karspel (ber. 15 Febr. 1779, bev. 4 Mei - afsch. te Spanbroek, waar zijn arbeid ten zeerste gewaardeerd werd, den 25sten April, tot den 5den Nov. 1780) te Vollenhoven (ber. Juli 1780, bev. 19 Nov.-18 Sept. 1782), te Diemen (ber. 13 Juli 1782, bev. 1 Sept.-Febr. 1788). Het in 1785 door hem uitgegeven dichtstuk Eigenbaat, dat zonder zijn naam het licht zag, beviel zoozeer aan een Amst. patriot. gezelschap, dat het een medaille, vertegenwoordigende een som van veertig ducaten, uitloofde aan den vervaardiger, indien hij zijn naam wilde bekend maken. Bosch gaf zich nu op als de schrijver, maar bedankte voor de belooning. Zijn roem was nu gevestigd en verbazend groot was de toeloop, die hij kreeg. In zijn preeken volgde hij den Engelschman James Hervey, en ze kenmerken zich door een overdreven jacht naar beelden en bloemen. De stijl is daardoor erg gezwollen en ze geven de duidelijkste bewijzen dat ze meer kunstig zijn, dan dat ze een uitvloeisel zijn van 't gevoel. Niettegenstaande deze groote gebreken zijn ze vrij verstaanbaar en duidelijk.
Bosch sloot zich bij de patriotten aan en zag zich dientengevolge genoodzaakt bij de komst der Pruisen in ons land, Diemen te verlaten, om er niet meer als predikant op te treden. Hem werd in Febr. 1788 (Boekzaal 1788a, blz. 225) op zijn verzoek door den kerkeraad, salvo honore, ontslag uit zijn dienst gegeven. Toen begon een zwervend leven. Eerst vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij met Gerrit Brender à Brandis een dicht- en letterlievend genootschap oprichtte, 't welk in korten tijd 2 dikke deelen met verzen uitgaf. Verbannen uit deze stad trok hij naar Durgerdam en Buiksloot, terwijl hij, na het aanbod om als hulpprediker in dienst te treden bij den prins van Neuwied, te hebben afgeslagen, den 16den Mei 1790 beroepen werd als predikant te Poortvliet. Ofschoon hij dit beroep aannam, kreeg hij geen approbatie en zoo werd hier den 15den Mei 1791 beroepen A. Zijnen uit Zonnemaire. Hij vestigde zich nu te Bergen op Zoom, waar hij een departement der Maatsch. tot Nut van 't Algemeen oprichtte en een vernieuwde uitgave begon van Vondel's gedichten, die evenwel niet voltooid is. Later woonde hij te Zaandam, waar hij met werken voor de pers zijn brood verdiende en in 1795 voorzitter werd van de Zaandamsche municipaliteit. Van hier verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij secretaris werd van de algemeene wijkvergaderingen en in 1796 representant van het Bataafsche volk. De staatsgreep van den 12den Juni 1798 kostte hem deze betrekking, hij werd gearresteerd en op 't huis ten Bosch gevangen gezet. In Augustus ontslagen, deed hij een tevergeefsch beroep op het departementsbestuur van Holland, om pensioen als emeritus-predikant. Zonder inkomen of pensioen, leefde hij in armoede en hij stierf den 22sten Nov. 1803 te Scheveningen in een optrekje van het buitenverblijf Zeldenrust, toebehoorende aan den heer Oosthuysen, die er hem edelmoediglijk
huisvesting had verleend. Door de broederlijke zorg van Haagsche vrijmetselaren, werd zijn stoffelijk overschot in de Nieuwe-kerk ter aarde besteld.
Van hem zag het licht:
De geachte Euangelie-arbeider en de welgeraden jongeling geschetst. Amst. 1778. |
Leerredenen. 3 dln. Amst. 1783. |
Leerredenen. 2 dln. Amst. 1789. 4 stukken. |
Onze verpligting om tot nut van 't algemeen te werken en de voordeelen, die daaruit voortvloeijen. Zaand. en Amst. 1794. |
Redenvoering over het werk der goddel. voorsienigheid in Nederlands gezegende
|