Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Sebastiaan Damman]Damman (Sebastiaan) werd in 1578 te Antwerpen geboren als eenige zoon uit het huwelijk van Godefridus Damman Joh. zoon en Margaretha van den Hove (dochter van Sebastiaan van den Hove en Catharina Boot). Onder leiding van den vermaarden Drusius, eveneens in de Zuidelijke Nederlanden geboren, onderwezen in het Grieksch en Hebreeuwsch, ging hij, hoewel aanvankelijk bestemd voor de studie der Medicijnen tot die der Theologie over. In 1604 aanvaardde hij het predikambt te Zutphen, alwaar hij bleef tot zijn dood. Intusschen was hij in het najaar van 1619 eenigen tijd ‘bij leening’ in dienst te Utrecht, alsmede te Nijmegen. Den 14den Nov. van datzelfde jaar bedankte hij voor eene beroeping naar Amsterdam, tien jaar later nog eens.Ga naar voetnoot1) | ||||||||
[pagina 369]
| ||||||||
Hij is bekend als vurig Contra-Remonstrant, maar in vroeger jaren zou hij onder bekoring zijn geweest van de Arminiaansche gevoelens. Dit laatste is echter van andere zijde ontkend. Lomeier (Dier. Genial. Decas Secunda p. 25) verklaart: ‘Arminii quidem auditor fuerat, sed integer: calumnias de se a Benh. Forkenbeekio sparsas diluit, edita refutatione tractatus Petri Bertii de apostasia sanctorum, & libro de Concordia Reformatae Ecclesiae cum Remonstrantibus’Ga naar voetnoot1). Intusschen was hij met meer dan één Remonstrantschgezinde zeer bevriend, o.a. met den Arnhemschen predikant Jacobus Bruno, zwager van Arminius. Van de eerste synode af, na zijn komst te Zutphen gehouden (Juni 1605), heeft hij het kerkelijk leven van zijn tijd trouw meegeleefd en een werkzaam aandeel genomen aan tal van Synoden. Bij herhaling fungeerde hij als Inspector zijner Classis en Deputaat der Synode. In 1607 fungeerde hij als Scriba der Geldersche Synode gehouden te Bommel. Ook was hij tegenwoordig als afgevaardigde der Synode van Gelderland en van Zutphen in de Zuid-Hollandsche Synode, die den 14en Augustus van datzelfde jaar te Delft aanving. In de Provinciale Utrechtsche Synode aangevangen den 12den October 1618 te Utrecht verscheen hij met anderen ‘uyt name van die Geref. kercke van Utrecht (by gebreck aan ordinarijsche predicanten) op het versoeck des Kerckenraets, met authorisatie van die Ed. Mog. heeren Staeten ende die Vroetscap der Stadt Utrecht’. Ten onrechte is Damman verdacht deel te hebben gehad in een Sociniaansch complot, waarvan Gedeputeerde Staten van Friesland meenden den draad in handen te hebben, en dat ten doel zou hebben ‘de waere Gereformeerde Religie te vervalschen, ende de Kercke mitsgaders het ghemeyne beste, ofte de Politie teenemael te verstooren, ende het onderste boven te keeren’. Damman verdedigde zich tegen deze beschuldiging in zijne Misprijsinghe aller Nieuwigheden, waarin hij verklaarde dat deze betichting hem ‘sonderlinghe seer bedroeft’ had. In verband met wat ook latere schrijvers hem wel hebben nagegeven, dat hij althans vroeger ook aan Sociniaansche gevoelens niet vreemd zou zijn geweest, verdient zijn eigen woord zeer de aandacht: ‘Noyt en heeft my behaecht yet dat Socini was.’ Even ongerijmd lijkt de beschuldiging, tegen Damman ingebracht, als zou hij verscheiden verdraaiingen en vervalschingen hebben aangebracht in de acta der Prov. Geldersche Synode van het jaar 1617; in dit jaar is zelfs geen Synode gehouden, en van de Synode van 15 Juni tot 28 Juli 1618 te Arnhem gehouden was niet hij, maar Gellius de Bouma scriba. Deze Synode vaardigde, met voorbijgaan van haren praeses, den bekenden Baudartius, Damman af als Geldersch afgevaardigde naar de Nationale Synode te Dordrecht. Ook bij de voorbereidende pogingen om tot het houden eener Nationale Synode te komen was hij betrokken. Reeds in 1612 was hij met den Harderwijkschen hoogleeraar Anth. Thysius door de Geldersche Synode te Harderwijk gecommitteerd ‘aen die gedeputeerde des synodi van Utrecht offte aan den synodum selffs, indien sy korts gehouden zal worden, om vrientlick te versoecken, datt het haere E.E. wille gelieven, die goede handt met die broederen der anderen provinciën daeraan te | ||||||||
[pagina 370]
| ||||||||
houden dat die Nationaele Synodus hoe eer hoe liever geconsenteerd en gecelebreert moge worden’. In de sessio XIIa van de Geldersche Synode te Arnhem brachten Thysius en Damman verslag uit van hun wedervaren te Utrecht ‘maer dat sy geen ander antwoorde gekregen hadden, als dat sy een synodum nationalem wel wilden helpen bevorderen, soo die op sulcke conditie als beraambt was bij de Ed. Ho. Mo. heeren Staten Generaal, soude uytgescreven worden’. Toen de groote Nationale Synode was saamgekomen, nam Damman er niet slechts als afgevaardigde deel aan, maar werd zelfs tot scriba verkozen met Festus Hommius. Voorts benoemde de Synode hem als een der Revisores van de nieuwe vertaling van het N. Testament. Ook was hij er een van de vier, die naast de vier Professoren aangewezen werden om in zake het geschil met de Remonstranten een ‘status controversiae’ op te maken. Toen de gedaagden bezwaar maakten om de Synode bescheid te geven naar de vastgestelde volgorde van behandeling, vaardigde de vergadering in hare 43ste zitting een commissie af naar de Staten-Generaal met de vraag in deze te beslissen; tot het vijftal, dat deze commissie vormde, behoorde ook Damman. Met de jaarwisseling van 1618 en 1619 vertoefden de afgevaardigden in Den Haag. Op Nieuwjaarsdag namen de Staten-Generaal, op advies van Maurits en Willem Lodewijk, een resolutie, die de synodale besluiten ten volle approbeerde en Geciteerden beval te gehoorzamen. Na onstuimige besprekingen had de Synode besloten het ontwerpen der Canones op te dragen aan een ‘Commissie ter concipieering’; deze Commissie werkte van den 25sten Maart tot den 16den April. Op laatstgen. datum kwam de Synode bijeen in Comité Generaal en Damman las voor canon I en II. In de 153ste zitting, den 6den Mei 1619, had de plechtige publicatie der opgestelde Canones plaats. Een aanzienlijk gehoor van alle kanten saamgestroomd woonde deze zitting bij. Na een lang gebed van den Voorzitter Bogerman las Damman ‘totdat hij aemechtig werd’, uit de Latijnsche Canones de voorrede en hoofdstuk I; en nadat Hommius was voortgegaan met de hoofdstukken II, III en IV, eindigde Damman weer met de lezing van het laatste artikel en de conclusio. Ook ontving hij de opdracht om met Festus Hommius de gemaakte Liturgie na te zien. Op Pinkster-drie 1619 werd hem door de Synode een andere opdracht verstrekt, om nl. met enkele anderen de verwarde zaken in de Provincie Utrecht in orde te brengen. In Augustus d.a.v. was hij dan ook met zijne mede-afgevaardigden tegenwoordig in de Utrechtsche Synode, waar verscheiden predikanten werden afgezet tengevolge van hun weigering om de Canones te onderteekenen. In de notulen van de 177ste en 178ste zitting der Dordtsche Synode (postacta) wordt melding gemaakt van de acta contracta (ook genoemd acta contractoria en Historisch Verhael) van de hand van den scriba Damman, waarmede deze echter bij het sluiten van de Synode niet gereed was, zoodat er een commissie ter revisie daarvan benoemd werd. Als verwijt heeft men Damman aangerekend dat hij, blijkens de notulen der Staten-Generaal van den 14den November 1619, zich kwijtend van de opdracht om mede verslag van het verhandelde aan de Staten te doen, drie boeken ter Genera- | ||||||||
[pagina 371]
| ||||||||
liteit inleverde, waarvan het derde het gevoelen van de Remonstranten over de vijf punten bevatte, maar zonder dat hun defensie en redenen daarbij gevoegd waren. De Staten bevalen hem die in hetzelfde boek op te nemen. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat al wat de Remonstranten tot hunne verdediging hebben ingebracht, is bewaard gebleven in oorspronkelijke stukken in het Synodaal Archief en in hun uitgegeven geschriften. Dat Dammans standpunt ten opzichte van de Remonstranten in de door hem ontworpen notulen is uitgekomen, behoeft er niet toe te leiden hem te verdenken van opzettelijke onwaarachtigheid. Ook na 1619 nam hij nog werkzaam aandeel aan meer dan één kerkelijke vergadering. In de Particuliere Synode, van den 5den tot den 9den Juli 1622 te Gorinchem gehouden, was hij tegenwoordig als correspondent van de Geldersche Synode. Eveneens woonde hij als zoodanig een gedeelte bij van de Provinciale Synode te Delft, aangevangen den 18den Juli 1628. Hier werd hem verzocht een verklaring ‘off de Synodus alleen de 5 Remonstrantsche Artic. veroordeeld heeft als dwalingen, die in de Gereformeerde Kercke niet en behooren, dan off sij oock geoordeelt heeft, dat se in de gemene lidmaeten niet en sijn te verdragen. Waarop bij D. Dammanum geantwoord is, dat hij geen memorie en heeft, dat deze quaestie also specialijcken in istis terminis geformeert in Synodo Nationali voorgestelt ofte gedecideert is; maar dat nochtans in 't verhandelen ende oordelen over de 5 Remonstrantsche Artic. daerop oock in 't gemeen gelet ende dese saecke in consideratie gecomen is. Dat hem seer wel indachtich is, dat de Remonstranten selve dat ernstlijck versochten ende dat de Praeses Synodi Nationalis alle de leden des Synodi vermaent hadde, dat se in 't formeeren van hare oordeelen over de 5 Remonstrantsche Artic., souden gedencken aen 't gene de Remonstranten begeert hadden, ende dat se so wel op de noodsakelickheyt als op de waerheyt wilden letten; verclarende daervan goede memorie te hebben ende daerby voegende, dat dit oock sij geschiet ende claerlijcken can gesien werden niet alleen uyt het oordeel des Synodi Nationalis selve, maer oock uyt de Judiciis van de Collegiën ende insonderheyt uyt hare conclusiën. Ende dat het derhalven seeker is dat niet alleen op de waarheyt maer oock op 't gewichte ende de noodsakelijcheyt der 5 Remonstrantsche Artic. in Synodo Nationali gelet ende daervan geoordeelt is. D. Samuel Bartholdus, Deputatus Noord-Hollandiae, die mede ad Synodum Nationalem gedeputeert is geweest, verzocht sijnde om oock in dese saeke de vergaderinge met sijn advijs te dienen, heeft verclaert, 't gene van D. Dammanno verhaelt was waerachtigh te sijn’. In 1630 had te 's Gravenhage een bijeenkomst plaats van Gedeputeerden van de Synoden der Vereenigde Provinciën om maatregelen te beramen tegen het toenemende Arminianisme. Dat Damman van deze samenkomst scriba was blijkt uit zijne mede-onderteekening als zoodanig van den smeekbrief, door de geheele vergadering plechtig overhandigd aan de Staten-Generaal. Deze beloofden de zaak rijpelijk te bespreken, waarna de saamgekomenen besloten een ander schrijven te richten aan den Prins. Bij de plechtige overhandiging daarvan hield Damman in tegenwoordigheid der anderen een korte redevoering. Een en ander is evenwel zonder bepaald resultaat gebleven. In 1632 met anderen uitgezonden om te prediken in de gereduceerde steden Roermond, Stralen, en bepaaldelijk te Venlo, raakte Damman aldaar in 1634 met Roomsche ijveraars in conflict en werd vervolgens bij gemis van voldoende | ||||||||
[pagina 372]
| ||||||||
geleide in de vesting Gelder gevangen gezet. Zijn arbeid in verband met de overzetting van het N. Testament leed daardoor vertraging zoodat er ernstig sprake van was hem als lid der commissie daarvoor te ontslaan. Aan pogingen om zijn bevrijding te bewerken ontbrak het intusschen daarbij niet. Het volgende jaar mocht hij tot de zijnen terugkeeren, na veel moeite losgekocht door de Staten van Gelderland, mede door tusschenkomst van den Stadhouder. Eerst den 14den Mei 1635 woonde hij de vergadering der bovengenoemde commissie bij, die den 16den Nov. 1634 voor de eerste maal ten huize van Walaeus te Leiden was saamgekomen. Den 16den Mei 1635 werd Damman ingeschreven onder de studeerenden te Leiden, waar hij dus toen nog colleges schijnt gevolgd te hebben. Ook nam hij nog zitting in een der twee colleges, waarin de commissie zich gesplitst had tot herziening der Apocryphen. Achter dit werk, in Sept. begonnen, werd spoed gezet, om het woeden der pest en overeenkomstig het verlangen der Staten. Den 10den Oct. was het afgeloopen en togen de revisoren opgewekt huiswaarts, Damman echter als een gebroken man; de bejegening hem bij zijne gevangenschap aangedaan was hij niet meer te boven gekomen. In December 1640 overleed hij. Hij was gehuwd met Theodora Op ten Noort, uit welk huwelijk geboren werd eene dochter Lucretia, later gehuwd met Bernhardus Crusius, eveneens predikant te Zutphen. Dammans zinspreuk was: ‘Pietas ad omnia utilis’. Van zijne hand is bewaard:
In druk verscheen van hem:
Litteratuur: v.d. Aa a.w.i.v. - de Chalmot a.w.i.v. - Glasius Godg. Ned. i.v. - J. Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Neder- | ||||||||
[pagina 373]
| ||||||||
landen, blz. 201, 204. - Joh. Lomejeri Zutphaniensis Dierum Genialium, Sive Dissertationum Philologicarum. Decas Secunda. Zutph. CIƆIƆCXCVI. p. 24-27. - B. Glasius, Geschiedenis der Nation. Synode in 1618 en 1619 gehouden te Dordrecht. II, blz. 2 (noot), 16, 40, 107, 121, 268, 286. - N. Hinlopen, Historie van de Nederlandsche Overzetting des Bijbels, 2e dr. blz. 80, 157, 159, 164, Bijlagen blz. 125, 143, 146, 156. - G. Baudartius, Memoryen ofte Cort Verhael Der Gedenck-weerdichste so kercklicke als werltlicke Gheschiedenissen van Nederland, Vranckrijk, enz. 2de bk. blz. 25; 8ste bk. blz. 21; 9de bk. blz. 5. - G. Brandt, Historie der Reformatie, II blz. 177; III blz. 27, 53, 233, 601, 653, 654, 655, 660. - L. Knappert, Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk gedur. de 16e en 17e eeuw, blz. 119, 127, 198. - Reitsma en van Veen, Acta III, IV, V, VI (reg.) - W.P.C. Knuttel, Acta der Partic. Synoden v. Z.-Holland, 1621-1700, I. blz. 40, 237, 251, 252,473. - J.W. te Water, Kort Verhaal der Reformatie van Zeeland, blz. 199 noot. - M.W.L. van Alphen, Nieuw Kerk. Handboek, jrg. 1903, Bijl. U, blz. 167. - Album Studiosorum Academiae Lugd. Bat. MDLXXV-MDCCCLXXV. p. 271. - E.J.W. Posthumus Meyjes, Jacobus Revius, zijn leven en werken, blz. 49. - L.H. Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, blz. 243 vv., 283, 300, 305, 313, 329, 334, 354, 366, 377, 383, 405. - Van Abkoude, Naamregister van Ned. Boeken, I dl. 3de st. blz. 54. - W.P.C. Knuttel, Catalogus van Pamfletten I. 1. no. 1883, 2299. - Fr. Muller, Bibl. v. Pamfletten, no. 1219. - Kroniek van het Historisch Genootschap, V. 241. - Kist en Royaards, Archief voor Kerkel. Geschied., III. blz. 659. IV. blz. 144. V blz. 150, 163. - Kist en Royaards, Ned. Archief v. Kerkgeschied., III. blz. 220, IV. blz. 61. - De Gids, jrg. 1873, II. blz. 513. - P.J. Wijminga, Festus Hommius, blz. 280, 292, 294, 302-305, 315, 323, 324, 327, 379. - Verslag over den toestand der Koninkl. Bibliotheek over 1906, blz. 16, no. 9 aldus omschreven in Handschr. 129 D 19: Officieele Stukken betr. versch. prov. Synoden met die van andere gewesten, bijeengebracht door S. Damman, en brieven en andere stukken grootendeels betr. de kerk van Gelderland en den persoon van S. Damman, bijeengebracht door S. Damman, 287 blz. van verschillende grootte, 176 stukken, grootendeels origineel. |
|