Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| ||||
uit ouders, die tot den landbouwersstand behoorden, werd na volbrachte studie den 6den Juli 1774 tot de evangeliebediening toegelaten in de classis Heerenveen. Reeds in Augustus van hetzelfde jaar werd hij beroepen te Gorredijk, alwaar hij den 28sten Augustus bevestigd werd door ds. Nauta uit Lippenhuizen met 1 Cor. III:11. Hij deed intree met Ephese VI:19. Beroepen te Leeuwarden den 25sten Januari 1784, nam hij afscheid van deze zijn eerste gemeente op den 25sten Mei met Handel. 20:31 en 32, terwijl hij zich aan zijn tweede standplaats verbond met 1 Cor. I:23a. In Frieslands hoofdstad is hij werkzaam gebleven tot den 11den Mei 1824, toen hij na een korte ongesteldheid overleed. ‘Hij was een man van geen gemeene kunde, en gewis een der algemeen nuttigste leeraren, die er ooit geweest zijn. Wars van spitsvinnig twisten, en van fijn gesponnen redeneeringen, predikte hij zuiver en eenvoudig de leer der waarheid, die naar de Godzaligheid is. Ongekunsteld was hij in zijne manier van voordragt, bond zich aan geene regels, maar schikte zich alleenlijk naar den aard der stof, die hij behandelde, of het oogmerk, dat hij zich voorstelde. Nut te stichten, was zijn eenig doel. Hij bezat eene bijzondere begaafdheid, om zich eenvoudig en plat uit te drukken, zonder echter in het lage te vallen. Hierbij was hij zeer ernstig. Door zijn ongekunstelde, klare, eenvoudige, ernstige en gemoedelijke voordragt, wist hij zich gemakkelijk een toegang tot het hart te banen. Hij verlichtte en trof tegelijk de gemoederen. Met graagte werd hij gehoord van hoog en laag, van aanzienlijken en geringen, van geleerden en ongeleerden, van verstandigen en van de eenvoudige menigte. Hij was bijzonder ijverig, niet alleen in het prediken, maar ook in het geven van godsdienstig onderwijs en in de andere deelen zijner bediening. Door zijn onderwijs zoo in de Godsdienstleer als in de Christelijke Zedekunde, waarover hij reeds in het begin zijner bediening te Leeuwarden bijzondere catechisatien hield (in dien tijd nog maar een zeldzaamheid) heeft hij zeer vele kundige lidmaten gevormd. Van elk werd hij bemind, zoo wegens zijn dienstwerk, als wegens de eenvoudigheid zijner zeden, vroomheid van hart en wandel, en zijne opregte, minzame en stichtelijke verkeering. Geliefd was hij bij zijne gemeente, bij zijne voorgaande en tegenwoordige ambtsbroeders, in en buiten deze stad, binnen en buiten deze Classis, bij menschen van andere godsdienstige genootschappen, ja bij alle, die hem kenden. Algemeen droeg men hem een zeer groote achting toe’. Hij schreef:
In menige gemeente in Friesland was in 1800 en 1801 door het oefening houden, allerlei verwarring ontstaan: de invloed van Jan de Jong (later predikant te Gaastmeer 1808-1811, te Surhuisterveen 1811-1818 en te St. Johannesga 1818 tot 16 Febr. 1821 toen hij stierf), die met Jelle Corvinus predikant bij de nieuwe hervormde gemeente of ‘zooals het volk zei bij de pepernooten kerk te Leeuwarden was, maar heel Friesland doorreisde, was maar al te goed zichtbaar in de wanorde, die hier en daar heerschte’. Naar aanleiding van wat te Leeuwarden geschiedde schreef Eppens: De voor- en nadelen van het zooveel geruchts makend Oeffeningswerk, onderzocht, getoetst en tot behoorlijke bepalingen gebracht. Leeuwarden 1801. - Hiertegen verscheen | ||||
[pagina 74]
| ||||
weldra van een ongenoemde: De vrijheid der Godsdienstige Oeffeningen betoogd, benevens een brief raakende de zaak van Jan de Jong, en een naricht wegens Jelle Corwinus. Leeuw. 1801. Over de beste manier, om de Christelijke jeugd in de geopenbaarde geloofs- en zedeleer zoo te onderwijzen, dat zij al vroeg tegen de verleiding der dwalingen dezer eeuw gesterkt en beveiligd worde. Deze verhandeling van Eppens, met zilver bekroond, komt voor in de Verhandelingen van het Haagsch Genootschap ter verdediging van den Chr. godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders. 1810. 2de stuk. Een door hetzelfde genootschap uitgeschreven prijsvraag: Hoe kunnen de gemeenzame bijeenkomsten der Christenen tot ware stichting het best worden ingericht? werd door 4 personen: C. Hurau, C.S. Hurau, T. Reneman en M. Eppens beantwoord. Ieder antwoord had zijn goede zijde, en nu besloot het genootschap uit deze vier antwoorden een geheel saam te stellen, dat in 1797 verscheen als: Verhandeling over de gemeenzame bijeenkomsten der Christenen. Aan ieder der beantwoorders werd een zilveren medaille toegekend. Eppens is tweemaal gehuwd geweest, de laatste maal bijna veertig jaren met Catharina Herfst, wier vader Raad in de Vroedschap en daarna ook Schepen van Leeuwarden was.
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. V. blz. 186-187 (uitgebreid). - Nieuwe Algem. Konst- en Letterbode. VIII. blz. 60. - Ypey en Dermout Gesch. d. N. Herv. Kerk. IV. blz. 229. Aant. blz. 42. Dr. S.D. Van Veen, De Gereformeerde Kerk van Friesland in de jaren 1795-1804. Gron. 1888 blz. 170. - Boekzaal 1824 blz. 747-749. - T.A. Romein, Naamlijst der Pred. in Friesl. blz. 38, 598. - M.W.L. van Alphen, N. Kerk. Handboek, jrg. 1912, Bijl. S, blz. 153, 154, 165. Kist en Royaards, Archief voor Kerk. Geschied. V. blz. 289-291. |
|