Hall was zijn eerste en tevens zijn laatste gemeente; want, na in 1839 door Z.M. den Koning om belangrijke redenen ontslagen te zijn van zijn aanneming van een beroeping naar Winterswijk, overleed hij aan een keelontsteking, die hem anderhalf jaar hevig deed lijden, den 19den Mei 1842, nalatende een weduwe met vijf kinderen, waarvan het jongste toen nog maar weinige weken oud was. Verschillende aanzienlijke gemeenten hadden te voren het oog op hem gevestigd, maar hij bevond zich toen reeds in een toestand, die verplaatsing onmogelijk maakte. Hij werd geroemd om de wijze, waarop hij zijn ambt waarnam. Uitnemende geestesgaven waren hem geschonken. Een lijkrede op hem werd gehouden door J. Wildschut, predikant te Brummen over Job XXXIII:13b. De Lijkrede door hem zelf gehouden ter nagedachtenis van P. Attendoorn l'Allemand, pred. te Brummen (overl. 22 Dec. 1836) werd in 1837 voor rekening van de nagelaten betrekkingen van dezen uitgegeven, en vond later op veler verlangen een plaats als laatste in den bundel: Nagelatene Leerredenen van P.W. van Doorn, Predikant te Hall. Zierikzee. 1843. 8o.
Litteratuur: J.H. Dumans, Voorrede voor Nagel. Leerred. v.P.W.v. Doorn. - Album Stud. Acad. Rh.-Traj., kol. 259. - Boekzaal. Jrg. 1833a, blz. 651; jrg. 1834a, blz. 90, 640, 641; jrg. 1839b, blz. 93, 397; jrg. 1842b, blz. 83-85. - Catal. der Bibl. v.d. Maatsch. der Ned. Lett. te Leiden. II, kol. 1017. - Biblioth. Theol. et Philos. (Burgersd. & Nierm. Lugd.-Bat. 1900), No. 3973. - v. Alphen, N.K. Handb. Jrg. 1903, Bijl. U, blz. 130.