Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Guy de Bray]BRAY (BRÈS) (Guido, Guy de), werd in 1522 te Mons geboren als zoon van Johannes (Jean). Door zijn moeder, die een trouwe dochter was der R.-Kath. kerk opgevoed, werd hem eerbied en liefde voor haar instellingen ingeboezemd, en dat hij altijd en immer diep religieus is gebleven, dat hij is geworden een man van waarachtige piëteit, dat heeft hij van zijn moeder geërfd, dat is de vrucht van haar wijze van opleiding geweest. Ofschoon later van de kerk vervreemd, en geheel en al tegen haar overstaande, is de Bray voor zijn godsdienstige vorming, toch zeer veel aan zijn moeder verschuldigd, want zij was een vrome vrouw. Bestemd om het glasschilderen te leeren, kwam ook hij in aanraking met de denkbeelden der reformatoren, hij kreeg een bijbel in zijn handen en het is, gelijk hij 't zelf uitdrukt de ‘continuelle lecture des escritures’ geweest, die hem tusschen zijn 18de en 25ste jaar dreven de R.-Kath. kerk te verlaten en zich bij de Hervorming aan te sluiten. In 1548, toen de storm der vervolging ook losbrak over de Hervormingsgezinden te Mons, zag hij zich genoodzaakt te vluchten en nam hij de wijk naar Engeland, van waar hij omstreeks 1552 is teruggekeerd, om zich te Rijsel te vestigen. Zeker heeft zijn verblijf in het buitenland veel tot zijn vorming bijgedragen en moet hij zich duchtig in de godgeleerdheid hebben geoefend, want als | |
[pagina 595]
| |
hij te Rijsel zijn tenten heeft opgeslagen, begint hij daar met de prediking des evangelies, eerst voor weinigen, straks voor meerderen en eindelijk kwam men overal vandaan om den vurigen en begaafden man te hooren. Dat hij niet alleen te dezer plaatse zal zijn opgetreden is wel waarschijnlijk en o.i. zal hij zich nu eens hier, dan elders in den omtrek van Rijsel hebben doen hooren en ook die streek des lands bezocht hebben, waar hij het levenslicht had aanschouwd. In 1556 kwam de gemeente te Rijsel, ten gevolge van het optreden der regeering tegen de Hervormingsgezinden zoodanig in de klem, dat het er al den schijn van had, alsof ze tot ondergang gedoemd was. Velen werden gevangen genomen en gemarteld; maar de Bray wist zich door de vlucht aan het hem dreigende kwaad te onttrekken. Hij toog naar Gent, waar hij slechts kort kan vertoefd hebben, want in de eerste helft van 1556, treffen we hem al aan te Francfort a/M., waar hij kennis maakte met den uitgever Jean Crespin en met Kalvijn, en waar hij meer dan eens in twistgesprek geraakte met de Anabaptisten, die hij allesbehalve goed gezind was. Uit deze plaats is hij naar Zwitserland getrokken met het doel zich zoowel te Lausanne als te Genève (welke beide plaatsen we weten dat door hem bezocht zijn), verder in de godgeleerdheid te bekwamen. Tijdens zijn verblijf te Rijsel schreef hij Le Baston de la Foy Crestienne, Livre très utile a tous Chrestiens pour s'armer contre les ennemys de l'Evangile et pour aussi cognoistre l'ancienneté de nostre saincte foy, et de la vraye Eglise. Recueilly et amassé des livres des anciens docteurs de l'Eglise et des conciles de plusieurs autres docteurs, à Lyon. 1555. Men vindt in dit boek ook een ‘Epistre à l'église de Dieu, qui est en L. par Guido.’ Ongetwijfeld hebben we onder L. .... te verstaan Lille. Het doel, dat de Bray met de samenstelling van dit werk beoogde is duidelijk, het moest strekken tot een staf en steun, waarop de geloovigen konden steunen en met dezelfde wapens waarmee de R.-Katholieken de Hervormden bekampten, zouden deze, gene bestrijden. ‘Par ce moyen (heet het in den opdrachtbrief) vous apprendrez, tous ensemble, à batailler contre voz ennemis, avec le propre baston duquel ils bataillent contre vous; ascavoir les anciens. Je ne vous di pas combien ce baston icy vous gardera d'estre blessez de vos ennemis, seulement je me contenteray de dire un mot, touchant ceste oeuvre; ascavoir, que non-seulement vous obtiendrez victoire de vos ennemis, mais aussi vous les envoyerez à l'hostel, la bouche close. Partant je vous prie, au nom de Dieu, que vous ne soyez pas paresseux ni negligens d'y souvent estudier, et d'avoir ces sentences alleguees familièrement sur le droit, afin que par ce moyen le règne de Jésus-Christ soit avancé, et celuy du Diable et des infidèles, destruict et aboli.’ Ongetwijfeld heeft de Bray zijn boek gericht tegen het Bouclier de la foy, waarvan gezegd wordt, dat de schrijver er van, de beteekenis van den tekst der ‘vaders’ verdraait. ‘Je croy (zegt de auteur van de Baston) qu'il pensoit que son livre ne viendrait seulement qu'en la main des petits enfans, ou qu'il pensoit avoir affaire à des bêtes semblables à luy. Il n'y a homme de moyen jugement, qui lisant ledit livre ne voye tout à coup comment il ment et se dement, dit et se desdit.’ Wanneer men deze eerste pennevrucht van de Bray leest, dan krijgt men eerbied voor 's mans verbazend groote belezenheid. Zijn kennis van de patristiek was buitengewoon, hij was er in doorkneed; en men gevoelt, hier is niet alleen | |
[pagina 596]
| |
aan 't woord één die gelezen heeft, maar ook één die begreep wat hij las. Eveneens is evident, dat, om zoo in de patristiek te huis te geraken als hij was, een grondige kennis van de Latijnsche taal noodig was. Nog spreekt uit hetgeen hij schreef een innig geloof en zij, die het geschrift gelezen hebben, zijn er door bemoedigd geworden, en ze hebben hun geloofsvertrouwen gestaald door den inhoud van de Baston, die behoorde tot de geliefkoosde lectuur, wat wel hieruit blijkt, dat er binnen enkele jaren, verschillende drukken van in 't licht kwamenGa naar voetnoot1). Weder naar zijn vaderland teruggekeerd (begin 1559), trad hij in dat jaar in het huwelijk met Katharina Ramon, die hem den 31sten Aug. 1560 een zoon schonk, aan wien de naam gegeven werd van Israël. Het grootste deel van zijn tijd bracht hij door te Doornik, waar hij zijn intrek had genomen in een huis, dat stond in de parochie van den heiligen Brixius (St. Brixe), en van hieruit bezocht hij Rijsel en Valenciennes, Mons en ook Antwerpen, maar laatstgenoemde plaats minder om er te preeken, dan wel om er over godsdienstige aangelegenheden te spreken. Niet onmogelijk dat, als een gevolg van die reizen naar Antwerpen, de Confession de Foy mag worden aangemerkt. Overal waar de Bray kwam, werd hij als een man van invloed, met de meeste hoogachting en onderscheiding ontvangen; met tal van personen, binnen- en buitenlands onderhield hij een levendige correspondentie, van alle kanten werden hem inlichtingen en raad gevraagd, wat niet zou gebeurd zijn, indien hij niet als een geleerd en kundig man was beschouwd. Zijn leven hing echter aan een draad, want, dewijl de regeering wist, hoe groot de rol was die door hem werd gespeeld, werd door haar alle mogelijke moeite aangewend om hem in handen te krijgen, en dit was natuurlijk een reden te meer om hem zoo stipt mogelijk te verbergen. Alleen de meest vertrouwden onder zijn vrienden wisten waar hij verblijf hield, wat hij deed. Onder het strengste incognito arbeidde hij op het groote arbeidsveld in den omtrek van Doornik, 't welk hij zich zelf had gekozen. Behalve het huis in de parochie St. Brixe, had een zijner vrienden hem nog ten gebruike afgestaan, dicht bij den stadsmuur, een oud vervallen tuinhuis, Hierin had de Bray zijn boeken, waaronder te vinden waren de werken der reformatoren als Luther, Melanchton, Oecolampadius, Zwingli, Bucer, Bullinger, Kalvijn e.a., hier schreef hij zijn brieven, hier maakte hij zijn plan de campagne, hier is ongetwijfeld de Confession de Foy, die in 1561 het licht zag, geschreven. Omstandigheden, die hij naar alle waarschijnlijkheid niet heeft kunnen voorzien, leidden er toe, dat hij straks Doornik verlaten moest, en wat als een buitengewoon groote ramp, die een onherstelbaar verlies heeft veroorzaakt, moet worden beschouwd, dat zijn bibliotheek en zijn papieren aan de vlammen werden prijgegeven. Op de avonden van den 29sten en 30sten Sept. 1561 toch, werden door een aantal personen, op straat de psalmen gezongen van Marot. Dit was oorzaak dat, zoodra men te Brussel van dit feit kennis had gekregen, een commissie naar Doornik werd ge- | |
[pagina 597]
| |
zonden, die in opdracht had, een streng onderzoek in te stellen naar het gebeurde en zij, die konden geacht worden aanleiding gegeven te hebben tot het zingen der psalmen, gevangen te nemen en te straffen. Dat men degene, die men vermoedde meer of minder de begrippen der Hervorming te hebben omhelsd als de hoofdschuldigen beschouwde, ligt in den aard der zaak, en we begrijpen dat op hen jacht werd gemaakt en dat zij, die men in handen kreeg aan een uiterst streng onderzoek onderworpen werden. Uit de ons voor een groot gedeelte bewaard gebleven ‘Interrogatoires’, komen we tot de wetenschap dat velen het hoofd der reformatorische beweging kenden, en dat deze niemand anders was dan Guy de Bray, die door een der gearresteerden beschreven werd als: ‘homme de quarante ans ou environ, hault de stature, pasle de face et assez maigre et long visage, la barbe thirante sur le roussart avec les epaulles hautes, un groz doz et mal en ordre avec un manteau noir à collet rabattu.’ Ook bleek het den commissarissen, die het onderzoek deden, dat de Bray een man was, bezield met buitengewonen ijver, die met een niets ontziende krachtsinspanning werkte om de beginselen der Hervorming bij steeds meerderen ingang te doen vinden. Preeken deed hij veel, maar altijd des avonds laat of des nachts, niet altijd op dezelfde plaats, neen, nu hier dan daar en voor niet al te veel hoorders tegelijk. Op deze manier wekten die nachtelijke bijeenkomsten, waar hij gewoonlijk vermomd heentoog, den minsten argwaan. Ook wisten velen van hen, die zijn vurige predikatiën bijwoonden, niet eens zijn juisten naam, veel minder zijn verblijfplaats. Dat hij zijn hoorders opwekte de hand te slaan aan den ploeg, het hoofd omhoog te houden, niet te versagen, dat weten we als we hooren, hoe hij in een dier nachtelijke bijeenkomsten sprak over Openb. 3:15b: ‘Och of gij koud waart, of heet?’ Dat, na de vrij duidelijke persoonsbeschrijving van de Bray gegeven, dubbele waakzaamheid noodig was, is begrijpelijk; want niets werd onbeproefd gelaten om hem in handen te krijgen. Dan dit gelukte niet; maar wel zag hij zich genoodzaakt zijn heil te zoeken in de vlucht, waartoe de volgende daad van hem ongetwijfeld nog krachtig heeft meegewerkt. Van de Confession de Foy was reeds een exemplaar in handen gekomen van de landvoogdes, maar in den nacht van den 1sten op den 2den Nov. 1561, werd ze, tegelijk met een grooten brief in een pak gewikkeld, over den muur van het kasteel te Doornik geworpen, waar ze terecht kwam op de binnenplaats van deze sterkte. Den volgenden morgen gevonden, werd het pakket ter hand gesteld aan den bevelhebber Floris de Montigny heer van Montmorency. Na de opening las hij den brief, die een warme verdediging inhield van hen, wier geloof een uitdrukking vond in de Confession de Foy, en die ten onrechte werden uitgekreten voor snoodaards en Wederdoopers. Naar luid den brief, waren ze vrome, brave menschen, die niets kwaads in 't schild voerden en die er in de verste verte niet aan dachten gehoorzaamheid aan den koning te weigeren; integendeel, ze wilden niets liever doen, dan zich toonen trouwe onderdanen van Philips II. Dat deze brief niets uitwerkte ten gunste der Protestanten is begrijpelijk en twijfelachtig is het ook of de Confession de Foy, die den 19den Dec. 1561 aan Spanjes koning gezonden werd, wel door dezen zal gelezen zijn; maar dat men de maker er van wilde leeren kennen spreekt van zelf. De man, die dit geschrift had saamgesteld, moest, het koste wat het wilde, gegrepen worden. | |
[pagina 598]
| |
Heftiger nog dan voorheen woedde te Doornik de vervolging en dat de Bray de hand had in de zaak, werd, ofschoon niet direct bewijsbaar, toch geloofd. Uiterst nauwkeurig was het onderzoek, en het schijnt wel, dat de Bray begon te vreezen dat de speurhonden, niettegenstaande alle mogelijke voorzorgsmaatregelen, zijn verblijfplaats zouden opsporen; althans hij vluchtte, met achterlating van al zijn papieren en boeken. Ten einde dit alles aan het oog der inquisiteurs te onttrekken, besloot een der vrienden, het tuinhuis, waarin een en ander bewaard werd aan de vlammen op te offeren; maar nauwelijks sloeg de rook naar buiten, of de brand werd ontdekt, haastig gebluscht en de uitertst belangrijke collectie documenten, van onschatbare waarde, èn voor de geschiedenis der Hervorming in 't algemeen, maar ook voor zijn vijanden, die daardoor maar al te goed op de hoogte kwamen van wat ze niet wisten, werd buit gemaakt. Talloos veel brieven, overal vandaan aan de Bray geschreven, al zijn boeken, preeken, geschriften van zijn hand, een paar honderd gedrukte confessies, vielen den commissarissen in handen en door vergelijking van wat hij geschreven had, met den in het pakket gevonden brief, bleek duidelijk dat hij er de auteur van was. 's Mans leven lag bloot en nu pas kon men ook ten volle overzien, de groote rol, die door hem werd gespeeld. Thans was men volkomen op de hoogte hoe'n gevaarlijk man hij was voor de R.-Kath. kerk en welk een machtig instrument hij was voor de verspreiding der reformatorische denkbeelden, niet het minst in de streek waar hij zich ophield. Nu wist en zag men klaar, dat de Bray een der hoofden was van de Hervormingsgezinde beweging in de Zuidelijke Nederlanden. Maar had men de kooi ontdekt, de vogel zelf was bij tijds ontsnapt, en niet lang na zijn vlucht uit Doornik, treffen we hem aan te Douay en te Amiens, ofschoon hij hier stellig niet lang heeft vertoefd, dewijl aanstonds krachtige maatregelen genomen waren om hem gevangen te nemen. Waarschijnlijk is het dat de Bray naar Sedan getrokken is, waar hij in dienst kwam van den heer Henri Robert de la Marck, heer van Bouillon, waar hij tot 1566 is werkzaam geweest. Van hieruit bezocht hij Antwerpen om er deel te nemen aan de beraadslagingen met het consistorie en in 1564 is hij eenigen tijd te Brussel geweest om er met prins Willem van Oranje over godsdienstige aangelegenheden te spreken en wel in hoofdzaak over het lievelingsidée van den prins, op welke wijze een samengaan en een samenwerken verkregen kon worden tusschen de Lutherschen en de Kalvinisten. Dat, juist om over deze hoogstbelangrijke aangelegenheid te beraadslagen, de Bray geroepen werd, getuigt almee voor zijn groote beteekenis; maar tevens ook van inschikkelijkheid van zijn overtuiging, dat ook bij hen, die anders dachten dan hij, nog wel iets goeds te vinden was, 't getuigt van de mildheid in opvatting van zijn godsdienstige zienswijze. Van dit samengaan, wat een der lievelingsdenkbeelden van Willem van Oranje was, is de Bray nooit afkeerig geweest, en ook met de predikanten te Metz, heeft hij over deze aangelegenheid gecorrespondeerd. In het karakter van de Bray was voor exclusivisme geen plaatsGa naar voetnoot1). In den zomer van 1566 werd hij door het consistorie te Antwerpen uit Sedan geroepen en toen deze roepstem tot hem kwam heeft hij geen oogenblik geaarzeld | |
[pagina 599]
| |
om er heen te gaan. Doch nauwelijks was hij hier aangekomen of de gemeente te Valenciennes zag reikhalzend naar hem uit en als Peregrin de la Grange naar St. Trond zou gaan, werd hij aangezocht, derwaarts over te komen, wat hij dan ook gedaan heeft. Op zijn reis hierheen preekte hij o.a. te Doornik achter - de abtdij ‘Aux nonnains’, en kwam den 9den Aug. te Vallenciennes. Tegen een bezoldiging van 50 pond vl. zou hij in de gemeente arbeiden en, na bij Charles de Liévin, heer van Famais voorloopig te zijn ingekwartierd, begon hij den 10den Aug. zijn werk. Predikte de Bray aanvankelijk onder den blooten hemel, dit werd anders na den beeldenstorm, die te Valenciennes, den 24sten Aug. 1566 plaats had. Na deze gebeurtenis trad hij meestal op in de St. Jans-kerk ofschoon hij zich af en toe ook in de St. Waudru liet hooren. Van lieverlede had het grootste deel der bevolking in deze stad zich bij de Hervorming aangesloten, ten minsten als we mogen afgaan op een bericht, dat dienaangaande tot ons kwam en waarin gezegd wordt, dat 2/3 naar de leerredenen van de Bray en de la Grange ging luisteren. Jammer maar dat, wat zoo schoon begon, slechts zoo kort van duur is geweest, want in December nog werd door Noircarmes het beleg geslagen om de ongehoorzame stad, die zich, na een heldhaftige verdediging, waarin te vergeefs werd uitgezien naar beloofde hulp, den 23sten Maart 1567 moest overgeven. Aanvankelijk wisten de predikanten zich schuil te houden en in den nacht van den 28sten op den 29sten Maart gelukte het hen met nog een paar vertrouwde vrienden te vluchten, doch weinige uren later slechts, toen ze te St. Amand gekomen waren, werden ze gearresteerd en geboeid naar Doornik gebracht, waar ze voorloopig werden opgesloten. Den 16den April waren ze weer te Vallenciennes terug. Met de grootst mogelijke gelatenheid verdroeg de Bray zijn gevangenschap en geduldig onderwierp hij zich aan het lot hem opgelegd; met kracht en klem verdedigde hij in een paar godsdienstige twistgesprekken, met den bisschop van Atrecht, François Richardot en met een Augustijner monnik zijn godsdienstige gevoelens, en zette hij nauwkeurig zijn beschouwingen omtrent het avondmaal en de mis uiteen. Met diepen weemoed dacht hij aan zijn vrouw en 5 kinderen, die te Sedan waren achtergebleven, èn aan haar èn aan zijn oude moeder, schreef hij uit de gevangenis enkele troostbrieven, die ons vergunnen een blik te slaan in zijn edel gemoed, terwijl ze de meest doorslaande blijken opleveren van zijn groot geloof en vertrouwen op zijn God en van zijn in waarheid edel karakter. Na eenige malen te zijn verhoord, werd hij, tegelijk met zijn ambtsbroeder Peregrin de la Grange, veroordeeld ‘d'estre pendu sur le marché devant la maison de ville’, en dit vonnis werd den 31sten Mei 1567 voltrokken. Het lijk van de Bray werd, na geruimen tijd aan de galg te hebben gehangen, ter aarde besteld op den in de nabijheid van Valenciennes gelegen ‘Mont d'Anzin.’ Ongetwijfeld is de Bray een groot en geleerd man geweest, die, wat zijn godsdienstige overtuiging aangaat, stellig het dichtst staat bij Kalvijn, met wien hij, naar 't schijnt, een uitgebreide correspondentie heeft onderhouden. Toch was hij niet exclusief, en met de denkbeelden der reformatoren, die niet op hetzelfde godsdienstig standpunt stonden als den eminenten hoogleeraar der Geneefsche-universiteit, volkomen vertrouwd. Voor samenwerken en samengaan met de Lutherschen, heeft | |
[pagina 600]
| |
hij immer zeer veel gevoeld en aan pogingen, om tot vereeniging te komen, heeft hij het niet laten ontbreken en zoo vond prins Willem van Oranje, wiens lievelingsdenkbeeld was dat de twee groote geestesstroomingen op reformatorisch gebied zouden samenarbeiden, een krachtig medewerker. Rusteloos arbeidend, voor geen gevaar terugdeinzend, heeft hij zich buitengewoon verdienstelijk gemaakt voor de uitbreiding der Reformatie in de Zuidelijke Nederlanden en in het tegenwoordige Noorden van Frankrijk, door zijn Confession de Foy (Belijdenisse des gheloofs) heeft hij een blijvenden invloed uitgeoefend, en we maken hier de woorden, eens door Bakhuizen van den Brink over hem uitgesproken tot de onze: ‘Wie Guy de Brès alleen uit zekere lofredenen, op hem als martelaar gemaakt, of als den vervaardiger der Nederlandsche Geloofsbelijdenis kent, zal moeielijk begrijpen, hoe tusschen hem en den voorzichtigen, nooit op het stuk van de godsdienst ijverenden Prins eenige toenadering hebbe bestaan. Het is waar: de Brès verdedigde in geschriften het ketterdooden; maar hij had het voorbeeld van zijne groote meesters, Calvijn en Beza, voor zich; het is waar: hij drong met kracht op de uitroeijing van de Doopsgezinde Christenen aan; maar hij was in gewesten geboren en opgekweekt, waar zij met afschuw beschouwd werden, en de algemeene denkwijze hen voor de afstammelingen dier Publicains en Bougres hield, welke de overlevering als aartsketters had gebrandmerkt, het is waar: hij was het hoofd van den opstand te Valenciennes, en offerde aan zijne geestdrift het behoud der stad en het leven zijner medeburgers op; maar hij had naast zich een ambtgenoot als Peregrin de la Grange, een edelman van afkomst, vurig van bloed als een kind uit het Zuiden van Frankrijk, en die b.v. wanneer hij zijn graspreken hield, op zijn ros gezeten, zijn pistool loste om de geloovigen tot het gehoor te noodigen. Niets dergelijks lag er in den oorspronkelijken aanleg van de Brès. Een ijverig Katholijk, welke in die streken te huis behoorde, Floris van der Haer, of om juister te spreken, diens zegsman, de Procureur van Artois, Pontus Payen, kennen aan hem, in onderscheiding van La Grange, den lof van gematigdheid toe. Een ander schrijver, derzelfde partij toegedaan, Simon le Boucq, doet hem voorkomen, als in den uitersten nood het volk waarschuwende tegen de ijdele hoop, welke het zich voorspiegelde, de hoop van ontzet; maar van den anderen kant de trotsche voorwaarden van overgave voorschrijvende, welke eindelijk de breuk tusschen de belegerden en het katholijke leger, dat hen insloot, onheelbaar maakten; en hij noemt dubbelzinnigheid, hetgeen in het karakter van Guy de Brès, deels eerlijkheid, deels plooibaarheid, waarop de omstandigheden niet zonder invloed waren, had moeten genoemd worden. Het verhaal van zijn marteldood vertoont ons den man in hetzelfde licht; zelfs vijanden, onder welke de bisschop van Atrecht, bewezen hulde aan zijn kunde, aan zijne gematigdheid, aan zijne vermaardheid. De brief, dien wij mededeelden (zie blz. 156-158. Bijlage E.), is eene proeve, dat hij niet elke bemiddeling versmaadde, dat organiseeren meer dan revolutioneren in zijnen geest lag. Opvolger, om zoo te zeggen, van de vroegere Predikers Baudichon, Oguier en Jacques Delo, schijnt het vooral aan hem te danken, dat het Calvinisme, ondanks de hevigste vervolgingen, zich in de Waalsche Provinciën staande hield en uitbreidde, en alles getuigt, dat Guy de Brès aan zijnen geloofsijver en onverschrokkenheid, eene vaardigheid en bespraaktheid paarde, die hem te midden zijner stoute ondernemingen jaren lang heeft beveiligd, totdat ook voor hem de laatste ure geslagen was.’ | |
[pagina 601]
| |
Behalve het reeds genoemde schreef hij nog: La racine, source et fondement des Anabaptistes ou rebaptisez de nostre temps, avec très ample refutation des arguments principaux, par lesquels ils ont accoustumé de troubler l'église de nostre seigneur Jésus Christ et séduire les simples. Le tout réduit en trois livres, par Guy de Brès. Chez Abel Clémence. s.l. 1565. Vooraf gaat een ‘épitre-préface à l'église de nostre seigneur Jesus-Christ, qui est esparsé es Pais-Bas de Flandres, Brabant, Hainault et Artois. Dit werk is ook overgezet in onze taal onder den titel: De wortel, den oorspronck ende het fundament der Wederdooperen oft herdooperen van onsen tijde. Met overvloedige wederlegginghe der sonderlincste argumenten, door de welcke sij ghewoon zijn de gemeijnte onses Heeren J.C. te beroeren ende den eenvuldige te verleyden. Wt der Franchoyser talen in onser Nederd. spraken eerst overgeset, door J.D.R. Ghedrukt anno 1570. Even als van de oorspronkelijke uitgave in het Fransch, bestaan ook van de Nederlandsche overzetting verschillende drukkenGa naar voetnoot1), die als even zoovele bewijzen kunnen gelden, dat ook deze pennevrucht van de Bray zeer veel gelezen werd. Hoe fel de auteur tegen de Anabaptisten gekant was, blijkt meer dan uit iets anders, uit den inhoud van dit werk, dat als een doorloopende bestrijding van de gevoelens der Doopsgezinden is te beschouwen. Was de Bray, feitelijk tegenover andersdenkenden gematigd, met betrekking tot de Wederdoopers is hij dit nooit geweest, met hen heeft hij het nooit kunnen vinden, zoo maar immer mogelijk heeft hij ze bestreden en bekampt. Afgaande op deze onloochenbare feiten, is het ook hoogstwaarschijnlijk, dat juist ten gevolge van dien afkeer, zijn invloed is te bespeuren in de uitgave van 1566 van Van Haemstede's Historien oft Gheschiedenissen der Vromer Martelaren, welke editie wel waarschijnlijk te Sedan het licht heeft gezien (cf. mijn Guido de Bray, blz. 50 en 61 en Bibliotheca Belgica, meer bepaaldelijk het extract daaruit, dat onder den titel van: Bibliographie des Martyrologes Protestants Néerlandais. II Recueils, in 1890 te ‘La Haye’ het licht zag, blz. 292-294). Histoire notable de la trahison et emprisonnement de deux bons et fidèles personnages en la ville d'Anvers. C'est assavoir de Christophle Fabri ministre de la parole de Dieu en ladite ville, et d'Olivier Bouck, professeur en la langere latine en la très-fameuse et très renommée université d'Heydelberch ..... par Guy de Brès 1565Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 602]
| |
Remonstrance et supplication de ceus de l'Eglise reformée de la ville de Valenciennes, sur le mandement de son altesse, fait contre eus le 14 jour de Décembre, 1566 à meisseigneurs les cheualiers de l'ordre. Imprimé en l'an 1567. Naar alle waarschijnlijkheid is dit geschrift door de Bray vervaardigd; maar de mogelijkheid bestaat ook dat hij in de samenstelling er van is bijgestaan door de la Grange. Requeste de ceus de l'église reformée de Valenciennes, aus seigneurs et gentils hommes confederez, pour presenter leur Remonstrance et supplication à messeigneurs les chevaliers de l'ordre du conseil d'estat. In de Procedvres tenves a l'endroit de cevx de la religion dv Pais-Bas. Avsqvelles est amplement deduit comme Gvy dv Brès et Peregrin de la Grange fideles ministres à Vallenciennes, ont signé par leur sang non seulement la doctrine de l'Euangile par eux purement annoncee: mais aussi les derniers assauts, et disputes soustenues contre certains apostats et ennemis de la eroix et verité du fils de Diev. Avec l'issve hevrevse d'avtres notables personnages, qui pour vne mesme verité ont souffert la mort, vindt men bijna niets, wat niet van de Bray afkomstig is. pp. 17-42 een brief, door hem uit de gevangenis geschreven aan de geestverwanten te Valenciennes. do 18 April 1567. pp. 42-267, brief, a tovs mes chers freres et soeurs fideles de l'eglise reformee de la ville de Valenciennes (Mei 1567). Deze brief is gesplitst in twee gedeelten, waarvan het eerste handelt over het avondmaal en het tweede over de mis. In dit laatste stuk is ook te vinden een verslag van het onderhoud, dat de Bray, den 18den April 1567 heeft gevoerd met François Richardot, den bisschop van Atrecht. pp. 277-322 (332), verslag van een 2de twistgesprek met Richardot. pp. 322 (332)-352, verslag van een discours, door de Bray gevoerd met een Augustijner monnik. pp. 352-356), overzicht van een gesprek, door een Augustijner gevoerd, weinig dagen na den beeldenstorm. pp. 356-388. Epistres consolatoires, door de Bray gericht aan zijn vrouw en aan zijn moeder. Waarschijnlijk wel zijn het deze bescheiden geweest, die als hoofdbron hebben gediend voor het artikel over de Bray, dat voor de eerste maal voorkomt in de uitgave van Crespin's, Histoire des vrays tesmoins de la verite de l'Evangile ..... Geneve 1570. Waar evenwel in de Procedvres de chronologie niet best in acht is genomen, daar is dit door Crespin wel gedaan. Of de Bray nog voldaan heeft aan het verzoek van Crespin hem in 1559 gedaan, bleek nog niet voldoende. In een brief toch, door den Geneefschen uitgever in genoemd jaar geschreven, en die in 1562 in handen viel van de te Doornik aanwezige commissarissen, vonden deze dat de Bray gevraagd werd: ‘le catalogue des martirs qui ont estez pardeca lesquels il scavoit digne de ce tiltre et reng, veu quil en faisoit l'estat tant en francois que en latin.’ Het behoort volstrekt niet tot de onmogelijkheden, dat door de Bray, aan het verzoek van Crespin is voldaan en dat hij werkelijk mededeelingen over Zuid-Nederlandsche martelaars heeft verstrekt. Confession de Foy, faicte d'un commun accord par les fideles qui conuersent es pais-bas, lesquels desirent viure selon la pureté de l'Euangile de nostre seigneur Jesus | |
[pagina 603]
| |
Christ. De eerste uitgave hiervan verscheen in 1561 (te Rouaan?) en reeds in 1562 zag een Nederlandsche overzetting er van het licht. Dat de Confession de Foy gevloeid is uit de pen van de Bray, is zeker. Wat Saravia schrijft aan Joh. Wtenbogaerdt in zijn brief van den 13den April 1612 (stilo Angliae, gelijk hij zegt) en wel in dat gedeelte, dat aanvangt met de woorden: ‘Ego tunc temporis minister eram Ecclesiae Gallicanae Antverpiae’Ga naar voetnoot1) enz., moet teruggebracht worden tot het jaar 1565; de feiten hier meegedeeld te stellen in 1561 heeft geen zin. Litteratuur: Guido de Bray. Zijn leven en werken, enz. door Dr. L.A. van Langeraad. Zierikz. 1884. - Ch. Rahlenbeck, Gui de Brès. Étude historique. Brux. 1878. - D. Ollier, Guy de Brès. Étude historique. Laigle 1883. - Dr. W.C. van Manen. Guy de Bray. Opsteller van de Belijdenisse des gheloofs der Geref. kerken in Nederland. Amst. 1885. |
|