[Daniël Gildemeester]
GILDEMEESTER (Daniël) was Amsterdammer van geboorte en studeerde te Utrecht, waar hij den 28en April 1843 als student werd ingeschreven. Den 3en Augustus 1848 candidaat geworden bij het Provinciaal kerkbestuur van Gelderland, ontving hij nog in dezelfde maand een beroep naar Ophemert en deed daar op 3 December 1848 intrede. Tevergeefs begeerden de gemeenten Beesd, Elst (Utr.), Wijk en Garderen hem tot haar leeraar, maar toen Elburg hem den 29en September 1852 beriep, meende hij niet te mogen weigeren en verbond zich den 8en Mei 1853 aan zijn nieuwe gemeente, na den 17en April te Ophemert afscheid gepreekt te hebben. Gedurende zijn verblijf te Elburg ontving hij beroepen naar Zwartsluis, Barneveld, Rhenen, Vlissingen, Veenendaal, Scheveningen, Renkum, Bennekom en Delftshaven, maar bedankte voor alle; doch toen Scheveningen hem op 13 November 1859 voor de tweede maal beriep, kwam hij in 1860 tot die gemeente over, waar hij twee jaren arbeidde. Vanhier ging hij in 1862 naar Utrecht en was er werkzaam, totdat hij den 21en Maart 1869 op 43jarigen leeftijd overleed. Hij was een waardig, vroom man en werd zeer gewaardeerd als voorzitter der Utrechtsche zendingsvereeniging. Zijn portret komt voor in:
Zeven leerredenen. Ter nagedachtenis. Met levens- en karakterschets (Utr. 1869). Bovendien verscheen van zijn hand: |
De palmtak des heils in hope (Elburg 1855). |
Herinnering, zijnen veelgeliefden leerlingen aangeboden in de jaren 1853-1860 (Utr. 1869), terwijl hij nog een Voorrede gaf bij A. Monod's ‘Kom en zie’. De ingeving der Heilige Schrift gestaafd door haar werking (Gorinch. 1864). |
Litteratuur: Alb. Stud. Rh.-Traj., kol. 342. - Stemmen v. Waarh. en Vr., Jaarg. 1869, blz. 429, 451. - Boekzaal, passim.