Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Henricus Alutarius]ALUTARIUS (Henricus), zoon van Conradus Johhannes, studeerde in de godgeleerdheid te Franeker. Verschil bestaat er over zijn eerste standplaats. Immers terwijl Veeris (Vernieuwt kerkelijk alphabeth ed. 1750. blz. 6) zegt, dat hij als proponent beroepen is te Blankenham in Overijsel, omtrent 1612 en daarna gekomen is te Ouderkerk a/d Amstel in 1616, beweert v. D. v. N. te R. (Mr. van Dam van Noordeloos te Rotterdam) in het Nederl. Archief voor Kerkel. Gesch. dl. VIII op blz. 191 en 192 ‘dat H. Alutarius, in de betrekking van predikant te Ouderkerk a/d Amstel en als lid van de classis Amsterdam, den 1sten Juni 1609, de verklaring teekende, dat de confessie der Nederlantsche kerken en Catechismus in alles den | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
woorde Gods conform zijn’, en dat deze onderteekening en verklaring, in originali voorkomt achter een aan hem toebehoorend exemplaar ‘van de Belijdenisse des Geloofs, uitgave tot Delft, bij Bruijn Harmansz. Schinckel, 1607, en als daarbij gebonden Catechismus ofte onderwysinghe in de Christelycke Leere enz., 1608.’ En aangezien van Dam van Noordeloos verder bericht, dat Alutarius, uit Ouderkerk a/d Amstel, in 1619 naar Woerden is vertrokken, moet de Blankenhamsche predikant een ander wezen, dan die te O. is geweest. Toch is dit het geval niet en de opgave van den geleerden Rotterdammer v. D. v. N., al ziet die er op het eerste gezicht ook volkomen betrouwbaar uit, is onjuist. Dat Henricus Alutarius in de classis van Amsterdam (waaronder Ouderkerk a/d Amstel ressorteerde) òf praeparatoir òf peremptoir geëxamineerd is, omstreeks 1609, blijkt uit de acta classis niet; maar wel vinden we in de notulen der cl. vergadering van Juni 1617 (cf. Actenboek 2. fol. 104b), dat Alutarius als ‘Predikant van Blankenham in Overijssel’ beroepen was te Ouderkerk. Nu wil het mij voorkomen dat, ten gevolge van een onduidelijkheid in het schrift, niet, zooals v. D. v. N. wil, moet gelezen worden 1 Junij ao. 1609, maar 1617, dan is alles in orde. De onderteekening wijst dan den dag aan, waarop Alutarius, toen reeds predikant te Ouderkerk a/d Amstel en lid van de classis Amsterdam, de confessie en catechismus heeft onderteekend. Iets dergelijks trof ik in de acta van andere N. Holl. classen talloos vele malen aan. Maar wanneer is Alutarius te Blankenham gekomen? In 1607 was hier (Reitsma en v. Veen; ll. dl. V. blz. 274. art. 4), als predikant, zonder consent van de classis Steenwijk, opgetreden Zacharias Wolphius, een persoon, die niet zeer gunstig aangeschreven stond. Deze Wolphius werd in 1611 (R. en v. V. ll. dl. V. blz. 287. art. 14), door de Overijselsche synode afgezet, wat niet verhinderde dat hij in Sept. 1612 (toen de synode weer bijeen was), zich nog te Blankenham bevond, blijkens art. 16 dezer kerkelijke bijeenkomst (R. en v. V. ll. blz. 292 art. 16). Lettende op een en ander, zullen we, de komst van Alutarius te Blankenham stellende in 1613, stellig niet ver van de waarheid verwijderd zijn. Van den aanvang van zijn optreden af, heeft Alutarius beslist partij gekozen tegen de Remonstranten. Van meet af aan is hij, wat hij immer gebleven is, volbloed contra-Remonstrant geweest. De beslistheid der overtuiging, waarmee hij optrad en zijn onberispelijken levenswandel, hebben er stellig toe meegewerkt, dat hij te Blankenham spoedig de welverdiende achting genoot van zijn gemeenteleden, die later krachtig als pleitbezorgers voor hem optraden, toen hij, als slachtoffer van den kerkelijken strijd, door de gedeputeerden, uit zijn betrekking werd ontzet, als gevolg van een te Amsterdam verschenen geschrift: Redenen ende oorsaken enz., dat door Alutarius geschreven, maar geheel buiten zijn weten uitgegeven was, ten gevolge van 't uitleenen aan een vriend te Amsterdam, bij gelegenheid dat hij daar t.p., waar zijn schoonvader woonde, logeerde (cf. het uitvoerig bericht bij Baudartius; Memorien 8ste boek. fol. 1-9 en G. Brandt; ll. dl. II. blz. 440-442). Na zijn ontslag uit den dienst kwam hij, gelijk bereids gezegd is, te Ouderkerk a/d IJsel. Terwijl hij hier was, zijn pogingen aangewend om hem als predikant te beroepen te Zaandam (cf. acta cl. Haarlem 25 Augs. 1617), maar ze hebben niet tot eenig resultaat geleid. Ten jare 1619 kwam Alutarius te Woerden en dat hij in de classis, waarin hij nu was, stellig hoog stond aangeschreven bij zijn medebroeders, blijkt wel hier uit, dat hij in 1621 werd afgevaardigd naar de synode van Rotterdam, in 1622 naar | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
die van Gorcum en in 1626 naar die van IJselstein, terwijl hij in 1623, 1624 en 1626 gekozen werd tot visitator in de classis Woerden. In laatstgenoemd jaar werd hij ook benoemd tot correspondens naar Gelderland. Meer nog, in vereeniging met Festus Hommius, Michaël Baeldens ouderling te Delft en Mr. Pieter van Born, die namens den prins van Oranje, de synode bijwoondeGa naar voetnoot1) (waar Dr. Wyminga, op blz. 363 van zijn Festus Hommius, over de Rotterdamsche aangelegenheden spreekt, daar begaat hij een kleine onjuistheid, door ook van Born ouderling te noemen), werd hem o.a. ook een commissie opgedragen, om die te Rotterdam te gaan volbrengen. Geruimen tijd reeds heerschte hier oneenigheid tusschen de magistraat en de kerkelijke autoriteiten in zake 't beroepen van predikanten. Op de synode te IJselstein kwamen partijen bij elkaar en wat aan classis noch deputati synodi gelukt was, ze te verzoenen, zou worden beproefd door een commissie, bestaande uit de predikanten W. Baudartius, J. Trigland, M. Nicolai, Edz. Frederici, W. Crynsen, H. Alutarius en Joh. Celossa, benevens den ouderling Reinier Casembrood en Mr. Pieter van Born ‘hiertoe bij de achtb. Heeren commissarissen versocht.’ In een afzonderlijke plaats bijeen gekomen, gelukte het, na veel over en weer praten aan deze commissie, om de Rotterdamsche partijen geheel en al tot elkaar te brengen, en nadat dit geschied was, werd Alutarius met de drie reeds bovengenoemden door de synode naar Rotterdam gezonden om er de aangelegenheid voor goed met de magistraat te regelen, en als nu schijnbaar alles in orde was gebracht preekte hij er den 12den Juni 1626 in de Prinsenkerk, om er de door de synode vastgestelde afkondiging te doenGa naar voetnoot2). Heeft deze predicatie, invloed uitgeoefend op zijn beroep te Rotterdam in 1627? Onmogelijk is dit niet, hoewel Niewrode in de Copye van een missiveGa naar voetnoot3) iets meedeelt, wat aanleiding geeft tot het vermoeden dat hij er vooral gekomen is, door invloed van vrienden. Dan hoe dit ook zij, zooveel is zeker, dat Alutarius te Rotterdam gekomen is, waar hij al heel spoedig in groote onaangenaamheden gewikkeld werd en het hem duidelijk zal geworden zijn, dat de kerkelijke twisten in 1626, slechts schijnbaar waren bijgelegd. Reeds in 1628 begon de strijd tusschen Ds. Nienrode c.s. ter eenre en Ds. Alutarius c.s. ter anderer zijde en die eindigde met zijn ontslagGa naar voetnoot4). Uitvoerig wordt de aangelegenheid besproken in:
| |||||||
[pagina 130]
| |||||||
Voor Alutarius, die, nadat de Zuid-Hollandsche synode van 1630, hem de uitoefening van zijn ambt verboden had, te Haarlem een huis had gehuurd om aldaar te gaan wonen, heeft de gedwongen rust, niet bijzonder lang geduurd. Uit het notulenboek toch van den kerkeraad der Nederl. Herv. gemeente te Gorinchem van 1631, blijkt dat een derde predikant werd noodig geacht, doch dat er geen middelen ter beschikking waren, om hem te betalen ‘en is oversulx op D. Velthusius, die noch op de Synode van Schiedam was, versocht dat zijn E.W. geliefde in name des kerckenraeds deese saeke aenneemen te bevorderen in 's Gravenhage voor zijn weder-comste. Ende (heet het verder) opdat dit Tractement te beter soude mogen vercregen werden, is geresolveert met goet-vinden onses achtb. magistraets dat men d' ooge slaen soude op D. Benjamin Rijswijck en D. Henric. Alutarius, beyde gewesene Predicanten binnen Rotterdam, als de welcke haer tractement van het Landt trocken.’ Dit bericht leert ons dat Alutarius, ofschoon buiten betrekking, toch in 't genot is gebleven van zijn jaarwedde. Hiervan wilde Gorcum profiteeren en Ds. Velthusius, die de synode van 1631 bijwoonde, werd daarom gelast bij de Staten pogingen in 't werk te stellen, om òf hem, òf zijn eveneens ontslagen ambtgenoot Rijswijck als derden predikant aldaar te krijgen, wat immers zonder bezwaar van 't land kon geschieden. Velthusius deed wat hem verzocht was, hij diende bij de gecommitteerde raden een verzoekschrift in en den 19den Dec. 1631 werd door de Staten van Zuid-Holland aan den wensch van den kerkeraad voldaan hij mocht een der beide rustende Rotterdamsche predikanten beroepenGa naar voetnoot3). Spoedig na de ontvangst van deze gunstige beschikking, den 31sten Dec. nl. ging Ds. Spiljardus ‘van wegen den kerckenraed ende de E. Gerard van Hoeij van wegen den achtb. Magistraet na Rotterdam om op D. Alutarius te versoecken, ten eijnde zijne W. overquame om de Gemeijnte met eenige predicatien te stichten, opdat also daerna naerder in loco ipso tot beroepinge zijnes Persoons moghte geprocedeerd werden.’ Te Rotterdam gekomen, had Alutarius, zekere bedenkingen. Hij verklaarde zich niet genegen op den voorslag hem gedaan, in te gaan. Zijn gaven waren meende hij aan de gemeente genoegzaam bekend, dewijl hij er vroeger meermalen had gepreekt. | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
Toen Spiljardus, te Gorcum teruggekeerd, mededeeling deed van zijn bevindingen, schrikte dit niet af, want als tot ‘de beroepinge getreden werd’, viel deze ‘eenstemmelick’ op Alutarius. Op nieuw trok een deputatie uit kerkeraad en magistraat naar Rotterdam; doch niet dan na veel overleg en her- en derwaarts reizen ging hij in 't begin van Mei naar de gemeente, die zoozeer prijs stelde op zijn komst. Lang heeft ze echter geen wil van hem gehad, want reeds den 1sten Februari 1633 stierf hij na een woelig en veelbewogen leven achter zich te hebben. Alutarius was en is gebleven een ijverig contra-Remonstrant en nimmer heeft hij het onder zich gelaten de belangen dezer partij te verdedigen. Behalve de reeds genoemde pamfletten schreef hij nog:
Litteratuur: Cat. van de Pamfletten-verz. berustende in de Kon. Bibl. door Dr. W.P.C. Knuttel. nos. 3279, 4170 en 4171. Bibl. der Contra-Remonstr. en Geref. geschriften (stuk II. afdeeling I van den Beschr. Cat. der Pamfletten-verz. van de Boekerij der Remonstr. kerk te Amst.) door Dr. H.C. Rogge, Amsterdam 1865. blz. 116 en 117. Bibl. van Ned. Pamfletten door Louis D. Petit. 1ste dl. 's Gravenhage 1882. blz. 200. nos. 1719 en 1720. Gisbertus Voetius door Dr. A.C. Duker. 1ste dl. 2de helft B. Leiden 1897. blz. 302 en 303 en aanteekening 4. Dr. P.J. Wyminga; Festus Hommius. Leiden 1899. blz. 363 en 364. Acta van de prov. Z. Holl. synoden. M.S. 1620-1633. Acta kerkeraad Gorinchem. M.S. 1631-1633. M. Veeris; Vernieuwt Kerkelijk Alphabet enz. T'Enkhuyzen 1750. blz. 6. Memorien ofte Cort Verhael der Ghedenckweerdighste, soo kerckelijcke als wereltlijcke Gheschiedenissen, van Nederlant enz. Beschreven door Gulielmun Baudartium. Tot Arnhem. Anno 1624. Het achtste Boeck fol. 1-9. Nederl. archief voor kerk. Gesch. 3de dl. Leiden 1843. blz. 221, 262 en 263 en dl. IX. blz. 191 en 192. |
|