Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Petrus Johannes Valentinus Dusseau]Dusseau (Petrus Johannes Valentinus), geboren te Culemborg den 13den April 1807, als oudste kind in een talrijk gezin, toonde al vroeg een groote leergierigheid. Reeds als twaalfjarige knaap schreef hij allerlei boekjes, door zijn jongere broers en zusters met belangstelling gelezen. Hierdoor werd zijn stijl, die zich later kenmerkte door klaarheid en gespierdheid van uitdrukking, gevormd. Hij bleek de onderwerpen, die hij op ouder leeftijd behandelde, steeds meester. Aanvankelijk voorbereid om apotheker te worden, trok echter de letterkundige en theologische studie hem aan. Daarom ging hij op de Latijnsche School, waar hij altoos eerste prijzen verwierf, hoewel hij zich bij het aanschaffen van leerboeken bezuinigen moest. Hij toonde een bijzondere voorliefde voor poëzie, die hij ook zelf reeds toen niet geheel zonder verdienste beoefende. Den 24sten September 1825 werd hij inge- | ||||||||||||
[pagina 662]
| ||||||||||||
schreven als student aan het Koninklijk Nederlandsch Ev. Luthersch Seminarium te Amsterdam; den 4den October 1827 aan de Leidsche Academie (met bijvoeging: ‘anno stud. secundo’), en opnieuw aldaar den 26sten September 1831 (A. st. 6). Hij volbracht zijn studiën tot groote tevredenheid zijner professoren; voor de mathesis alleen bezat hij geen aanleg. In 1832 candidaat in de Theologie geworden, en den 8sten October 1833 proponent bij de Ev. Luth. Kerk, plaatste hij in dien tijd in verschillende jaarboekjes de meeste zijner losse geschriftjes en gedichten, die gaarne werden gelezen en in 1836 in één bundel werden uitgegeven, maar als bestemd voor zijne vrienden niet in den handel verschenen. Den 9den Nov. 1835 beroepen te Winschoterzijl deed hij, daartoe ingezegend te Amsterdam den 27sten Jan. 1836 door Ds. J.C. Loman aldaar (m. 2 Cor. IV:7a), zijn intrede den 27sten Maart 1836 (m. 1 Tim. I:12), na bevestigd te zijn door Ds. J.L.F. de Meyere, predikant te Pekel-A (m. 1 Cor. XVI:10). Hij bleef in zijn eerste gemeente ruim drie jaren werkzaam, wijdde ook den 20sten Nov. 1836 de nieuwe Luthersche kerk in, die te Winschoten was gesticht, waarheen de gemeente verplaatst was, (m. 2 Kron. VII:15, 16; de preek verscheen in druk) en nam den 1sten Sept. 1839 van haar afscheid (m. 2 Cor. XIII:11), om te vertrekken naar Schiedam, waar hij den 8sten d.a.v. bevestigd werd door Ds. K.N. Meppen, pred. te 's Gravenhage (m. 1 Thess. V:12a) en intrede deed (m. 2 Thess. III:4, 5). Hij beleefde aldaar een tijd van een kalmen voorspoed; getrouw zijn ambt waarnemend wist hij echter ook nog tijd te vinden om in periodieken te schrijven en kindergedichten uittegeven. Zijn lidmaatschap van de ‘Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen’ strekte ten bewijze van de waardeering zijner letterkundige gaven. Zelfs in het Italiaansch wist hij zich sierlijk uit te drukken. Niet gaarne stelde hij zich op den voorgrond. De aangekonde uitgave eener vertaling van Dr. M. Luthers Leerredenen heeft hij niet meer mogen bezorgen. Den 30sten Sept. 1853 plotseling ongesteld geworden, overleed hij nog dienzelfden dag aan een hevige ziekte. Hij was gehuwd met Henriette Roeloffs, met wie hij zeven jaren in den echt was verbonden geweest; vier zijner kinderen had hij ten grave moeten brengen; slechts één liet hij na: P.J.V. Dusseau, die den 24sten Jan. 1887 op 37-jarigen leeftijd te Dordrecht overleed.
Behalve zijn bedragen in Maria en Martha, de Stads- en Dorpsbibliotheek, het Christelijk Album, het Christelijk Museum e.a. tijdschriften en bundels, zag van hem afzonderlijk het licht:
| ||||||||||||
[pagina 663]
| ||||||||||||
Ook werkte hij mede aan De Almanak in miniatuur voor kinderen en door de bewerking van het dichterlijk gedeelte aan De Leidsman der jeugd.
Na zijn dood verscheen nog een
Zestal nagelaten Leerredenen. Amst. 1855. 8o.
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Oud en Nieuw uit de Geschied. der Ned. Luth. Kerk (uitg. d. J.C. Schultz Jacobi) (1862), blz. 157. - Album Acad. v.h. Ath. Ill. en v.d. Univ. v. Amsterdam (Amst. 1913), blz. 106. - Album Stud. Acad. Lugd. Bat., kol. 1276, 1292. - Boekzaal. Jrg. 1836a, blz. 265, 547; b, blz. 832-834; jrg. 1839b, blz. 271, 429, 430; jrg. 1853b, blz. 505-507. - Jaarboekje voor de Stad en het kanton Schiedam. 1854, blz. 39-43Ga naar voetnoot1). - J.W. Pont, Geschied. der Schied. Luth. Gemeente in ‘Nieuwe Bijdragen t. kennis v.d. Geschied. en het wezen v.h. Lutheranisme in de Nederlanden’. I, (1907), blz. 62, 63. - Een Vaste Burg is onze God. Volksalmanak 1856, blz. 136 v.v. - Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdragen t.d. geschied. der Ev. Luth. kerk in de Nederl. 4de st. (1843), blz. 176. - Catal. der Bibl. v.d. Maatsch. der Ned. Lett. te Leiden. I, kol. 708; II, kol. 652. - Alphab. Naaml. v. Boeken, Plaat- en Kaartwerken (1833-1849) verv. op J. de Jong, blz. 180. - R.v.d. Meulen, Brinkman's Catal. (1850-1882), blz. 326. |
|