Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Cornelius Dunganus]Dunganus (Donganus, van Dongen) (Cornelius) werd als proponent beroepen te Baarn (Baarn en ter Eem)Ga naar voetnoot1) en aldaar in 1606 bevestigd. Vandaar vertrok hij naar Jutphaas (tijdstip onbekend). Hij deed zich kennen als vurig Contra-Remonstrant en hield zich niet onbetuigd bij het burgeroproer, dat in Januari 1610 losbarstte te Utrecht, een brandpunt van het Remonstrantisme, waar men van Roomsche zijde al vroeger had terugverlangd ‘naar de vleeschpotten van Spanje’ en waar ‘de Calvinisten met leede oogen aanzagen dat het bestuur in handen was van liberale regenten, die Duifhuisiaansche predikanten op den kansel brachten.’ In een brief van E. Boot, destijds predikant te Utrecht (Mei 1610)Ga naar voetnoot2) wordt Dunganus genoemd ‘en patroon van de muiterij’ en verklaard dat vele malcontenten uit Utrecht onder zijn gehoor te Jutphaas ter kerke gingen. Het getal van deze laatsten nam wekelijks toe. Zelfs waren er, die, inplaats van in eigen gemeente, te Jutphaas het Avondmaal vierden. Met Pinksteren, 27 Mei 1610, liep men zelfs met hoopen daartoe van Utrecht naar Jutphaas. Dunganus zelf moedigde dit kerkbezoek aan, hoewel hij bij eene conferentie, die Wtenbogaert met hem had weten te houden, duidelijk had verklaard, dat geen lid van de Utrechtsche gemeente van het Avondmaal behoefde weg te blijven op grond van de denkwijze harer predikanten. Buitendien schroomde Dunganus niet critiek uit te oefenen op Remonstrantsch gezinde predikanten in de Classis, waartoe hij behoorde. Een en ander had, als in strijd met de bestaande kerkelijke bepalingen, tengevolge dat de Kerkeraad van Utrecht hem ter verantwoording riep.Ga naar voetnoot3) Toen hij op den ingeslagen weg bleef voortgaan, werd hij door de Utrechtsche predikanten aangeklaagd bij den secretaris der Staten Mr. | |||||||||||
[pagina 657]
| |||||||||||
Gillis van Ledenberch en door de Staten in 1612, nog vóór de Remonstrantschgezinde synode in Augustus van dat jaar te Utrecht saamgekomen, afgezet. Vóór het einde des jaars werd hij predikant der toen nog gecombineerde gemeente van O. en W. Zaandam. In het laatste gedeelte van 1617 diende hij eenigen tijd bij leening de gemeente te Nijmegen, nadat hij in datzelfde jaarGa naar voetnoot1) na Fontanus' dood als vierde predikant te Arnhem was opgetreden. Vandaar vertrok hij in 1619 naar Utrecht, waar hij werkzaam bleef tot zijn overlijden in het najaar van 1636. In de Provinciale Geldersche Synode, van 25 tot 29 Juli 1620 te Zutphen gehouden, was hij tegenwoordig als correspondent van Utrecht, en in de Provinciale Synode van Utrecht, van 5 tot 13 September 1620 gehouden, fungeerde hij als scriba. In December 1626 nam hij bij leening den dienst waar te Dordrecht. Hij schijnt in zijne latere levensperiode minder aan den strijd te hebben deelgenomen, en toonde zich meer geneigd tot ‘Pacificatie’. Zelfs kwam hij met een verzoeningsplan voor den dag, dat, ware het aangenomen, mogelijk geleid zou hebben tot bevrijding der op Loevestein gevangen zittende predikanten. Bij de N. Hollandsche en Geldersche Synode en bij de Classis van Amersfoort bracht hij schriftelijk, en bij de Classis van Rhenen-Wijk, waar hij in Augustus 1627 als correspondent van de Utrechtsche Classis tegenwoordig was, mondeling, verscheiden bezwaren in tegen de vereischte onderteekening van een acte, waarbij men zich verbond geen verzoening met de Remonstranten te bevorderen ten koste van de Dordtsche Canones. Met zijne protesten bereikte hij echter geen doel. De Amersfoortsche Classis hield vol, dat zulk een acte onderteekend moest worden en de Rhenensch-Wijksche volhardde bij haar besluit van 7 Juni tevoren om de zaak op te dragen aan het oordeel der Synode. De Synode van 1627, waar Trigland als correspondent der N.-Hollandsche Synode tegenwoordig was, hoorde Dunganus, maar verwierp zijn gevoelen als strijdig met de orde en drong hem tot de belofte zich voortaan neer te leggen bij de zienswijze van Classis en Synode in deze aangelegenheid. Toen in 1629 in de Utrechtsche Synode de acta der N.-Hollandsche werden voorgelezen, vond men hierin ‘vermeynde onderhandelingen van D. Corn. Dunganus met de Remonstrants gezinden’ ter sprake gebracht. Het heette toen echter dat de zaak reeds was afgedaan door de verklaring van Dunganus in de Classis van Mei tevoren ‘dat syn voornemen gansch en gaer niet en is geweest om een projet den Remonstranten te geven, streckende tot accomodatie ofte moderatie.’ De broederlijke vermaning, tot hem gericht, luidde dat hij ‘in toecomende tijden niet dan communicato consilio in diergelycke saecke sonde doen.’ Hij was de vader van Johannes Dunganus, pred. te Neerlangbroek (1637 tot zijn dood in 1639).
Geschriften van C. Dunganus:
| |||||||||||
[pagina 658]
| |||||||||||
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - G. Brandt, Hist. der Reform. II, blz. 176, 687; IV, blz. 761. - J. Uytenbogaert, Kerck-Historie. IV, blz. 596, 597. - H.v. Rhenen, Lyste v.d. Namen der Pred.... ond. de Prov. v. Utrecht, blz. 37, 88; herz. uitg. d. A.W.K. Voet, Naemlyst ...., blz. 10, 11, 36. - Veeris (verv. d. de Paauw), Vern. Kerk. Alphab. v. N.-Holl., blz. 63. - H. de Jongh Azn., Naem-lyst der Predik..... ond. de IX Cl. v.h. Geld. Syn., blz. 131, 292. - H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert en zijn tijd. II, blz. 134, 136, 153; III, blz. 122, 144, 208. - J.J. Dodt v. Flensburg, Arch. v. Kerk. en Wereldl. Geschied. inzond. v. Utrecht. VI (1846), blz. 22. - P. Nijhoff, Inventaris v.h. Oud-Archief der Gem. Arnhem, blz. 433. - G.D.J. Schotel, Kerkel. Dordrecht. I, blz. 312. - J. Tideman, De Stichting der Remonstr. Broedersch. 1619-1634. II, blz. 296. - Reitsma en v. Veen, Acta der Prov. en Part. Syn. v. Z. Holl. IV, VI (reg.). - W.P.C. Knuttel, Acta der Part. Syn. v. Z. Holl. 1621-1700. I (1621-1633) (reg.). - W. Moll en J.G. de Hoop Scheffer, Studiën en Bijdr. op 't Gebied der Hist. Theologie. IV, blz. 415. - L.H. Wagenaar, Van Strijd en Overwinning. De groote Syn. van 1618 op '19 en wat haar voorafging, blz. 204. - J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en | |||||||||||
[pagina 659]
| |||||||||||
de Herv. Kerk der Nederl. (derde bijgew. en verm. dr., bew. d. L.A. v. Langeraad en F. Reitsma), blz. 497. - Troffel en Zwaard. 18de jrg. (1915), blz. 256, 257. - H.C. Rogge, Catal. der Pamfl.-verzam. v.d. Boekerij der Rem. kerk te Amsterdam. St. II, Afd. I. (Biblioth. der Contra-Rem. en Geref. Geschr.), blz. 82, 83. - J.I. v. Doorninck, Biblioth. v. Ned. Anon. en Pseudon. No. 3818, 4494. - W.P.C. Knuttel, Catal. v.d. Pamfl. verzam. berust. in de Kon. Biblioth. I, No. 2662, 3701, 3703, 3831, 4087. - v. Alphen, N. Kerk. Handb. Jrg. 1903, Bijl. U, blz. 114; jrg. 1908, Bijl. P, blz. 152; jrg. 1910, Bijl. S, blz. 152, 156, 166. |
|