zijn studie bij den inval der Franschen in 1672, om die het volgend jaar te Leiden te hervatten (ingeschreven 16 Februari 1673), waar hij zich verder in de godgeleerdheid bekwaamde, vooral onder leiding van Prof. Spanheim. Na op 10 Maart 1676 onder de classis Haarlem proponent te zijn geworden, deed hij met den lateren hoogleeraar Jacobus Trigland een reis naar Engeland, bezocht daar de universiteiten te Oxford en Cambridge, benevens verschillende andere belangrijke steden. Den 1en Augustus 1677 deed Gribius intrede te Middelie, werd den 16en April 1679 te Grootebroek bevestigd en den 4en April 1680 te Harderwijk, om vandaar naar Delft te gaan, waar hij op 19 October 1681 (de Jongh, Pred. Gelderl. zegt: 1682) de Evangeliebediening aanvaardde. Hier bleef hij ‘altoos zeer gelieft en geacht’ werkzaam tot zijn emeritaat, dat hem in September 1734 eervol verleend werd en overleed er hoogbejaard op 30 October 1739. Hij was gehuwd met Debora van der Heul, die hem reeds den 9en April 1702 is ontvallen.
Gribius wordt ‘als een der grootste predikanten zijns tijds’ geroemd. Zijn leerredenen waren duidelijk, begrijpelijk voor zijn gehoor, en bevatten altijd iets nieuws. Terecht is echter opgemerkt, dat zijn nagelaten kanselarbeid ‘geen gunstig bewijs levert van den prediktrant dier dagen’ (V.d. Aa), want voor onzen smaak zijn vele zijner uitdrukkingen plat en zelfs zeer zonderling te noemen. Maar evenzeer is het waar, dat het niet aangaat, ‘dergelijke toespraken te vergelijken met hetgene in onzen tijd nuttig, welluidend en schoon wordt geacht’ (Nagtglas). In druk is van hem verschenen: Twe redenvoeringen over Job XIV vrs. 1 en 2, uitgesproken op sijnen vijftigjarigen Delfsen predikdienst en tagtigjarigen ouderdom, den 21 en 23 October 1731 (Delft 1731) en Verscheyde redenvoeringen op bijzondere tijden en omstandigheden (Delft 1740); dit laatste is na zijn dood door Ds. W. Velse uitgegeven, waaraan de lijkrede over Gribius, door Velse gehouden, is toegevoegd, welke tot titel draagt: Een Schriftmatige verklaringe over het sterven van Godts Knegt, den groten Moses, uit Deut. 39:5-8. Bovendien is het voorzien van verschillende rouw- en lofdichten, o.a. van A. Hoogvliet en H. Schim, alsmede van Gribius' portret, naar F. v.d. Wilt door J.C. Philips gegraveerd, waaronder een Latijnsch vers van J.C. Velse en een Hollandsch van Reinier Boitet staan.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., dl. I, blz. 561; dl. III, blz. 660. - De la Rue, Gelett. Zeel., blz. 69-73. - Nagtglas, Levensber., dl. I, blz. 294-296. - Arch. K.G., dl. XIII, blz. 417. - Knuttel, Acta, dl. V, blz. 421; dl. VI, Reg. - De Jongh, Pred. Geld., blz. 312. - Alb. Stud. L.B., kol. 581. - Muller, Cat. v. Portr., no 1992. - Boekzaal, Jaarg. 1729b, blz. 734; 1734b, 384.