het Evangelie en het werk der Apostelen (1884); Het Evangelie. Vier evangeliën met de werken der Apostelen (1888; 2e dr. 1889; 3e dr. 1895; 4e dr. 1897); Het Nieuwe Testament van onzen Heer J.C. (1890). Verder gaf hij nog een Vlaamsche Catechismus of onderwijzing in de Christelijke leering (2e dr. 1892) en beschouwingen over een viertal brieven van Paulus, in: Wat heeft God aan de Christenen te zeggen in de brieven van Paulus aan de Thessalonikers en de Galatiërs? (Brussel 1889) en Wat