vooral van de aanzienlijken en in 't bijzonder van de leden der regeering, die meest Coccejaanschgezind waren. Tengevolge van den sterken toeloop onder zijn prediking moest het kerkgebouw der gemeente vergroot worden. Dit geschiedde met steun van de stedelijke regeering, aan wie v.d. Heide dan ook zijn (in druk verschenen) preek (over Jes. LIV:2, 3) ter inwijding van de vernieuwde kerk opdroeg. Inmiddels had hij een, den 20en Oct. 1755 op hem uitgebrachte, beroeping naar Gouda aangenomen, maar onder voorwaarde dat hij eerst dan zou overkomen, wanneer de inwijding van de kerk te Zierikzee zou hebben plaats gehad. Dit laatste geschiedde den 18en Jan. 1756; den 18en Febr. d.a.v. ging hij in deze kerk voor op den eersten jaarlijkschen grooten Dank-, Vast- en Bededag, en den 22en Febr. hield hij er zijn afscheidsrede. Te Gouda deed hij den 14en Maart 1756 (m. Ps. CXXXVII:5) zijn intrede. Vandaar vertrok hij naar 's Gravenhage, waar hij den 7en Oct. 1757 beroepen was en in 1791 overleed. Hij wijdde er den 13en Dec. 1761 de nieuwgebouwde kerk in (met een in druk verschenen preek) en den 10en Sept. 1762 leidde hij, evenals zijn ambtgenooten, ieder een dienst ter inwijding van het orgel in die kerk; hij deed dit met Ef. V:19. Den 30en Aug. 1772 predikte hij 's avonds bij gelegenheid van de geboorte van den Erfprins Willem Frederik over Gen. XXI:1-3.
Van der Heide was een der meest begaafde predikanten in de Luthersche Kerk van dien tijd. Ook was hij een zeer geleerd man. Hij deed zich kennen als iemand van gematigd-Coccejaansche richting. Zijn overdrachtelijke voorstellingen behaagden de Coccejanen. Zijn stijl was gezwollen in den geest zijner dagen. Dit blijkt vooral in zijn kerkinwijdingsrede te Zierikzee; met het aanhalen van Latijnsche spreuken is hij spaarzaam, maar het plaatsen van geleerde noten onder aan de bladzijden kon hij toch niet nalaten. In zijn hierondergen. preek over Gen. XXVIII:27 is zijn stijl minder beeldrijk, zonder dor en droog te zijn. Er was in zijn wijze van voorstelling iets levendigs, dat boeide.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Van hem zag het licht:
De heerlyke Uitbryding der Kerke Gods, voorzegt door Jehovah's Geest en opgeteekent door Zynen H. Ziender Jesayas, Cap. 54 vs. 2, 3. Zierikzee. 1756. 4o. - Het Echte Opschrift der Godgewyde Kerk-tempelen, vervat in Jacobs verrukkende taal Gen. XXVIII, vs. 17. Ter gelegenheid, dat het nieuwe Kerk-Gebouw der Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburgsche Geloofsbeleidenisse binnen 's Haage, ingezegend wierd .... voorgesteld op den avond van des Heeren Dag den 13. December 1761. 's-Gravenh. Z.j. 4o. (Met een Opdragt aan den Doorluchtigsten Vorst en Heer den Heer Lodewyk, Hertog v. Brunswyk-Wolffenbuttel, enz. enz.)
[met F.G.C. Rütz en A. Stark] Drietal Leerredenen, geh. in de Luth. Kerk te 's-Gravenhage. 's-Gravenh. 1780. 8o.
Ook bezorgde hij een uitgave - misschien wel de laatste - van een liederenbundel, die tot 1790 in gebruik bleef bij de Luthersche gemeenten te 's-Gravenhage en te Leeuwarden, maar elders (zooals te Leiden) niet ingevoerd werd, omdat men er ‘Hernhutterij’ in meende te ontdekken, nl. van het in 1709 te Amsterdam voor 't eerst verschenen en door Petr. Martini, Luth. pred. te Leeuwarden, uitgegeven Geestelyk Zielen-vermaak Of eenige Geestelyke liederen, Gepast op alle de Christelyke Feestdagen, mitsgaders Morgen- en Avondstyd, noods- en doods-gevallen. Uit het Hoogduits na het Dortmondse exemplaar (ten dienste v.d. Leeuwaarder Gemeente