[Daniël de Gimmer]
GIMMER (Daniël de), geboren in 1700, liet zich in 1720 te Utrecht als student inschrijven en werd te Arnhem den 15en September 1723 tot proponent bevorderd. In Juli 1725 ontving hij een beroep naar Heemstede, waar hij den 21en October d.a.v. intrede deed en ging vandaar naar Zwolle, dat hem den 16en September 1727 had beroepen. Alhier op 7 December 1727 bevestigd, diende hij deze gemeente tot zijn emeritaat in 1762 en overleed den 5en Januari 1763. De Gimmer was de Coccejaansche richting toegedaan en heeft met zijn collega Doitsma hun medeambtgenoot, den bekenden Van der Os, meermalen ernstig over diens wijze van prediken onderhouden, daar zij in verscheidene opzichten streed met de leer der Hervormde kerk. Knappert merkt op, dat De Gimmer ons daarbij meermalen aan Ds. Heftig uit de roman Willem Levend doet denken. Volgens zijn eigen getuigenis heeft De Gimmer zelf grootendeels de handelingen van den Zwolschen kerkeraad over de zaak van Van der Os opgesteld.
Van zijn hand is in druk verschenen:
Het borglijden van den Heiland der waereld ... voorgesteld in eene ontleedende verklaaring van den XXII Psalm (Amst. 1765). Bij dit werk, na zijn dood uitgegeven, is gevoegd: Eene korte ontleedende uitbreidinge door R.A. ten Brink, predikant te Amsterdam. |
Voorts vertaalde hij en voorzag met een voorrede: Allerkortste Schets der Christelijke Godtgeleertheit door Prof. Hieronymus van Alphen ... opgestelt en gebruikt tot onderwijs van zijn Hoog Vorstelijke Doorluchtigheit Willem Karel Hendrik Friso enz. (Zwolle 1748).
Litteratuur: Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K., dl. III, blz. 466. - Honig, Comrie, blz. 257. - Knappert, Het Zedelijk leven onzer vaderen in de 18e eeuw, blz. 132. - Alb. Stud. Rh.-Traj., kol. 121. - Boekzaal, Jaarg. 1763a, blz. 125, 126.