Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Coenraad Hoppe]HOPPE (Coenraad) werd geboren te Amsterdam den 30en Aug. 1621 uit het huwelijk van Koenraad Hoppe, afkomstig van Brunswijk, en Catharina Wijdemans, uit Osnabrück. Gedurende vijf jaren bezocht hij de publieke school te 's-Gravenhage, waar zijn ouders zich metterwoon gevestigd hadden. Vervolgens kreeg hij onderricht bij Ds. Joh. Artopaeus te Woerden; daarna studeerde hij gedurende twee jaren aan de Leidsche hoogeschool (ingeschr. ald. 25 Maart 1639), waarna hij verder opgeleid werd door Ds. H. Glaserus, pred. te 's-Gravenhage, en Dr. Chr. Matthaeus (Matthiae), eveneens pred. ald., welke laatste in 1643 wegens zijn streng-Luthersche opvattingen werd ontslagen, waarna hij zich vestigde te Utrecht; ook hier zette Hoppe zijn studiën nog drie jaren onder dezen leeraar voort. Vandaar ging hij naar Helmstadt, waar hij zijn studie voltooide. Te 's-Gravenhage bij zijn ouders teruggekeerd werd hij den 2en Oct. 1647 als beroepen predikant bij de Luthersche Gemeente te Enkhuizen bevestigd te Amsterdam door Ds. Mag. Adolphus Visscher. Den 4en Nov. 1655 beroepen te Haarlem, deed hij aldaar den 1en Jan. 1656 intrede. Den 19en Mei 1660 werd hij uit een viertal Hollandsche predikanten, zonder proefpreeken, beroepen (op f 2000 tractement) te Amsterdam, waar toenmaals de behoefte aan Hollandsch sprekende predikanten, zich bij de Luth. gemeente sterk deed gelden, vooral bij de jongere gemeenteleden, meerendeels vernederlandschte kinderen van Duitschen huize. Den 2en Juni d.a.v. hield hij er zijn intreepreek (t: Luc. XVIII:10-14). De laatste maal preekte hij er (uit Mt. XXII) den 19en Oct. 1670. Den | |
[pagina 299]
| |
29en Oct. d.a.v. overleed hij ald. aan een zwaren aanval van graveelGa naar voetnoot1). Treffend was dat zijn echtgenoote Christina Matthijsz. Bisschops (geb. te Delft), met wie hij den 13en Nov. 1647 te 's-Gravenhage gehuwd was, hem den 30en Oct. d.a.v. in den dood volgde; beide werden tegelijk begraven in de oude Luthersche kerk te Amsterdam. Zij lieten van de elf kinderen, uit hun huwelijk geboren, vijf dochters na. Hoppe was een bekwaam en welsprekend man, die grooten invloed oefende op de denkwijze van velen zijner tijdgenooten, ofschoon hij ook grievend miskend werd door anderen, die de theologie der Helmstadtsche hoogeschool veroordeelden. In Hoppe's tijd begon in de Luthersche kerk hier te lande de z.g.n. Nederlandsche richting op te komen naast het Duitsche element, dat tot hiertoe overwegend was geweest. Degenen, die dit laatste vertegenwoordigden, waren grootendeels de streng-confessioneele richting toegedaan, die heerschende was aan de hoogeschool te Wittenberg. De richting, welke vooral aan die te Helmstadt den toon aangaf, hechtte meer aan den geest dan aan de letter der geloofsbelijdenis en aan zelfstandige uitlegging van den Bijbel, en was niet vijandig tegenover de Gereformeerden, zoodat zij in die opzichten vrijzinnig kon genoemd worden. De denkbeelden der Helmstadtsche richting waren ook die der Nederlandsche, als wier stichter Hoppe kan aangemerkt worden. Te Amsterdam was een niet aanzienlijk deel der Luthersche gemeente zijn richting toegedaan; hare ouderlingen hadden reeds den 30en Oct. 1653, toen hij daar een preekbeurt vervuld had, hem ‘een gouden ducaton in specie’ toegelegd als blijk hunner bijzondere ingenomenheid. Hij vond er echter zijn ambtgenooten tegen zijn richting gekant, hoewel zij bij zijn komst hem na onderzoek op het stuk der Helmstadtsche theologie zuiver hadden bevonden. Sinds 1652, en dus reeds in zijn vorige gemeenten, wijdde Hoppe zich tevens aan de opleiding van aanstaande predikanten; hierin later gevolgd door zijn leerling Th. Dominicus; beide vormden in de tweede helft der 17e eeuw tezamen niet minder dan 22 predikanten van hun richting van wie Hoppe tien. Hij werd dan ook genoemd ‘de Luthersche Gamaliël, de vader der Hollandsche leeraars.’ Toen hij den 8en Dec. 1660 ten overstaan van drie Amsterdamsche ouderlingen aan zijn toenmalige leerlingen een examen afnam, droeg dit zoozeer de algemeene goedkeuring weg, dat men hem verzocht met dit onderwijs voort te gaan, en tevens besloot ten behoeve daarvan een bibliotheek aan te leggen en een bibliothecaris te benoemen, een stap op weg naar de stichting van een Hollandsch seminarie. Dit streven vond verzet bij de Duitsche predikanten der Wittenberger richting. De velerlei verguizing, waaraan Hoppe door hun tegenwerking blootstond, was van dien aard, dat de ouderlingen in Juli 1664 in de kerk lieten afkondigen ‘hem voor een oprecht leeraar’ te houden. Op den eersten Zondag van Mei 1666 had Hoppe zich voor de Burgemeesters van Amsterdam te verantwoorden over de waarschuwing, van den preekstoel door hem gericht tegen een van de Deensche leden der Luthersche gemeente, nl. Christiaan Petersz. Abel, vroeger in wereldlijken dienst bij den koning van Denemarken, die zich als leeraar had opgeworpen, omdat een groot deel der vreemdelingen van de Augsburgsche Confessie uit Noren en Denen bestond, die evenmin de Hollandsche | |
[pagina 300]
| |
als Hoogduitsche preeken konden verstaan, waarbij hij voorgaf te handelen op aanraden van geleerde lieden, vermoedelijk pietisten en mystieken, die ook te Amsterdam, onder bescherming van aanzienlijken, oefeningen hielden. Deze Abel was inmiddels tot de Gereformeerden overgegaan. Hoppe verdedigde voor de Burgemeesters de gedragslijn tegen Abel gevolgd, waarop hem verboden werd voortaan van den preekstoel over de zaak van Abel te spreken. Den 12en Mei klaagde Hoppe, dat honderden Noren en Denen overkwamen, wier geschiktheid tot het Avondmaal hij niet kon beoordeelen, vooral vanwege het verschil in taal; waarop het consistorie besloot den leden vrijheid te geven, zoo zij dit verlangden, een Deenschen predikant te onderhouden uit hun eigen middelen. Tot het beroepen van zulk een predikant kwam het evenwel niet. Hoppe's Korte Afhandeling van de Praedestinatie, de eenige preek door hem uitgegeven, in 1710 voor de vierde maal herdrukt, bewijst dat hij dogmatische onderwerpen eenvoudig en bondig wist te behandelen, en ook de gevoelens van andersdenkenden, op billijke en zachtmoedige wijze wist te weerleggen. Aan zijn invloed was ook het kerkeraadsbesluit te danken, (in 1663, opnieuw in 1666), dat voortaan door ieder predikant met een ouderling huisbezoek zou plaatshebben. Van Hoppe bestaat o.a. een portret anno 1669, ter halver lijve links, zittende naast een tafel. M.e. groot vs. v. F. v. Zeesen. Naar en door J. Veenhuysen fol. M. adr. v. J. Veenhuysen, te Amst. en een eveneens op 48-jar. leeft., t. halver lijve rechts, staande, in mantel, met e. boek in de hand. M. 2 reg. onderschr. Zw. kunst zonder naam (door W. Vaillant). M. adr. v. Frans Karels. Gr. 4o; (vgl. Muller, Cat. v. Portr., No 2576-78). Van hem verscheen in druk: Korte Afhandeling v.d. Praedestinatie of Verkiezinge, (Predik. ov. 1 Petr. I:2a), ± 1655; 4e dr. 1710. - De waerachtige Luthersche Leere, of grondige ende genoegsame onderrechtinge v.h. Sacrament des Avondmaels. Amst. 1667. (Bibl. Ev. Luth. Gem. Amst.); 2e uitg. bez. d. Z. Dezius in 1721. 8o. - Van de Sacramenten in 't gemeen ende in het byzonder v.d. Heylige Doop. Amst. 1669 (Bibl. Ev. Luth. Gem. Amst.). Litteratuur: Reymerus Ligarius, Kamp ende Kroone der Chr. Ridderschap: ofte Chr. Lyck-predicatie over den Eerw., Godtsal. en Hoog-gel. Heere Conradum Hoppium, Pred. der Chr. Gem. v.d. Augsb. Conf. in Amst.: En desselfs huys-vrouw, De Eerbare en Deuchsame Christina Matinasse Bisschops, Derwelcker Lichamen den derden Nov. Ao 1670. tot Amst. inde Oude Kerck eerlyck ende Christelijck zyn begraven geworden. In groote volckrijcke Vergaderinge in de Luytersche Kerck gedaen, .... op den 4 Nov. 1670. Amst. 4o. (Bibl. Ev. Luth. Gem. Amst.). - v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 387. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 150. - Bijdr. Gesch. Luth. Kerk. I, blz. 104, 108, 109; II, blz. 30, 31, 102; VII, blz. 22, 23, 165, 169. - Domela Nieuwenhuis, Luth. Gem. Amst., blz. 90, 99-105, 108; Bijl. blz. 89-92. - Naamrol Pred. Augsb. Gel. bel. blz. 38. - Manné, Reformatie, blz. 341, 387. - Loosjes, Gesch. der Luth. Kerk in de Ned. (reg.). - Dez., Naamlijst v. Pred., Hoogl. en Propon. der Luth. Kerk in Ned., blz. 127. - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 209. - Alb. Stud. L. Bat., k. 302. - Boekz. 1721b, 497. - Meyndert van HoppeGa naar voetnoot1), Rouwklagt op den dood v. C. Hoppe (1670). |
|