In de aarde
‘Er is iets aan de hand met onze voeten schijnt het. We zijn vergeten hoe we moeten lopen zeggen ze. En om ons terug te brengen in het rechte spoor worden er steeds gekkere schoenen geschapen, lijkt het wel.
Wat verlang ik van mijn schoenen? Op Schoenen moet ik Staat kunnen maken. Met Schoenen wil ik niet het risico lopen dat ik ze niet aan de praat krijg, bij halsoverkop ergens heen moeten of vandaan willen. Een Goede Schoen moet het elke morgen Doen, kortom. Knappende veters, ontsporende ritsen, afhakende hakken, de struikelende open muil van een losgeschopte leren zool - al dit gebrekebeen zou afgelopen moeten wezen. Doch de Schoen waarmee niks aan de hand is, schijnt mij niet beschoren. Wanneer ik op mijn schreden terugkeer, doorloop ik zeven fasen. Over de eerste kan ik kort zijn: dat was de periode van de gebreide schoenen. Te warm dus. Vervolgens kreeg ik leren schoentjes, hoog en gelakt, knellende voetcorsetjes meer. Die werden later afgegoten in Brons en daar stond ik tussen mijn eerste en derde levensjaar parmantig mee op de ouderlijke schoorsteenmantel. Langzaam ging mijn Hobbelen over in Stappen. Deze jongensfase doorschreed ik op drie paar schoenen: een stelletje Molières (genoemd naar de schrijver van De Vrek, om de goedkoopte), twee Robinson-sandaaltjes en een paartje dunne zwarte gympjes, afkomstig uit Heveadorp.
Stappen werd stilaan prepuberaal Struikelen: een schoenverslindende wijze van voortbewegen, die zes tot zeven stel hoge leren onderdaantjes verorberde.
Daarna daagde, rond mijn twaalfde, het Gevoel dat blasé Schuiven verre de voorkeur verdiende boven dom Hollen. De bij heldere hemel op de Schoenenmarkt verschijnende ‘Clarks’ (slappe, nonchalante suède bottines) hielden, toen ik vijftien, zestien was, de Saturday Night Fever ook doordeweeks op peil en toen de ‘Loafers’ verschenen barstte de schoeiselrevolutie in haar volle hevigheid los: radeloze fabrikanten knoopten zich op aan hun niet langer te slijten partijen Veters, want de Nieuwe Schoen was Ongebonden als de Italiaanse triolen-kwintetjes die hem, in Wit voornamelijk, droegen - slechts op veterloze Instappers (‘Bordeelsluipers’) liep je bij het tijdsbeeld in de pas, vonden wij.
Maar toen kwamen daar De Vier Uit Ruttlepool en werd ons Schuiven Trippelen; op halfhoge zwartleren ‘Beatle-laarsjes’ klikklakten we de Praagse Lente tegemoet, om rond de jaren zeventig terug te glijden in de Military Look: legerkistjes en canvasschoeisel begonnen de klok te slaan. Tot alom de kuitige Cowboylaarzen verschenen, waarin ik het de afgelopen vijf jaar te warm had. De meesten onzer zijn hier intussen uitgestapt, daarbij tegelijk hun haar kortwiekend. Het zich Klossend verplaatsen is derhalve passé en wéér wijzigt zich de Loop der Jonge Geschiedenis: Verend te lopen, dien je nu: Huppelen bijna. Want men wil ons wijsmaken dat we nog alle kanten op