| |
[Petrus Dittelbach]
Dittelbach (Petrus) was van af 1666 predikant te Nendorf (in O. Friesland), Hij hoorde daar het eerst van de Labadisten, nadat deze zich te Altona hadden gevestigd, en vatte voor hen sympathie op. Een beroep naar Wieuwerd (nabij Leeuwarden), waar zij in het Waltha-slot een kolonie hadden gesticht, werd door hem afgeslagen, maar wel bleef hij in contact met hen. Hij stelde zich op de hoogte van hunne beginselen en hun streven door middel van hunne geschriften, die hij op een daartoe aan de Labadie gericht verzoek ontving. Daardoor werd hij zelf sterk aangezet om in zijn eigen gemeente in hun geest werkzaam te zijn. Hij ging hiertoe echter niet over zonder daarvan mededeeling te doen ‘aan het Coetus tot Emden; een overoude Vergaderinge der Gereformeerde Predicanten in Oost-Friesland’ ‘zijnde als een Classis in Holland; uitgenomen het gezagh dat haar ontbreekt over de Ledematen desselfs’ (Verval en Val der Labadisten, blz. 5). Zijn optreden tegen misbruiken en ongeregeldheden in zijn gemeente hadden ernstige verwikkelingen tengevolge, die hem in de pen gaven een Nootwendigh Vertoog aangaande de onordentlikheden in de Gemeynte tot Nendorp, overgegeven aan het Consistorium, of de Geheyme Raden van sijn Hoog-Furstelijke Genade Christiaan Everhard, Furst tot Oost-Friesland, c. (afgedrukt in zijn a.w., blz. 6-13), Hoe meer hij zich verdiepte in hunne geschriften, des te meer bezwaarde hem de vervulling van het predikambt. Hij ‘vond zijn gemoet ten uyttersten verlegen omtrent den Dienst’ en legde dien dan ook na veel strijd na 1676 neder, waartoe ook bijdroeg dat de Labadisten hem toezonden de schriftelijke onderhandelingen door hen gevoerd met den voormaligen predikant van Bleiswijk, de Herder, toentertijd te Rotterdam, waaruit diens ongeschiktheid om als Labadistisch leider op te treden duidelijk gebleken was. Toch trok
Dittelbach na het nederleggen zijner bediening niet naar Wieuwerd, maar naar Amsterdam, waar hij in het onderhoud van zich en de zijnen voorzag o.a. door vertaalwerk. Van zijn hand verscheen ook eene overzetting van A.M.v.
| |
| |
Schurmans Eucleria, welke echter, ook naar zijn eigen oordeel, niet gelukkig was (a.w., blz. 13).
De Labadisten, hoewel niet gesticht over zijn vestiging te Amsterdam met voorbijgang van Wieuwerd, hadden hem deze vertaling opgedragen in de hoop hem later geheel voor zich te winnen. Intusschen liet hij niet na de Wieuwerdsche nederzetting bij herhaling te bezoeken. Men ontving hem vriendelijk, ja plaatste hem zelfs aan het hoofd van hun ledentafel, een niet alledaagsche onderscheiding! Nochtans ontstemde het hen, dat hij naar buiten zoo goed als niet opgaf van hun samenleving.
De aanvallen, door Koelman en Brakel tegen hen gericht, werden voor hem aanleiding hun partij op te nemen. Hunne verdediging door Yvon kwam hem afdoende voor. En zoo vestigde hij zich dan naar men wil onder invloed van A.M.v. Schurman, als Labadist te Wieuwerd, waar hij tevens hoopte zijne kinderen ‘die nu al groot begonden te worden,’ ‘in stilheid en Godsaligheyt op te brengen’. Hij schikte zich geheel naar de regelen van hun klooster; zelfs den nederigsten arbeid vatte hij aan. De waschtob werd door hem niet versmaad, maar ook fungeerde hij als voorzanger bij den maaltijd en gaf onderwijs in het Latijn. Al spoedig evenwel deden zich hij hem en met name bij zijne vrouw bezwaren gelden, vooral ten opzichte van de opvoeding der kinderen en de willekeur bij het bewerken of beletten van huwelijken. Dit leidde er toe dat hij zich aan het klooster onttrok en zich opnieuw begaf naar Amsterdam, waar hij zijn Verval en Val der Labadisten uitgaf, een strijdschrift, waarin hij op heftige wijze hunne misbruiken aan de kaak stelde, maar dat den indruk maakt van sterke eenzijdigheid. Het bleef van de zijde der aangevallenen onbeantwoord. Een tweede uitgave van hetzelfde geschrift, nog in hetzelfde jaar verschenen, waaraan door hem toegevoegd was Een kort en nodigh Verhaal naar aanleiding van de opheffing der gemeenschap van goederen, in even afbrekenden geest gesteld, werd evenmin beantwoord.
Gedurende zijn laatste levensperiode te Amsterdam schijnt hij gefungeerd te hebben als corrector in boekdrukkerijen; maar ook vervulde hij in dien tijd meermalen beurten, om Hervormde predikanten te helpen. Dit wekte oppositie bij den Kerkeraad. Hij geraakte met dezen in conflict, waartoe echter vooral bijdroeg een twist tusschen hem en een buurman ontstaan. De censuur werd door den Kerkeraad op hem toegepast; maar van erkennen van schuld was bij Dittelbach geen sprake. Zijn zaak diende op meer dan één N.-Hollandsche Synode, en gaf hem zelfs nog na 1700 een nieuw geschrift in de pen (gedateerd 28 Mei 1701). Volgens synodaal besluit van 1702 zou zijn zaak voortaan ex actis worden gelaten. Zijn sterfjaar is onbekend.
Zijne geschriften zijn:
Verval en Val der Labadisten, of Derselver Leydinge, en wijze van doen in haare Huys-houdinge, en Kerk-formering, als ook haren op- en nedergang, in hare Coloniën of volk-plantingen, nader ontdekt. Voornamelik, Derselver Leere en Leydinge omtrent het Christelijk Huwelik, uytgehaalt en tegengesproken. Alles in 3 Brieven. (Prov. 16: vs. 18. Hovaardigheit is voor de verbrekinge; en de hoogheyt des Geestes voor den val). Amst. 1692. 4o. |
|
Tweede druk van hetzelfde geschrift, waarbij: Een kort en nodigh Verhaal van
|
| |
| |
de Kerk-scheuringe en verbrekinge der Gemeynschap v.d. soo genaamde Geref. en v.d. werelt afgesonderte Kercke. |
|
Den Jaloerssen Buurman en de Onderdrukte Onnoselheyt. Zynde een naakt en oprecht verhaal van de Twist-sake, verhandelt voor de Eerweerdige Kerkenraat van de Gereformeerde Gemeente tot Amsterdam. Tusschen Peter Schibaan, Brief-bestelder, als klager, en Petrus Dittelbach, Bedienaar des Evangeliums, als beklaagde. Nevens Een zedig onderzoek van de redenen, om dewelke de Beklaagde door de Eerw: Kerkenraat, van het H: Avondmaal en den H. Predig-Dienst geweert is. Ezech. 44 v. 23, 24. Ende sij sullen mijn volk onderscheyt leeren, enz. Amst. 1697. 4o. |
|
Clavis Errans of de Verdraayde Sleutel, Zynde een eenvoudigh en oprecht verhaal van de Procedure, gehouden bij het Synodus van Noord-Hollandt, tot Alkmaar 1698. In de Twistsake van Petrus Dittelbach, Bedienaar des Evangeliums. Ter nedergestelt in 3 brieven. Ezaia 66. 5. Hoort des Heeren woordt, enz. Amst. (1698). 4o. |
|
Circuliere of Kreytz-Brief, Aan alle de respective Kerken-Raden en Classen van Noord-Hollandt, in een Kerkelike Twist-zake. In welke verhandelt worden, de rechtsplegingen van de Synodus, nu laast gehouden tot Haarlem, om te dienen op het anstaande Synodus, te houden lot Hoorn: zynde het vervolg van de Clavis Errans, of Verdraayde Sleutel. Hand. 23. Godt zal u slaan, gij gewittede wandt, enz. Amst. 1701. 4o. |
Reershemius (t.a.p.) vermeldt ook eene vertaling van zijn hand van:
Das fürstlich Briegische Bedenken und Ausschreiben an die Prediger dieses Fürstenthums, in het Hollandsch uitgeg. in druk (1676) met een voorrede. |
Vert. van A.M. von Schurman, Eucleria of Uitkiezing van het beste deel. Amst. 1684. |
|
G. Arnoldi, David in Sauls Harnas. Amst. 1699. |
|
Openhartige Bekentenis, waarom hij zijn profess. bediening heeft moeten neerleggen. Amst. 1699. |
|
Bij Rotermund (t.a.p.) wordt ook vermeld als door Dittelbach uitgegeven: Betkii mens. Christian. et ministerii Germaniae. |
Litteratuur: H. van Berkum, De Labadie en de Labadisten, Eene bladzijde uit de Geschied. der Ned. Herv. Kerk. II, blz. 15, 18, 29, 71, 77-80. - Dez., Schortinghuis en de vijf nieten, Eene bladzijde uit de geschied. v.h. kerk. leven in 't Oldambt, blz. 160. - H.W. Rotermund, Das Gelehrte Hannover, etc. I, S. 463. - Adelung, Fortsetz. u. Ergänz. zu Chr. G. Jöchers Allgem. Gelehrten-Lex. II, 712, 713. - Adr. Reershemius, Ostfriesländisches Prediger-Denkmal oder Verzeichnis der Prediger, welche seit der Reformation den Evang.-Lutherischen Gemeinen im Ostfries- und Harlinger Lande das Evangelium von Christo verkündiget haben. Verbessert, vermehret u. mit einem Anhange .... u. einer Vorrede Sr Wolgebornen Hrn. Regierungsraths von Wicht herausgeg. von P.F. Reershemius, Prediger zu Rippe in Ostfriesl. Aurich. 1765. IV Zusätze ... S. 609, 610. - W.P.C. Knuttel, art. Petr. Dittelbach in ‘Nieuw Ned. Biogr. Woordenb.’ (red. Dr. Molhuysen en Prof. Dr. Blok). III, kol. 288, 289. - G.D.J. Schotel, Anna Maria van Schurman, blz. 260, 261. - H. Heppe, Geschichte des Piëtismus u. der Mystik in der Ref. Kirche, namentl. der Niederlände, S. 350. - W. Goeters, Die Vorbereitung des Piëtismus in der Ref. Kirche der Niederl. bis zur Ankunft Labadies 1666. (Inaugur.-Dissert. Weimar. 1909),
| |
| |
S. 204, 262. - Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk. III, blz. 109. - J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en v.d. Herv. Kerk der Nederl., (derde bijgew. en verm. dr. d. Dr. L.A. v. Langeraad en herz. d. Dr. J. Lindeboom en F. Reitsma), blz. 656. - C.B. Hylkema, Reformateurs. 2de st., blz. 50, 109, 120. - W.P.C. Knuttel, Acta der Partic. Synoden v.Z. Holl. VI, (1687-1700) (reg.) - De Navorscher. Jrg. XV (1865), blz. 118; XVI (1866), blz. 46. - W.P.C. Knuttel, Catal. v.d. Pamfl. verzam. berust. in de Kon. Biblioth. III (1689-1713) No. 13817, 13818, 14372, 14416, 14641.
|
|