Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Pieter Hazaert]HAZAERT, (HAZART, HAZARD, HASAART, HASARDT, HAESAERT, HAESARDT, AZART, HAESHERT), (Pieter),Ga naar voetnoot1) geboren in 1518 of '19 te Belle (Bailleul) in W. | |
[pagina 594]
| |
VlaanderenGa naar voetnoot1), zou reeds in 1547 als monnik onder de Vlamingen met groot levensgevaar de leer der Hervorming gepredikt hebben. In 1557 was hij werkzaam als predikant bij de gemeente onder het Kruis in W. Vlaanderen. In 1560, kort nadat hij een predikantenvergadering had bijgewoond, waarin was uitgesproken dat het ongeoorloofd moest heeten een gevangene op gewelddadige wijze uit den kerker te bevrijden, nam hij de wijk naar Engeland. In 1562 was hij vandaar teruggekeerd en hield hij zich op in de omgeving van Yperen, terwijl uit een brief van P. Delenus do 27 Apr. 1562 blijkt, dat hij toen naar Frankrijk vertrokken was. Het gerucht ging dat hij, om daarheen uittewijken, de gemeenten in Vlaanderen zou hebben in den steek gelaten. In Oct. 1562 bevond hij zich te Antwerpen, waar hij toen jarenlang bleef. Bij de woelingen van 1566 in W. Vlaanderen verscheen hij op zekeren dag met 200 man voor de stadspoort van Veurne; ook op tal van andere plaatsen bevond hij zich in dien tijd, o.a. te Hondschoote; in de kerk te Briele bij Yperen predikte hij tijdens den beeldenstorm in deze stad, en hoewel de Wethouders het hadden trachten te beletten, predikte hij toch den 29en Sept. te Yperen, zonder dat hij een eed had gedaan, waardoor inbreuk werd gemaakt op het accoord van 20 Sept., door de Hervormden bezworen en onderteekend. Het plan schijnt bij hem te hebben bestaan om op 15 Dec. Yperen met geweld te vermeesteren; hij verscheen er toen echter niet. In diezelfde maand hield hij verblijf te Nieuwkerke. In de verschillende plaatsen, waar hij zich bevond, trad hij op deels als prediker deels als leider van het verzet tegen de regeering. Was hij reeds vóór 1566 door den raad van Vlaanderen om onbekende redenen verbannen voor vijftig jaar, toen de kansen keerden na herroeping van de moderatie werd hij ten tweeden male verbannen; ook behoorde hij tot de uitgeslotenen van het algemeen pardon in 1574 door Spanje uitgevaardigd. Na zijn tweede verbanning vertoefde hij eerst te Breda, en week hij kort daarop naar Engeland uit, waar hij prediker werd bij de vluchtelingengemeente te Norwich (1567); maar reeds in 1568 keerde hij plotseling in verband met geschillen in die gemeente naar het vasteland terug; daarop schijnt hij predikant te zijn geworden te Comen, evenwel slechts voor zeer korten tijd, indien hij althans niet rechtstreeks van uit Engeland is gegaan naar Duitschland, waar hij zich kort daarop bevond. In de Handelingen van den kerkeraad der geheime Ned. Hervormde gemeente te Keulen treft men zijn naam aan. Volgens de notulen van 21 Aug. 1571 schijnt hij zich te hebben opgehouden in de buurt van Keulen; 4 Maart 1572 was hij assessor van de Keulsche classis te Bebur (Bedbur). Den 23en Nov. 1572 fungeerde hij als predikant te Keulen; den 11en Jan. 1573 besloot de kerkeraad aldaar hem ‘dry daelders’ te vereeren wegens diensten door hem somtijds bewezen; 22 Febr. was hij er weer. Vanuit Wesel en Emmerik, waar hij in dien tijd verblijf hield, verleende hij telkens zijn diensten aan de Keulsche gemeente, en meermalen ook aan die te Goch, waar in dat jaar (1573) een vacature ontstond, die meer dan een jaar duurde. Ook woonde hij verschillende vergaderingen bij van de Guliksche classis. Dat hij | |
[pagina 595]
| |
omstreeks dien tijd zich ook te Emden heeft opgehouden, blijkt hieruit, dat zijn naam voorkomt op de lijst der vreemdelingen aldaar, die (tusschen 1569 en 1576) extraordinaire bedeeling genotenGa naar voetnoot1). Waar hij kort daarna zich bevond ligt in het duister; maar in 1579 kwam hij tot de gemeente van Sluis, waarmede hij echter geen vaste verbintenis schijnt te hebben aangegaan. Hij begaf zich vandaar waarschijnlijk naar Oudenburg (bij Ostende), waar de gemeente een vermoedelijk mislukte poging deed om hem aan zich te verbinden. Intusschen bleef zijn woning te Sluis voor hem bewaard, en den 13en Aug. 1579 was hij er weder, maar koesterde toen het plan voor goed die stad te verlaten, terwijl door den kerkeraad aldaar herhaalde pogingen werden gedaan om hem te behouden, ook met het oog op zijn prediking in de omliggende dorpen. Kort na den 25en Febr. 1580 moet hij echter uit Sluis vertrokken zijn. Vermoedelijk is hij daarop gegaan naar Naaldwijk, waar hij eenigen tijd vóór 1583 predikant is geweest. Nog geen vijf jaren later was hij evenwel weer van Naaldwijk vertrokken of hij bevond zich opnieuw aan den Beneden-Rijn. In de vergadering der classis van Wesel 7 Mei 1585 was hij aanwezig als afgevaardigde van Emmerik. Om ons onbekend gevaar moest hij echter die streken verlaten. Blijkens de Acta der Brielsche classis van 10 Aug. 1587 was hij toen te Rockanje, waar hij de gemeente als predikant diende. Volgens de Acta der Part. Synode van Z.-Holland (1587) en die te Schiedam (1588) was hij aangewezen als Inspector in de classis van den Briel. In laatstgen. jaar (in elk geval na 9 Mei) moet hij Rockanje verlaten hebben. Waar hij daarna heeft vertoefd is onbekend, maar in Sept. 1590 bevond hij zich nogmaals in het consistorie der vluchtelingenkerk te Keulen; hij schijnt het plan te hebben gehad slechts kort in die stad te blijven, maar het kwam anders uit en hij bleef er jaren zoowel de vluchtelingen als de Duitsche gemeente aldaar dienende. Een poging uit de Nederlanden (1593) om hem terug te krijgen heeft geen gewenscht resultaat gehad, of slechts voor korten tijd, en in dit geval tusschen 1594 en 1596, want in deze jaren was hij aan den Neder-Rijn. Uit de Classicale Acta van den Briel van 2 Mei 1594 blijkt dat hij destijds in armoedige omstandigheden verkeerde, zoo zelfs dat er gelden voor hem werden ingezameld. In 1598 was hij weer in het vaderland; op een doorreis naar Walcheren kwam hij in dat jaar op den 7en Mei te Naaldwijk, om er zijn oude gemeente te bezoeken, waarop hij er den 9en predikte ter voorbereiding voor het Avondmaal, en eveneens den 10en, Pinksterzondag voormiddag; dienzelfden avond werd hij ziek, en den 31en d.a.v. ontsliep hij aldaar, bijna tachtig jaar oud. Zijn stoffelijk overschot werd overeenkomstig zijn wensch bijgezet in de kerk te Naaldwijk, recht tegenover den preekstoel, op 2 Juni. Hij was een der vurigste en moedigste hagepreekers, die gedurende een halve eeuw in verschillende landen, zooals het in zijn Epitaphium heet ‘clamque palamque Dei mystica verba docens.’ De vluchtelingengemeenten hadden veel aan hem te danken. Dat hij door velen niet geliefd was, zal wel te wijten zijn geweest aan zijn heftigheid, die hem in Engeland den bijnaam ‘Drayliert’ bezorgde. Met wie hij gehuwd was is niet bekend; en portretten van hem bestaan niet. Maar wat zijn uiterlijke verschijning aangaat, daaromtrent luidt een beschrijving vermoedelijk van 1559: hij ‘draacht ghemeenlic een hooghen zyden hoet, zeer dikke ghestaen met | |
[pagina 596]
| |
eenen mantele ende eene langhe sayen casacke, met blaye upgherolde slopkouskens, die ghemeenlic ooc gedreghen worden by dandere broeders.’ Geschriften zijn van hem niet uitgegeven, behalve de Pinksterpreek door hem zoo kort vóór zijn dood te Naaldwijk gehouden en uitgegeven door den toenmaligen predikant aldaar Pieter Louwyck (Lowick). Zij is herdrukt in het geschrift van A. Pijnacker Hordijk (zie onder. Litterat.); deze sprak haar opnieuw uit op Pinkstermaandag 1898 en voorzag haar van toelichtingen. Zij draagt een analytisch, meer stichtelijk dan dogmatisch karakter, en valt, ook om de samenstelling, te roemen. Zij verscheen onder dezen titel: Petr. Louwyck, De Uitcomste der Wandelinge v.d. Eenweerdigen, Ghetrouwen ende Godsaligen Dienaar Jesu Christi ende Zyns Heyligen Woorts Pieter Hasaert, Mitsgaders zyn laetste predicatie, door hem ghepredickt in der Gemeente te Naeldwyc op Pingsterdach, wesende den 10 Mey, int jaer 1598, Ghetrouwelyck beschreven. Delf MDXCVIII. 8o. Een brief van P. Hazaert aan de dienaren der gemeente van C.J. te Emden do 9 Maart 1562 is door Dr. A.A. v. Schelven meegedeeld in Ned. Arch. K.G. N. S, VIII (1911), blz. 202-204. Litteratuur: A. Pijnacker Hordijk, Kerkelijk Naaldwijk. Eene merkwaardige Pinksterpreek in 1598 te Naaldwijk uitgesproken met aanteek. v. allerlei aard in 1898 opnieuw uitgegeven. Nijmegen 1898. - v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 77. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. I, k. 1037-1040 (art. v.v. Schelven). - Brandt, Reformatie. I, blz. 149. - Ed. Simons, Niederrhein Synodal- u. Gemeindeleben ‘unter dem Kreuz’ S. 117, 118. - Ders. u.a., Synodalbuch. Die Akten der Syn. u. Quertierkonsistoriën in Jülich, Cleve u. Berg. 1570-1610 (reg.) - Ders., Köln. konsistorial-Beschlüsse (reg.) - Ed. de Coussemaker, Troubles religieux du XVIe siècle dans la Flandre maritime. 1560-1570. Documents religieux I, II, III, IV (reg.) - Janssen, Kerkherv. in Brugge, II. (reg.), - Dez., Kerkherv. in Vlaanderen, I (reg.). - H.Q. Janssen en J.H.v. Dale, Bijdr. t.d. Oudheidk. en Geschiedenis, inzond. v. Zeeuwsch- Vlaand. II, blz. 245, 246. - Reitsma en v. Veen, Acta. II (reg.). - Werken Marn.-Ver. S. I. D. III; S. II. D. II; S. III. D. I, III, IV (reg.) - v. Schelven, Vluchtel. Kerken, blz. 195, 303. - Hessels, Eccles. Lond. Bat. Archiv. II (reg.). - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 22, 23. - J. Wiarda, Huib. Duifhuis, de prediker van St. Jacob, blz. 61n. - Nav. III (1853), blz. 26; XXXVIII (N.S. XXI) (1888), blz. 248, 249. - v. Alphen, N.K. Handb. Jrg. 1907. Bijl. Q, blz. 138, 152; Jrg. 1909, Bijl. Q, blz. 147. - H.v. Steenberghe, Hist. de la ville et de la Seigneurie d'Honschoote, p. 170. |
|