Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Gellius Faber de Bouma]BOUMA (Gellius Faber de) geboren te Leeuwarden, waar zijn vader koopman was. Hij werd opgeleid tot den geestelijken stand en tot priester geordend, vinden we hem later als cureit of vice-cureit in het niet ver van Friesland's hoofdstad gelegene dorp Jelsum. Als een der eersten, die in Friesland voor een zuivere evan- | |
[pagina 543]
| |
gelieprediking optraden, wordt hij genoemd. Toch klinkt de lof wel wat al te hoog, die hem in dit opzicht door sommigen gegeven wordt. ‘Reeds (zoo immers toch heet het) vóór dat Luther in Saksen zich als hervormer der kerk had laten hooren en zien, predikte hij het evangelie zuiver van den zuurdeeg des pausdoms in het gemelde dorp, waar hij door vele Leeuwarders gehoord werd, die hij verlichtte en stichtte. Maar zegt de Hoop Scheffer (Gesch. der kerkhervorming in Nederland enz. 1ste dl. Amst. 1873 blz. 60) “dit bericht aan Greydanus ontleend en sedert door velen overgenomen, moge niet vrij van overdrijving zijn, 't behelst in de hoofdzaak toch waarheid, die zich licht onderkennen laat, als men opklimt tot de bron, waaruit Greydanus zijn mededeeling putte. Die bron is de Epistola apologetica reformatarum in Belgio ecclesiarum, door Pierre de l'Oyseleur in 1579 uit naam der Nederlandsche hervormde predikanten aan de opstellers der Formula concordiae geschreven. Zwinglium, zoo getuigt hij (cf. Gerdes, Scrinium antiquarium, T. I, pars I, Gr. p. 173, § IX), certe constat aliquot annis ante Lutherum docuisse, imo ipsum Lutherum ita docuisse initio, ut circumcisionem cum evangelio misceret, id est, Christum cum papatu; eodem tempore Gellius in Phrisia docuit”. De aanduiding is eenigzins duister. Immers het “aliquot annis ante Lutherum”, door groote ingenomenheid met de hervormde leer vooral tegenover luthersche theologen ingegeven, wijst waarschijnlijk op 1514 (vroeger kan 't wel niet zijn), toen Zwingli het middelaarschap van Christus als het volstrekt voldoende aannam, de tusschenkomst der heiligen verwierp en zich eenig en alleen aan de heilige Schrift hield, schoon het “docere” het openlijk uitspreken en mededeelen van die overtuigingen zeker niet plaats had vóór zijn komst te Einsiedeln 1516. Doch waarschijnlijk heeft de l'Oyseleur dit niet nauwkeurig in 't oog gehouden; hij doelt denkelijk met zijn opgaaf, dat Gellius tegelijkertijd als Zwingli hervormingsgezinde gevoelens predikte, op het jaar 1514. Een paar jaar later zou juister zijn’. Dat dit naar alle waarschijnlijkheid zoo is, wordt dan aangetoond door een beroep op een mededeeling van Menno Simons, terwijl er tevens op gewezen wordt, dat de twijfel, die de Bouma koesterde tegen de R.-Katholieke opvatting van het avondmaal, wel vermoedelijk zal moeten worden toegeschreven aan ‘een geest van twijfelzucht, die hier en daar de priesterschap van Friesland had aangegrepen en langzamerhand schier onmerkbaar voortwoekerde; een geest, die zich zoowel in de bezwaren van Menno openbaarde, als in de vrijere prediking van Gellius, en, hoe traag ook in zijn werking, hen er toch ten laatste, d.i. na verloop van twintig jaren, toe bracht, om hun ambt bijna gelijktijdig neder te leggen en de R.-Kath. kerk te verlaten. Menno ten einde openlijk op te treden als Hervormer, Gellius ten einde de vervolging te ontvluchten en als evangelieprediker in Oost-Friesland een nieuw leven te beginnen.’ Openlijk met het R.-Katholicisme brak de Bouma in 1536, toen hij zich genoodzaakt zag zijn vaderland te verlaten (Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde kerk der Nederlanden. 2de druk, blz. 84). ‘Tertijdt als dese yveraar besig was om in 't verborgen, en elders, de gesonde lere ook te Leeuwaerden in te stampen, soo verviel hij in de handen van de Magistraet, gelyk afgenomen wordt uit de tale, die Johannes Sprengerus, Predikant te Leeuwaerden gebruikte 1585, den 26 May in Consistorio te Leer in Oostfrieslandt, wanneer hij den Leerder Predikant, Petrus Gellius de Bouma, des voornoemden zone, zochte over te halen, om de aengebodene dienst te Leeuwaerden te omhelsen, zeggende dat de Magistraet | |
[pagina 544]
| |
van Leeuwaerden zich schuldig erkende en aen den zone sochten te vergoeden, wat de vorige overigheit aen zijn vader misdaen hadde’Ga naar voetnoot1). Aanvankelijk (1536) predikant te NordenGa naar voetnoot2), werd hij in 1538 beroepen te Emden, niet, gelijk het gewoonlijk heet als opvolger van Johannes Bruno, maar van Hermannus Henrici. Hier t.p. is de Bouma gebleven tot zijn dood, den 2den Juni 1564. Over de vraag ‘of hij dichter bij de Lutherschen dan wel bij de Gereformeerden stond?’ bestaat verschil; maar Outhof zegt, dat ‘hij met zijn amptgenooten standvastig by de waarheidt volherdde, gelijk ook in ons Reformatie Berigt p. 134 getuigdt wordt, wat yverige voorvegter Gellius Faber, ten tyde van 't Interims boek, voor de waarheidt was’, en p. 135 ‘hoe hij nevens andere Embder kerkleeraaren in de uitgeevinge van onsen Embder Catechismus toestemde, en medemaker van de voorreeden daar voor was’Ga naar voetnoot3), terwijl het dan verder heet: ‘bygevolg was Gellius Faber geen Lutheraan, als Hoyer van hem te onregte berigt, maar een ijverig gereformeerde Predikant, welk zoo hy niet was geweest, zouden de Embders hem niet van Norden te Embden hebben beroepen, gelijk M. Ruckert ook wel aanmerkt in zijn Berigt pag. 27.’ Naar het schijnt, heeft de gravin Anna, hem een medeopzicht over de Oost-Friesche kerk aanbevolen; althans leverde hij haar in 1559 een geschrift, behelzende eenigermate een verslag van den toestand der kerk, doch meer bepaaldelijk van het gedrag der predikanten te Pilsum, Norden, Loppersum en Wirdum. In 1551 of 1552 zag van hem te Maagdenburg het licht een verdedigingsgeschrift tegen de Wederdoopers en het is uit dit werkje, dat Bertram meent te kunnen bewijzen in zijn Hist. Critic. dat hij ‘nopens het avondtmaal evangelisch Luthersch is geweest, wat echter door Meiners (Oostvr. kerkel. gesch. dl. I, blz. 112) weersproken wordt. In 1636 gaf G. Udemans te Haarlem uit: G. de Bouma. CatechismusGa naar voetnoot4). Mitsgaders een samenspraeck van 't H. Avondmael. Ook zijn van hem afkomstig eenige gezangen in het Embder Gezangboek, nl. 128, de Duitsche litanie en de lofzang van Maria. Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1081 en 1082. De Hoop Scheffer, ll. blz. 59 v. en 488. Reitsma, Honderd jaren enz. reg. i.v. Id. Gesch. der Herv. en der Herv. kerk der Nederl. reg. i.v. Outhof, Waerschouwinge. Emden 1723, blz. 668-670. Boekzaal, 1731a blz. 571 en 572. Meiners, Oostvr. kerkel. gesch. dl. I, reg. i.v. |
|