mogelijker wijze daar vandaan?), werd hij peremptoir geëxamineerd, en met ‘algemeen genoegen tot den predikdienst toegelaten, en met oplegging der handen bevestigt.’
Betrekkelijk slechts korten tijd heeft Capitein op het kasteel St. George d'Elmina dienst gedaan, want hij stierf reeds den 1sten Febr. 1747. Uit een schrijven, gedateerd ‘Elmina 1 April 1747’ blijkt, dat hij zich niet alleen bezig hield met zijn arbeid, dien hij als predikant te doen had; maar dat hij zich ook met den koophandel geneerde, wat er hoogstwaarschijnlijk toe geleid heeft, dat er, bij zijn overlijden meer schuld dan goed was. Capitein had zich beklaagd bij de vergadering van de presidiale kamer Zeeland der W.-Ind. Comp. over het ergerlijk gedrag van sommige bedienden; en nu schreef, naar aanleiding dier ingebrachte klachten, de directeur van Elmina, als hij zich en zijn onderhoorig personeel heeft trachten vrij te spreken ‘dat de zugt voor den coophandel, die wylen zijn Eerwaerde meer als eens ernstig is afgeraden geworden, zynen yver voor de ordinaere Godsdienst sodanig heeft doen verflauwen, dat het ons, onder reverentie gezegt, die oog- en oorgetuygen zijn geweest, van wylen zijn Eerwaerdes gedrag, belaglyk voorkomt dat hy in zyne brieven aan UwelEdele GrootAchtb. heeft durven gewag maaken van zyne pogingen en godvrugtigen arbeydt om het heydendom te bekeeren, dienende tot UwelEd. GrootAchtb. narigt dat wylen zijn Eerwaerde een insolventen boedel, die door desselfs weduwe is gerepudieert, ende ten behoeve van de crediteuren is geabandonneerd geworden’ .....
Van hem verscheen:
Staatkundig-Godtgeleerdt Onderzoekschrift over de slaverny, als niet strydig tegen de christelyke vryheit (oorspronkelijk gesteld in het Latijn en vertaald door Hieronymus de Wilhem). Amst. 1742. ‘Dit geschrift is versiert met 't Pourtrait van den schryver’, is niets anders dan theses, die door Capitein onder voorzitting van J. van den Honert Thsn., verdedigd werden (zie blz. 18). |
J.E.J. Capitein, Africaansche Moor. Afscheitsgroet en laatste vaarwel, in gedicht aan alle zijne goede vrienden, in 't byzonder aan zynen geliefden vriendt de Heer Brandyn Ryver, Liefhebber der dichtkunst, omdat zijn Ed. het afbeeldsel van zijn vriendt, zullende naar zijn vaderlandt vertrekken, naar het leven hadt doen snijden. |
De Uitgewrochte Predikaatsien gedaan te Muyderberg, 's-Hage en te Ouderkerk a/d Amstel, door den geleerden Heer J.E.J. Capitein, zynde een Afrikaansche Moor; thans beroepen predikant op 't kasteel St. George op Delmina. Waarin men ziet de Aanspraken, Zegewenschingen en Afscheidtnemingen, aan en van de Edele Achtbare regeerders van 's-Hage, aan Ds. H. Velse en aan de Edele Achtbare Heren Bewinthebberen der W.I.M. Amst. 1742. |
Het groote genade-licht Gods, intree op St. George d' Elmina. Leid. 1744. |
Zijn vrienden gaven uit:
Gelukwenschingen aan den Here J.E.J. Capitein, een Afrikaansche Moor, op de Leidsche Hoge School, ten H. Dienst wordende toegerust, ter gelegentheit als zijn Eerw. voor de eerste maal predikte. Noch gelukwenschingen, als zijn Eerw. voor de tweede maal predikte. Alsmede afscheitsgroet aan zijn Eerw. als beroepen predikant, vertrekkende naar d'Elmina, door de Heren H. Gockinga, S.S. Minist. Cand., H. de Wilhem, S.S. theol. stud. en B. Rijver, Med. stud. Leid. 1742. |