[Jan Christiaan Fabius]
FABIUS (Jan Christiaan) den 25en November 1780 te Amsterdam geboren, werd reeds op 15jarigen leeftijd, 19 September 1796, te Utrecht als student ingeschreven en volgde daar de lessen van Rau, Segaar, Royaards en Bonnet. Na in 1802 tot proponent bevorderd te zijn, werd hij den 20en Maart 1803 als predikant te Lisse bevestigd. Vandaar ging het over Leerdam, waar hij, den 23en Januari 1807 voor de tweede maal beroepen, den 24en Mei d.a.v. zijn intrede deed, naar Delft, dat hem in Mei 1810 tot voorganger begeerde en waaraan hij zich den 7en October van dat jaar verbond. Toen de Amsterdamsche gemeente hem den 28en December 1819 riep, besloot hij tot haar over te komen en deed den 17en Mei 1820 zijn intrede in de Hoofdstad. Nadat hij den 18en Mei 1845 met 2 Cor. 4:5 zijn 25jarige ambtsvervulling aldaar herdacht had, nam hij op het eind van 1850 emeritaat, doch mocht niet lang van zijn rust genieten, daar hij reeds den 18en Maart 1852 op 71jarigen leeftijd overleed.
Fabius was een man van algemeene ontwikkeling, vooral bedreven in geschiedenis en Oostersche letterkunde, terwijl de klassieke talen hem zóó gemeenzaam bleven, dat hij zich tot in zijn ouderdom gemakkelijk in het Latijn kon uitdrukken. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden telde hem ook een 25tal jaren onder hare leden. Als theoloog handhaafde hij de grondstellingen van het algemeen Christelijk geloof, niet omdat ze kerkelijk-rechtzinnig waren, maar omdat hij ze voor Evangelisch-waarachtig hield; de partij, die zich bij uitsluiting de orthodoxe wilde noemen, had dan ook in 't geheel niet zijn sympathie. Als prediker muntte hij niet uit door uiterlijke welsprekendheid of de gave van een gelukkig orgaan. ‘Hij drukte zich ook op den kansel dikwijls slechts ten halve in woorden uit, het overige aanvullend met eene eigenaardige gebarentaal, die sterker dan door woorden sprak. En zijne leerredenen waren wel zeer populair, maar altijd met zorg bewerkt.’ Van zijn karakter en godsdienstzin kon bij zijn heengaan worden getuigd: ‘Hij was een eerlijk en opregt vroom man, wiens Christendom meer in daden dan in woorden bestond, en wiens geloof, redelijk en gemoedelijk beide, in al zijn handel en wandel zigtbaar was.’
Met eenigen zijner ambtgenooten gaf hij uit:
Eenvoudig onderwijs in de Christelijke leer (Amst. 1834), terwijl hij ook eenige nuttige geschriften vervaardigde voor Bijbel- en Tractaatgenootschap, waarvan hij in het hoofdbestuur zat. Verder leverde hij menige bijdrage in de jaargangen 1822 en volgende van het Christelijk Maandschrift voor den beschaafden stand. Eindelijk gaf hij bij gelegenheid, dat de nieuwe beurs te Amsterdam werd ingewijd (7 Sept. 1845) in het licht: Leerrede over het onmisbare van den goddelijken zegen tot den bloei des Koophandels (Amst. 1845). Van Fabius bestaat een portret naar H.W. Caspari, door J.H. Caspari. |