Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Wilhelm Albrecht Bachiene]BACHIENE (Wilhelm Albrecht), broeder van Johannes, zag den 24sten November 1712 te Leerdam het levenslicht, alwaar zijn vader den 27sten Sept. 1718 stierf. Na den dood des vaders, vertrok de moeder met hare drie kinderen naar Tiel, alwaar hij gedeeltelijk onder het opzicht van den rector Struchtmeir, door het onderwijs in de Lat. en Gr. taal, tot de academische studie werd voorbereid. Op bijna zeventienjarigen leeftijd ging hij naar Utrecht, om hier als student in de godgeleerdheid de colleges te volgenGa naar voetnoot1). Naar 't schijnt zijn het de lessen van den beroemden hoogleeraar Johan van den Homert geweest, die hem vóór en boven alles aantrokken. Den 1sten September 1733 werd Bachiene in de classis Buren, door B. Elikink predikant te Benschop, praeparatoir geëxamineerd, bij welke gelegenheid hij preekte over Joh. III:36, terwijl hij in 't Hebr. ondervraagd werd over Psalm 11 en in het Grieksch over Matth. 3. In het jaar 1735 werd hij, door de Ed. Mog. Heeren Raden van State, ingevolge hunner resolutie van den 25sten October aangesteld tot garnizoenspredikant bij de gemeente te Namen, in de plaats van Ds. Frauendorf, | |
[pagina 278]
| |
die naar Berbice vertrokken was, en, nadat hij door Herm. Messing, destijds adjunct predikant te Geul, den 22sten Febr. 1736 te Maastricht peremptoir geëxamineerd was, na een proefpredikatie uit Hebr 2:10, werd hij den 11den Maart, door zijn broeder Johannes, destijds predikant te Driel, des voormiddags bevestigd, met 1 Tim. IV:16. Des namiddags van denzelfden dag, aanvaardde hij zijn ambt met een leerrede uit 2 Cor. 10:14. Na ongeveer anderhalf jaar te Namen gearbeid te hebben, trad hij in het huwelijk met Engelberta Elizabeth van Minninghen, dochter van Mr. George Godefried, rechter van den Tieler- en Bommelerwaard en van diens echtgenoote Catharina Elizabeth van Bijstervelt, en het was maar korten tijd hierna, den 28sten October nl. 1737, dat hij te Kuilenburg werd beroepen als opvolger van Ds. Wykenburg, doch aangezien het annus gratiae van diens weduwe nog niet voorbij was, moest Bachiene wachten tot 1738, vóór hij in zijn nieuwe gemeente in dienst kon treden. Den 28sten Maart had de losmaking plaats te Namen, door zijn toekomstigen ambtgenoot Ds. F. de Boer, en twee dagen later nam hij er, met Joh. 12:36 afscheid, waarna den 2den April zijn ontslag uit de classis Maastricht volgde. De bevestiging te Kuilenburg had plaats den 11den Mei, door zijn broeder Johannes alweer, die bij deze gelegenheid sprak over 2 Tim. II:15, terwijl hij zelf preekte over Hebr. 12:25. Als afgevaardigde van de classis, woonde hij de Z.-Holl. syn. bij van 1740 te IJselstein, van 1741 te Breda, en, waar door de synode van 1744 bepaald was, dat die van 1745 zou worden ingeleid met een preek door een van de dienaren des woords uit de classis Buren, daar werd Bachiene aangewezen om dit te doen. Deze preek, in 1745 te Gouda gehouden, heeft ongetwijfeld indruk gemaakt, want in de acte lezen we, naar aanleiding er van: ‘Jesaja 30:20, 21 was den tekst waar meede den WelEerw. en geleerden Heer Wilhelmus Albertus Bachine, dienaar des H. Woords tot Cuylenborg, seer gepast in dese droevige tijden en met veel wijsheid en kragtig op het gemoed gewerkt, tot volkomen genoegen van alle de Leeden; dese groote kerk-vergadering heeft geopent: waar voor sijn Eerw. door den Heer praeses, uijt naam van alle de Leeden, des namiddags nadrukkelijk is bedankt geworden, met toebidding van des Heeren veelvoudigen zeegen, over sijn Eerw. persoon, H. dienst en Familie tot in lengte van dagen.’ In 1750 is Bachiene weer ter synode verschenen en werd hem, bij meerderheid van stemmen, als scriba, een plaats gegeven in het moderamen. Had hij in 1745 de synode met een predikatie geopend, in 1750 sloot hij haar met het houden eener leerrede, waarover we in de handelingen lezen: ‘Vermits juyst door den WelEerw. heer scriba D. Bachine, de afscheidsrede gedaan was, zijn deputaten versogt en gelast om (gelijk zulk een gelegentheid wel eens meer geschiet was) nomine synodi een oordeel van de christelijke synodus daer ontrent in actis bij te schrijven en was het selve invoegen als volgt: Over de afscheidsreden van Ds. Bachine, predikant te Kuijlenburg en thans scriba, gedaen over Matth. 28:20 afvraeg geschiet synde, betuygden hun Edel Mogende, alle de heren correspondenten, deputaten en de gesamentlike leden van dese hoge kerkvergadering hun uiterste genoegen, spraeken niet dan lof, so van den persoon van desen Weleerw. en doorgeleerden Heer, als over sijne schriftelicke, doorwrogte, cierlike en gemoedelike leerreden, waer bij de tong van een wakkeren schriftgeleerde (wiens penne | |
[pagina 279]
| |
ook vaerdig was en aen alle voldoende in alles) gehoort was onder aller stigtinge elk en een igelijk erkende met danksegging het goede dat hij gehoord had, en beantwoorde met hartelijke wederwens den toegebeden segen, God smekende, dat dese segenende siele mogt werde vet gemaeckt, en ook selve ene vroege segen worden, dat hij op alle wijse, aen alle plaetsen, ten allen tijden, ja, in de salige ewigheid mogt ondervinden dat jegens met hem ware - gelijk zijn eerw. door D. praeses nomine synodi berigt is.’ Na tien jaar te Kuilenburg gearbeid te hebben, werd hij in 1748 door de classis Buren benoemd en vervolgens door de Ed. Mog. Heeren Raden van Staten aangesteld tot legerpredikant, tengevolge waarom hij den 22sten April zijn gemeente verliet, om zich naar de troepen van den Staat, te Breda gelegerd, te begeven. In November (den 10den) was hij weer op zijn standplaats terug. Den 21sten Augustus 1758 zag Bachiene zich (wel een bewijs dat hij destijds in de geleerde wereld reeds een goeden naam bezat) benoemd tot lid van de Holl. Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. Ongetwijfeld is dese benoeming een gevolg geweest van de nieuwe landkaarten, gevoegd bij den in 1748 te Gorinchem uitgegeven BijbelGa naar voetnoot1), welke kaarten voorzien zijn van aanmerkingen ‘die het H. Geschied-verhaal ophelderen.’ Den 23sten Maart 1759 werd Bachiene beroepen te Maastricht, welk beroep in een extraordinaire vergadering van de classis werd goedgekeurd. Het afscheid over Openb. III:3a, had te Kuilenburg plaats den 3den Juni, terwijl hij een week later te Maastricht werd bevestigd, door Ds. Joh. Trellont met Prediker 12:11. Aan den avond van denzelfden dag, verbond Bachiene zich met een leerrede over Lucas 6:47 en 48 aan zijn nieuwe gemeenteGa naar voetnoot2). Heeft, zooals boven bereids werd aangestipt, de uitgave der kaarten in den te Gorinchem gedrukten bijbel, er ongetwijfeld toe bijgedragen, dat hij benoemd werd tot lid van de Holl. Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, velen, die hun hooge ingenomenheid met dezen arbeid van Bachiene hadden te kennen gegeven, hadden hem aangespoord op den ingeslagen weg voort te gaan ‘om een volledig zamenstel der H. Aard-rijks-kunde den Landgenooten mede te deelen.’ Aan dezen wensch gehoor gevende, zette de bekwame man zich aan het werk en zoo zag in 1757 te Utrecht bij G.T. en A. van Paddenburg het licht dl. I van de Aardrijkskundige beschr. des Joodschen Lands, eertijds Kanaan: als mede der andere daar nabij gelegen landen, in de H. Schrift voorkomende, enz. Het boek getuigt van zeer groote belezenheid en grondige bijbelkennis. Het 2de deel ‘Behelzende een beschrijving der landen, gelegen buiten het land Canaan,’ verscheen in 1763, en als 3de dl. 1ste stuk, was daarbij gevoegd ‘op nieuw getekende en daartoe behorende Landkaarten.’ De zeer verdienstelijke wijze, waarop door Bachiene, voor zijn tijd gehandeld werd over de aardrijkskunde van het heilige land en wat daarmede in verband staat, | |
[pagina 280]
| |
trok de opmerkzaamheid en droeg voor hem zeer gewenschte vruchten. Immers toen de Heer Paul Barbin, emeritus predikant bij de Walsche gemeente te Maastricht, zich door zwakte genoodzaakt zag, zijn bediening als professor philosophiae, aan de ‘Gereformeerde illustre school’ aldaar neer te leggen en door curatoren tot zijn opvolger was aangesteld, de Heer Gabriël La Font, oudste predikant der Walsche gemeente, toen besloten de curatoren tevens (den 18den Juli 1764) ‘ter meerdere bevorderinge van de instructie der leergierige jeugd, met approbatie van hunne H.M. Heeren gedeputeerden, in qualiteit als commissarissen Deciseurs (het waren destijds graaf Heyden von Hompesch en Alstorphius), om, behalve de reeds in bediening sijnde professoren in de Theologie, Philosophie, Eloquentie en Griekschetaal, ten zelven dage aantestellen, een ordinair Professor in de Astronomie en Geographie.’ En toen dit besluit genomen was, werd Bachiene aangesteld, die den 6den Nov. zijn ambt aanvaardde in het koor der St. Janskerk, met het houden eener oratio inauguralis ‘de Arctissimo connubio Astronomiae et Geographiae, et subsidiis, quae Astronomia Geographiae offert ad ejus progressum.’ Ze verscheen het volgende jaar (1765) te Utrecht bij A. van Paddenburg. Bij het doorbladeren dezer redevoering bleek me, de buitengewoon groote belezenheid van Bachiene en hoe hij geheel en al op de hoogte was van den stand der geographische wetenschap in zijn dagen. Dat dit zoo was, kan ons niet verwonderen, de aardrijkskunde toch was zijn liefhebberij studie, gelijk hij zelf zegt van af zijn jeugd: ‘hij las er veel over en daardoor had hij reeds een tamelijke kennis van de ligging en grootte der Landen, van de Rivieren en Steeden verkreegen. Maar, naadat hij eenige vorderingen in de sterrekunde gemaakt had, werd hem alles veel duidelyker, en hij ontdekte de eigenlyke grondslagen deezer aangenaame en nuttige weetenschap. Vervolgens heeft hij overal, waar de Goddelyke Voorzienigheid hem geplaatst heeft, telkens eenige uuren, welke hem van de waarneeming van zijnen H. Dienst overschooten, uitgekocht, en besteed om de Jeugd in de Aardrijkskundige weetenschap te onderwysen. Dit heeft hij begonnen te Namen; voortgezet te Kuilenburg, en ruim vijf jaars te Maastricht geoefend, wanneer het den Heeren Kuratooren van het Gymnasium Illustre in de laatstgenoemde plaats, met toestemming der Heeren Gedeputeerde hunner Hoog Moogenden, behaagd heeft, hem met een openbaar Karakter in deezen te bekleeden en tot Hoogleeraar in de beide meergemelde Weetenschappen aantestellen.’ In 1768 verscheen het 1ste gedeelte van een hoogst belangrijk boek, dat nog heden ten dage zijn waarde heeft nl. Kerkelijke Geographie der Vereen. Nederlanden: In zich behelzende, eene Beschrijvinge, van den Staat der Sinoden, klassen en gemeenten, der Herv. Kerke, in ons Vaderland, met vele bijzonderheden uit echte stukken verzameld, enz. Dit werk zag in 4 stukken (1768, '69, '70 en '73) het licht en behelst een schat van wetenswaardigheden. - Onderwijl hij met dezen arbeid bezig was, vond hij nog den tijd, om aanteekeningen te maken bij J. Hubner's Algemeene Geographie, welk boek in 1769 te Amsterdam, in 6 deelen, het licht zag bij P. Meijer. Bij Esveldt en A. v. Paddenburg, kwam in 1775 van de pers: Beschrijving der Vereen. Nederlanden, volgens Busching en Bachiene, en in 1780 verscheen bij D. Onder de Linden een Nieuwe Kerkel. Geographie. Zak- en reisatlas der Vereen. Nederlanden als mede de landen der Generaliteit. 't Was in ditzelfde jaar, dat hij den 5den Nov. 1780, sprekende over Ezra 7:27, het nieuwe orgel in de gerestau- | |
[pagina 281]
| |
reerde St. Janskerk inwijddeGa naar voetnoot1). Bij Nicolaas Goetzee te Gorinchen, verscheen van hem in 1751: De christelijke Synodus van Zuid-Holland geopend en gesloten door twee Leerredenen enz. Bachiene stierf den 6den Augustus 1783. Hij was driemaal gehuwd geweest. Zijn eerste vrouw overleed den 7den Febr. 1760, de tweede, Cornelia Duvergée, met wie hij den 28sten Dec. 1761 in het huwelijk trad, ontviel hem den 23sten Oct. 1776, terwijl de derde, Clara van IJsendoorn (weduwe van J.H. Panneboeter, in leven predikant te Maastricht) met wie hij den 29sten Sept. 1782 trouwde, hem overleefde. Bij zijn overlijden liet hij 2 kinderen, 1 zoon en 1 dochter na. ‘Door (aldus eindigt de schrijver van zijn korte biographie in de Boekzaal van 1783. dl. II. blz. 598-602) zijne uitgegeven schriften, waar onder bijzonder uitmunt, zijn keurig en nuttigst Werk over de Heilige Geographie, heeft hij zich in de geleerde Waereld eenen grooten Naam verkregen, en als een Leeraar der Christelyke Kerk, heeft hij altoos getragt, zichzelven Gode beproeft voor te stellen. - Wij mogen, zonder eenige vleitaal, hem dit getuigenis geven, dat hij een gaarn getrouw Godsknecht was, welke met Leer en Leven beide, stichte, een ijverig Voorganger in Gods Huis; een wakker Euangelie Gesant, een waar Menschenvriend, een oprecht, nederig en zachtmoedig Christen.’ Na zijn dood verschenen nog: Bekn. Beschr. nevens eene nauwkeurige kaart der Oostenr. Nederlanden, 1785 (Hiervan verschenen later tal van vermeerderde uitgaven). Greographische en hist. beschr. van Staats-Vlaanderen en Staatsbrabant. 2 stukjes. Amsterd. 1794. Gartman, Vermandel en Smit. Bijbel Atlas 1795. Litteratuur: Boekzaal 1783. 2de dl. blz. 215. Id. 598-602 (Bij vergelijking met andere opgaven, bleek me, dat hier in enkele data, onnauwkeurigheden zijn ingeslopen). In zeer veel jaargangen van de Boekzaal vindt men over hem en de door hem uitgegeven werken, waarvan enkele zeer uitvoerig besproken worden, een groote menigte inlichtingen. Chr. Sepp; Proeve eener pragm. gesch. der Theol. in Nederland. Leiden 1869. blz. 19, 255. Id. Bibliotheek van Nederl. Kerkgesch. enz. Leiden 1886. blz. 372. V. d. Aa, Biogr. Woordenb. dl. II. blz. 10 en 11. Cat. Cod. Ms. bibl. Rh. Traject ed. P. A: Tiele. blz. 260. no. 1067. |
|