Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Johannes Ens]Ens (Johannes) zoon van Cornelis, aanschouwde het levenslicht te Kwadijk, den 9den Mei 1682. Als student in de godgeleerdheid vinden wij hem te Leiden ingeschreven den 14den September 1703 (cf. Alb. Stud. Lugd. Bat. kol. 776). Den 19den December 1706 werd hij, proponent zijnde, beroepen te Beets en ìn Maart 1707 zag hij zich in deze zijn eerste gemeente, door zijn vader bevestigd. Ten jare 1718 (begin) of 1717 (einde), aangesteld te Lingen tot hoogleeraar in de ‘H. Godtgeleertheit’ (cf. Boekzaal 1718a blz. 260), heeft het evenwel een geruimen tijd geduurd voor hij derwaarts vertrokken is, want in de Boekzaal 1719a heet het op blz. 129 ‘Beets ('t is een bericht uit de maand Januari 1719) zal vakant worden, dewijl de Heer Johannes Ens het koninglijk diploma tot het professoraat te Lingen heeft bekomen, en zal voor paaschen wel afscheit prediken’. Beroepen te Utrecht den 27sten | ||
[pagina 50]
| ||
November 1719, werd hem vergunning gegeven om ook theologische colleges te geven. Hij verliet Lingen onmiddellijk nadat hij van den koning van Pruisen verlof had gekregen naar het vaderland terug te keeren en zoo gebeurde het dat hij den 10den Maart te Utrecht kon bevestigd worden door zijn ambtgenoot Egidius van de Putt, met Hooglied III:7 en 8, terwijl hij een intreerede hield over Jesaja 30:20, laatste gedeelte. ‘Zijn Eerw. heeft ook aenstonts een begin gemaekt met theologische kollegien te houden van verscheiden soort.’ Op Maandag den 22sten April reeds, dus slechts enkele weken, nadat hij als predikant in dienst was getreden, werd hij aangesteld tot buitengewoon hoogleeraar in de theologie op een jaarwedde van f 200 en f 80 ‘pro toga professorali.’ Den 3den Juni hield hij zijn oratio inauguralis, sprekende bij deze gelegenheid over: de persecutione Julianea. De bevordering van buitengewoon tot gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid, geschiedde den 4den Januari 1723, en 't was naar aanleiding van dit feit dat Abraham Arnold van Tol een Latijnsch gedicht maakte, dat gedrukt werd en waarvan een gedeelte voorkomt in de Boekzaal van 1723a blz. 241. Den 10den Maart 1727 aangesteld tot rector magnificus, aanvaardde hij deze waardigheid den 31sten d.a.v. uit handen van zijn voorganger prof. Fr. A. Lampe, en hij lei haar neer den 18den Maart 1728, toen hij een verhandeling hield over: de academici omnium praestantissima, welke oratie in druk verscheen. Ens stierf den 6den Januari 1732. Op zijn verlangen werd geen oratio panegyrica uitgesproken. ‘Zijn levensgedrag gaf in het openbaar zooveel ergernis, dat daarover in een lijkrede niet gezwegen kon worden. Hoe betreurenswaardig! Groote verwachtingen had hij opgewekt, toen hij na te Utrecht en later te Leiden gestudeerd te hebben, reeds als predikant bij de gemeente van Beets in Noord-Holland een doctoralen rang in de godgeleerdheid bezat; bij het vertrek van Verbrugge uit Lingen naar Groningen juichte elk deskundige de op hem uitgebragte benoeming toe, en bij zijn dood, nadat hij slechts 12 jaar de academie gediend had, waar hij zijne eerste opleiding genieten mogt, verlangde niemand het leven des 50-jarigen gerekt te zien. Aan den drank verslaafd - Strodtmann (XVIII. S. 440) zegt, dat acht flesschen wijn dagelijks hem niet te veel waren - ongeregeld in levenswijze, werd hij tengevolge van eene beroerte weggenomen, eene waarschuwende herinnering achterlatende van het onheil, dat er ontstaat, wanneer niet de beoefening der godgeleerdheid haar beoefenaar zelven heiligt’. Van hem zag het licht: De sacrorum librorum studio atque ejusdem fatis. Lingae 1719. (De oratio inauguralis, waarmee hij te Lingen het hoogleeraarsambt aanvaardde). Bibliotheca sacra, sive diatribe de librorum novi Testamenti canone. Amstel. 1710.
Aanmerkingen over Jesaias kapit. XI en XII tot verstand der woorden in den regten zin, het oogmerk, de vervulling of verwagting en gebruik. Amsterd. 1713.
In 1715 verscheen, uitgegeven door den welbekenden Rotterdamschen predikant Jacobus Fruytier: Sions Worstelingen of Historische Zamenspraken over de verscheidene en zeer bittere wederwaardigheden van Christus kerk met openbare en verborgen vijanden. In dit boek teekende de auteur de Coccejanen met de zwartste kleuren als openbare en verborgen vijanden der vaderlandsche kerk, en zóó bitter was de toon, die Fruytier aansloeg, dat zelfs de classis van Schiedam er de kerkelijke goed- | ||
[pagina 51]
| ||
keuring aan weigerde. Toch kwam het met kerkelijke goedkeuring uit (cf. o.m. over deze aangelegenheid part. syn. v. Z.H. Brielle 1715 art. 33 en part. syn. v. Z.H. Woerden 1717 art. 13), wat hem heel wat onaangenaamheden van kerkelijken kant berokkende, zóó zelfs dat de part. Z. Holl. synode besloot, dat zij hem ‘nooijt als een lit van deze Zuid-Holl. synodus zou admitteren’, reden waarom de classis van Schieland gelast werd, ‘hem nooijt ad synodum te committeeren, alsoo dese Christ. vergadering hem aldaar nooijt sessie sal vergunnen’ voor hij ten volle erkend zal hebben, dat hij kwalijk heeft gehandeld door het uitgeven van zijn boek op de wijze zooals hij zulks had gedaan (cf. part. Z. Holl. synode te Woerden, 1717, art. 13). Tegen het door Fruytier in zijn Sions Worstelingen ingenomen standpunt, waardoor men hem leert kennen als den vurigen kampioen voor het Voetianisme, schreef Ens, maar onder het pseudonien van Daniel van der Heijde, zijn: Ouderlings protest en raad, met Sions Worstelingen en de spiegel der voorbeelden, ontdekt en opgehelderd tot bewaaring van eenigheid en bevordering van den vreede der kerke, welk geschrift in 1715 te Amsterdam het licht zag. Scherper nog trok Ens tegen Fruytier te velde in zijn Satans verantwoording over het lasteren der schriften van Coccejus. Amst. 1715. Ditmaal schreef hij onder den schuilnaam Hozeas Stichtenius. Fruytier zat onder dit alles niet stil en met het oog op de synode van Woerden (1717) gaf hij in het licht: Verantwoording aan de Christelijke Synode te Woerden, over zijn boek genaamt Sions Worstelingen. (Rotterdam 1717), wat later, nadat deze synode over hem haar vonnis had geveld, nog gevolgd werd door: Vervolg van de Verantwoordinge (Rott. 1718). Hiertegen liet Ens uitgaan zijn: D. Jac. Fruytier adversus D. van der Heyde apologia, waarop de Rotterdamsche predikant antwoordde met zijn: Afgeperste verantwoordinge van Jacobus Fruytier, Predikant te Rotterdam, tegen twee faamrovende schriften van D. Johannes Ens, Predikant te Utrecht, het eene uytgegeven onder een vermomde naam van D. van der Heyde, het andere uytgegeven en gedrukt te Lingen. Rotterd. 1720.
Testimonium Hegesippi de Ecclesia Virgine. 1721. Het meest belangrijke boek echter dat van Ens het licht heeft gezien is ongetwijfeld: Kort Historisch berigt van de publieke schriften, rakende de leer en dienst der Nederduytse kerken van de Vereenigde Nederlanden, zijnde de formulieren van eenigheid en Liturgie, Doorgaans gevoegt agter de Psalmboeken die in de zelve kerken gebruykt worden. Dit werk verscheen in 1733 te Utrecht, één jaar dus na het sterven van Ens, en het werd bezorgd door zijn broeder, den Zwolschen predikant Regnerus (hij teekende de opdracht, aan zijn drie broeders en aan zijn zwager ‘12 Juny 1733’). Niet dat Regnerus slechts den arbeid van zijn broeder aan de pers had toe te vertrouwen, neen, zoover was ze niet gereed. Hij zegt dit duidelijk: ‘Het eerste deelGa naar voetnoot1) lag toen (d.w.z. op het tijdstip dat Johannes stierf) in klad, maar van het tweedeGa naar voetnoot2) hebbe ik alleen het eerste ontwerp, met eenige aanteekeningen tot nader vol- | ||
[pagina 52]
| ||
tooing gevonden. Het eerste deel is van woort tot woort, door de autheur opgesteld, maar het tweede is meerendeels uyt zijne aantekeningen door mij in die order gebragt, als het tegenwoordig gezien word.’ We weten dus uit deze woorden, wat in dit geschrift, als het eigenhandig werk van Ens moet beschouwd worden en wat niet direct van hem afkomstig is. De uitgever is er dan ook van overtuigd, dat, ware Johannes in het leven gespaard gebleven, het er anders zou hebben uitgezien: ‘Hadde (dit toch getuigt hij) zijn Hoog Eerw. het Eene so wel als het andere mogen voltooien: het zouw veel volmaakter geweest zijn: te meer daar ik zomwijlen inlasschingen uyt oude Schriften vereyst vonde die ik niet-magtig ware.’ Gelukkig dat Regnerus Ens, ook al voelde hij, dat hij niet geheel en al bij machte was om te geven, wat hij van oordeel was dat zijn broer had kunnen schenken, toch het Kort historisch berigt de wereld heeft ingezonden en niet in scriniis heeft laten liggen. ‘Ik belove my (zegt hij) dat het velen meer zal behagen, dat ik dit werk gebrekkig uytgeve, als dat wij het onder ons, tot onze byzondere gebruik bewaard hadden’. Dit ls volkomen naar waarheid gezegd, en wij zijn er Regnerus Ens dankbaar voor, dat hij het werk van zijn broer, in zooverre voltooid heeft, dat het gedrukt kon worden. Het moge dan niet volmaakt zijn, het moet toch nog, door ieder die zich bezig houdt met de in dit boek behandelde stof, beslist geraadpleegd worden en het is een voorlooper geweest, van veel, wat na Ens, over deze materie geschreven is. Isaäc le Long en anderen, zijn op den weg, door hem gegaan, voortgewandeld. Meermalen werd het Kort historisch bericht herdrukt. Zoo verschenen er nog twee uitgaven van in 1857 en 1860-61, voorzien van een aanbevelend woord door S. van Velzen. V.d. Aa, ll. dl. V. vermeld nog onder de geschriften van Ens:
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. V. blz. 162, 163. - C. Burmann, Trajectum eruditum. Tr. ad Rhenum. 1750. p. 93, 94. - Glasius, ll. dl. I. blz. 422 en 423. - Sepp, Bibliotheek der Nederl. kerkgeschiedschrijvers. Leiden 1886. blz. 62; 103; 290 en 337. - Id. Johs. Stinstra, enz. 1e dl. Amst. 1865. blz. 112; 119, 120. |
|