3.
Inspekteur Trapper richtte zijn bureaulamp op de verdachte en bulderde ‘En nou geen geintjes, Schele Jaap, waar is de poet?’
‘Waar zie je me nou voor an, Trappie’, bulderde Schele Jaap terug, ‘wie zegt jou dat ik die kraak gezet heb? Je denkt toch niet dat ik het risiko loop de lik in te draaien, voor één rooie?’ Ai, nu zat Trapper klem. Koortsachtig dacht hij na. Was een rooie 100 of 1000 gulden? Hij had nog steeds moeite met dat soort dingen; hoeveel gram gingen er in een ons, heeft juni 30 of 31 dagen...‘Voor een geeltje vermoord jij je moeder’, probeerde Trapper, terwijl hij wist dat er zweetdruppels op zijn voorhoofd te zien waren.
‘Ha! Voor een joetje zeker’, schamperde Schele Jaap. Nu dreigde Trapper zijn gezicht te verliezen. Wat was een joetje? Een kwartje was een heitje, dat stond voor hem vast.
‘Okay, maak maar dat je wegkomt’, redde Trapper zich. Hij trok een 25-guldenbiljet uit zijn portefeuille, want dat wist hij zeker.
‘Hier heb je een knaak. Ga maar een kop koffie drinken, voor de schrik.’