Aanteekeningen
Het is wel eigenaardig, dat het dagboek van Jacob Bicker Raye, bijna 70 jaar geleden voor het luttele bedrag van f 10.- voor het Amsterdamsche Gemeente Archief aangekocht, en behoudens het onderzoek van Elias in al dien tijd alleen incidenteel gebruikt, opeens de aandacht is gaan trekken. De heer Beyerinck bereidde een populaire uitgave voor, terwijl mej. dr. Leonie van Nierop een wetenschappelijke bewerking der rijke stof in het oog vatte.
De geschiedenis van de uitgave van Beyerinck heb ik in de inleiding beschreven en ook hoe mij na zijn ontijdig verscheiden de taak werd opgedragen zijn werk ten einde te brengen. Veel tijdverlies is hiervan het gevolg geweest.
Van het werk van mej. van Nierop is het eerste gedeelte kort geleden verschenen in het Jaarboek XXXII van Amstelodamum; het is een degelijk, rijk gedocumenteerd artikel over Het Dagboek van Jacob Bicker Raye. Het is ondoenlijk van het streng wetenschappelijk artikel hier den inhoud na te vertellen; op enkele punten moet ik echter de aandacht vestigen.
In de eerste plaats heeft mej. van Nierop aangetoond, dat niet drie, maar vier geslachten hier te lande aan Jacob Bicker Raye zijn voorafgegaan: De stichter van den Nederlandschen tak der familie, de ‘kruydenier’, is na 1610 gestorven; zijn gelijknamige zoon, de ‘suykerbakker’, in 1585 te Antwerpen kort vóór de uitwijking geboren, leefde tot 1650.
Dan slaan de Raye's andere wegen in; zij verlaten het actieve leven; Jan, de derde van dien naam, koopt de heerlijkheid Breukelerwaard; hij woont afwisselend in den Haag en Amsterdam, waar hij in de Harde Bollen op de Heerengracht woont; zijn financieele toestand is beurtelings gunstig en ongunstig; als hij in 1678 sterft, wordt hij in de tweede klasse begraven.
Met het vierde geslacht, vertegenwoordigd door Jacobs vader Johan, gaat het evenzoo; blijkbaar wordt het stadsleven hem te duur, zoodat hij zich na de geboorte van zijn oudsten zoon te Maarsen vestigt; daar worden Jacob en een dochter Eva geboren. Na zijn vroegen dood, in 1712, weet de moeder, in het bezit van goede relaties, de familie er weer boven op te brengen; en haar kinderen een goede plaats in de maatschappij te verzekeren.
Voor het leven van onzen dagboekschrijver verwijs ik naar mijn inleiding; enkele zaken mogen hierbij worden rechtgezet. Den naam van de eerste vrouw spelt mej. van Nierop, naar de ondertrouwakte en de aanteekening in het dagboek, Goessens; ik heb de letter e voor een verdubbeling der o aangezien, aangezien Raye later de Indische verwanten zijner vrouw steeds Goossens noemt.
Een belangrijke vondst is die van een contract van Raye met zijn tweeden substituut aan de vischmarkt, opvolger van Verschuur; hij betaalt dezen jaarlijks f 400.- uit; van zijn vast salaris als afslager, sedert 1754 vendumeester, f 925.- groot, houdt hij dus nog over. Zijn salaris als boekhouder stelt mej. v.N. op f 1100.-; in een lijst van 1749 (Bijdr. e. Med. Hist. Gen. XXVIII, 494) vond ik f 1625.-; misschien is het salaris inmiddels verhoogd.
Belangrijk is ook, wat mej. van Nierop aangaande zijn lateren financieelen toestand, die gunstiger is, dan ik had gedacht, mededeelt, dank zij het vinden van boedelscheidingen en testamenten. Merkwaardig is vooral Raye's testament van 19 Nov. 1761, dat een heel stuk familiegeschiedenis onthult. Welke zijn verhouding is geweest tot de weduwe van zijn gestorven vriend en collega van der Souw blijkt niet; wel, dat zijn familie, die den erfoom liever niet ziet hertrouwen, zich niet vriendelijk tegenover Lucretia Otterbos heeft gedragen. Drie jaar vóór zijn huwelijk met deze benoemt hij haar ‘die hem in deszelfs leeven trouwhartig, met groote achting en beleefthijt in allen ordentelijkhijt heeft behandelt’, tot zijn universeele erfgename, met de wenk, dat zij het huis aan de Keizersgracht aan zijn bloedverwanten mag vermaken, als deze haar ‘in 't vervolg vriendelijk en zonder haar eenige reeden tot misnoeginge te geeven, behandelen.’
Merkwaardig is ook het tweede testament, dat mej. van Nierop gevonden heeft; bijzondere waarde hecht hij, jarenlang lijder aan de podagra, blijkbaar aan een kostbaren graveelsteen, die reeds lang in de familie is geweest en waarvan het gebruik, tegen ontvangstbewijs, aan elk lid der familie, die aan de gevreesde ziekte gaat lijden, verzekerd wordt.
Voor verdere bijzonderheden naar het zeer belangwekkend artikel verwijzend, dat ons met verlangen naar de vervolgen doet uitzien, constateer ik met bijzonder genoegen, dat mej. van Nierop Raye's karakter, evenals ik dat deed, vrij pleit van alle sadisme: ‘hij is een kind van zijn tijd; misdaad eischt de natuurlijke vergelding en aan lijfstraffen is men gewend.’
Op twee punten kan ik het niet met mej. van Nierop eens zijn; dat zijn houding ‘groot’ is als hij zijn demissie neemt als Kapitein der schutterij, kan ik niet inzien; blijkt ook niets van