Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Taedse Jakles de Hoop]HOOP (TaedseGa naar voetnoot1) Jakles de) werd geboren te Workum den 10en Jan. 1753. Toen hij nauwelijks een jaar oud was, verhuisden zijn ouders met hem naar Harlingen, waar zijn vader een houtzaagmolen, genaamd de Hoop, had aangekocht, waaraan de hier beschrevene zijn naam ontleende. Zeventien jaar was hij oud, toen zijn vader overleed. Na voorbereidend onderwijs te hebben ontvangen te Harlingen en te Arum, daarna op het Staten-College te Franeker werd hij den 2en Sept. 1773 ingeschreven als student aan het Doopsgez. Seminarium te Amsterdam, waar o.a. Hero Osterbaan, van toen af zijn hooggewaardeerde leermeester en vriend, hem voor het predikambt bekwaamde. In Mei 1777 werd hij aangesteld tot Proponent bij de Doopsgezinde Societeit. Vier dagen later hield hij als zoodanig te W.-Zaandam zijn eerste preek Over het oogmerk van het Evangelie; hierop volgde zijn beroep naar deze gemeente, waaraan hij gehoor gaf met afwijzing van beroepingen naar Middelburg, Aardenburg en Goes, in later tijd bedankte hij nog voor andere beroepen; een naar Haarlem werd verijdeld door de vereeniging der destijds aldaar bestaande twee gemeenten. Den 24en Aug. 1777 deed hij intrede te W.-Zaandam (m. Hebr, X:24, 25). Hij en zijn ambtgenoot ald. Anthonie de Vries (in 1786 vertrokken naar Amsterdam) waren de eerste twee ‘gestudeerde’ leeraren te Zaandam uit de Amsterdamsche kweekschool. Sterk van gestel kwam hij een zware ziekte, die hem in 1818 had aangetast, geheel te boven. Den 26en Aug. 1827 herdacht hij zijn vijftigjarige bediening in dezelfde gemeente (m. 2 Petr. I:12-15). Ten slotte geknakt door het verlies van een zoon en twee dochters (van wie een bij hem inwoonde) zag hij zich genoopt tegen het eind van 1837, na volbrachten zestig-jarigen dienst, zijn ambt neer te leggen. Den 22en Oct. preekte hij voor het laatst over een zijner lievelingsteksten Jac. V:19, 20. Den 20en Sept. 1838 overleed hij onver- | |
[pagina 270]
| |
wachts in het ‘Oude Huis’. Zijn laatste ambtgenoot te W.-Zaandam B. van Geuns schetst in zijn lijkrede de Hoop als ‘vrijdenkend in den goeden zin des woords’, verdraagzaam, bescheiden, vol pastoralen ijver en opgeruimd van aard. Hij eerbiedigde de rede als toetssteen des geloofs, en koesterde daarenboven een beslisten afkeer van alle menschelijke schijnwijsheid en dwaalleeringen. Door zijn nadrukkelijke en scherpe manier van zeggen leek hij weleens hard jegens andersdenkenden, toch lag dit laatste niet in zijn bedoeling. Volgens zijn eigen uitspraak hield hij ‘Gods Woord voor een redelijke Godsdienst, en menschelijke stelsels niet bevorderlijk voor goede zeden, voor vlietende beekjes, die al troebeler worden, naar mate zij zich van de fontein des Bijbels al meer en meer verwijderen’. Door zijn afkeer van alle overdreven uiting van een werking op het gevoel waren zijn preeken weleens op koeler toon gestemd dan sommigen begeerden. Zijn predikwijze kenmerkte zich behalve door bondige beknoptheid door een ongewone preciesheid van uitdrukking, maar was voor zijn latere tijdgenooten weleens wat te ouderwetsch. Het zoogen. ‘Schriftuurlijk Collegie’, deels ontstaan uit navolging van de Rijnsburger Collegianten en naar hun trant ingericht, dat de Hoop bij zijn komst te Zaandam vond (na 1810 is het langzamerhand geheel vervallen) had op hem een onmiskenbaren, naar zijn eigen getuigenis beslissenden invloed; hij beschouwde het als zijn oefenschool. Op twee of drie hoofdstukken uit Johannes' openbaring na, behandelde hij voor zijn gemeente nagenoeg heel het N. Testament. Zijn hieronder genoemde uitbreiding over den Galatenbrief geeft een proeve van zijn Schriftverklaring: uit bescheidenheid zond hij haar naamloos in het licht. Hij was medeoprichter van het Zaandamsche Departement der Maatsch. t. Nut v.h. Algemeen en steunde haar krachtig o.a. door oprichting van scholen. Ook nam hij ijverig deel aan den arbeid van het Ned. Bijbelgenootschap. Hij huwde den 13en Oct. 1782 te Zaandam met Maria Riedeman (overl. 6 Oct. 1820), uit welk huwelijk vijf kinderen werden geboren, waarvan twee kort na de geboorte overleden. Afbeeldingen van hem zijn niet bekend. Behalve een aantal (naamloos geplaatste) bijdragen in verschillende tijdschriften, verscheen van hem: Uitbreiding over den Brief aan de Galaten, met practicale aanmerkingen, dienende tot een handleiding bij de godsdienstoefeningen in de Vriesche Doopsgez. Gemeente te West-Zaandam. Zaandam. 1810. 8o. Litteratuur: B. van Geuns, Herinneringen aan Taedse Jakles de Hoop, zijne gemeente, leerlingen en vrienden gewijd. Amst. 1838. 8o. - Alg. Kunst- en Letterbode. 1838. II, blz. 257, 258. - Alb. Acad. Athen. Amst., blz. 157. - v. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr. II, k. 559. |
|