sche talen (Leid. 1861). Als rector magnificus hield hij op 26 Mei 1881 een toespraak over De strijd voor de vrijheid der Academie, gedurende de eerste vijftig jaar van haar bestaan, door de stedelijke regering tegen de Kerk gericht (1881). Aanvankelijk gaf hij onderwijs in de Oud-Testamentische vakken, het Hebreeuwsch en de Hebreeuwsche Oudheden en na de invoering der Wet op het Hooger Onderwijs alleen in de beide laatstgenoemde. Hij bedankte in 1875 voor een benoeming te Leiden en overleed den 25en Januari 1890. Zijn
echtgenoote C. le Poole, met wie hij in 1869 was gehuwd, schonk hem een dochter.
De Jong was een godsdienstig man, gehecht aan het Christendom, zooals het in het Nieuwe Testament wordt geleerd; ingenomenheid met Scholten en vereering voor Kuenen deden hem toch niet hun moderne zienswijze deelen. Van nature conservatief, gaf hij niet dan noode prijs, wat hij in zijn jeugd als waarheid geleerd had en alleen als zijn wetenschappelijk geweten het eischte; de hypothesen der historische kritiek hadden weinig aantrekkelijkheid voor hem, te meer omdat daarvan dikwijls onverschilligheid voor het hem dierbaar Christelijk geloof het gevolg was. Met den kerkelijken strijd bemoeide hij zich niet, hij was een man des vredes en zeer verdraagzaam, zacht in zijn oordeel over anderen. Goedhartig, goed van humeur, eenvoudig, oprecht en bescheiden, heeft hij de toegenegenheid van ambtgenooten en studenten in ruime mate verworven.
De volgende tekstuitgaven heeft De Jong in 't licht gegeven: Dhahabi Moschtabith (Leid. 1863, 1881). - Iln al-Qaisarani Ansab al-mutta figa (Leid. 1865). - Thaalibi Lata ifo 'l-ma' arif (Leid. 1867) en met De Goeje: Fragmenta historicorum arabicorum, I (L. Bat. 1869). Met denzelfde bewerkte hij ook twee catalogi van handschriften, n.l. Catalogus codicum orientalium Bibl. Acad. Lugd. Bat., III, IV (L. Bat. 1851-1877) en Catalogus codicum orientalium Bibl. Acad. Regiae scientiarum (L. Bat. 1862). Verder schreef hij: De Prediker, vertaald en verklaard (Leid. 1861) en Toespraak tot zijn leerlingen bij de opening zijner lessen op 26 September 1874 (Utr. 1874). In de Verslagen en Meded. der Kon. Acad. v. Wet. afd. Lett. plaatste hij: Over de met ab, ach enz. samengestelde Hebreeuwsche eigennamen (2e Reeks, X, 54 vv.) en Verslag over Arabische handschriften behelzende een bestrijding van het Christendom (2e Reeks, VIII, 217 vv.) en in de Verslagen van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap: Over het lot der vrouw, bepaaldelijk der gehuwde vrouw, bij de Semieten (1877, 5 vv.) en Historisch-psychologische studie over Mohammed (1887, 5 vv.). In de Gids (1875, III, 557 vv.) gaf hij een beoordeeling van Friedrich en v.d. Berg, Cat. Codicum arab. Bataviae.
Een fotografisch portret van De Jong is opgenomen in de Utrechtsche Studentenalmanak van 1881.
Litteratuur: Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., I, 1227. - Letterk. Lb., 1890, 334 vv. - Jaarb. Kon. Acad., 1890, 1. - Spectator, 1890, 33. - Sepp, Staatstoezicht, 170. -. Huet, Litt. Fant., 3e Reeks, IV, 1 vv. - Alb. Stud. Rh.-Traj., XL. - Alb. Stud. L.B., 1355. - V. Someren, Cat. Portr., I, 148. - Cat. Letterk., II, 503, 888.