Schat der gesontheyt(1660)–Johan van Beverwijck– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave [Titelpagina Alle de wercken] Tafel Van de Capittelen in de Voor-reden. Van de Capittelen in 't Eerste Deel. Van de Capittelen in 't Tweede Deel. Andere Tafel van de bysondere dingen die verhandelt werden. Van de Verdorventheydt des Menschen, en waer door hy de Sieckten, en de doodt selfs, onderkeurigh is gheworden. Het I. Capittel. Van de weerdigheydt des Menschen na Ziele en Lichaem, en met wat middel deselve in gesontheyt langh hy malkander gehouden worden. Het II. Capittel. Waerom de Menschen in de eerste tijden veel langher leefden, dan sy nu doen. Het III. Capittel. Of het leven door de Konste ofte eenig middel verlengt kan werden. Het IV. Cappittel. Dat het schrijven van de bewaringeder Gesontheyt, dienstigh ende nootwendigh is. Het V. Capittel. Van de gesontheydt, ende hare weerdigheyt. Het VI. Capittel. Waer in de gesontheydt bestaet. Het VII. Capittel. Waer in het leven bestaet, en door wat middelen het selve in ghesontheydt onderhouden werdt. Het VIII. Capittel. Eerste deel van den schat der gesontheyt, Aenwijsende De kracht der middelen, door de welcke de Gesontheydt onderhouden werdt. Van de bewegingen des Gemoedts in 't ghemeen. Het eerste Capittel. Van de Droefheydt. Het II. Capittel. Van de Nijdt. Het III. Capittel. Van de Liefde. Het IV Capittel. Van de Eergierigheydt. Het V. Capittel. Van de Gierigheydt. Het VI. Capittel. Van de Blijdschap. Het VII. Capittel. Van de Gramschap. Het VIII. Capittel. Van de Vreese. Het IX. Capittel. Het tweede boeck van de lucht. Van de Noodtsakelijckheydt, ende verscheydenheydt des Luchts, ende uyt wat oorsaken de selve veel veranderinge onderworpen is. Het eerste Capittel. Van de Vier getijden des jaers, en wat veranderingh sy in de Lucht, ende ons Lichaem maken. Het II. Capittel. Van de Winden, ende veranderingh diese in de Lucht, en ons Lichaem maken. Het III. Capittel. Van het onderscheydt der Plaetsen en Landen, en welcke de gesontste zijn. Het IV. Capittel. Het derde boeck van spyse en dranck. Van het Voedsel, als oock de nootsakelijckheyd en de verscheydenheyd van het selve. Het eerste Capittel. Van Broodt, Pap, Bry, Koecken, ende alderhande Kooren-werck. Het II Capittel. Van de Moes-kruyden, Salaet, en Toe-kruyt. Het III. Capittel. Van de eetbare Wortelen. Het IV. Capittel. Van de Aert-vruchten. Het V. Capittel. Van de Heester-vruchten. Het VI. Capittel. Van de Boom - vruchten met harde schelpen. Het VII. Capittel. Van Appelen, Peeren, ende ander Boom-vruchten met sachte schellen. Het VIII. Capittel. Van Suycker ende Kruydt. Het IX. Capittel. Van den oorspronck van het slachten der beesten, en dat het Vleesch de Voedtsaemste spijse is. Het X. Capittel. Van het onderscheyt ende verkiesinge van 't vleesch. Het XI. Capittel. Van het vleesch der tamme vier voetige Dieren. Het XII. Capittel Van Wildt-braedt. Het XIII. Capittel. Van de Voghelen. Het XIV. Capittel. Van 't ghene van de Dieren komt: Bloedt, Melck, Boter, Kaes, Wey, Beulingen, Eyeren, en Honigh. Het XV. Capittel. Van Visch, sijn ghestaltenis, en verscheydenheydt. Het XVI. Cappittel. Van den dranck; ende eerst van het Water. Het XVII. Capittel. Van Wijn. Het XVIII. Capittel. Van Bier. Het XIX. Capittel. Van den Taback. Het XX. Capittel. De Taback-blaser spreeckt. Van Zout. Het XXI. Capittel. Het vierde boeck van de Beweginge Ende Ruste des Lichaems, Slapen ende Waken, Af-Setten ende Behouden. Van de Beweginghe ende Ruste des Lichaems. Her eerste Capittel. Van Slapen en Waken. Het II. Capittel. Van Af-setten, en Behouden, ofte van het losen des Kamergancks, Waters, en andere overtolligheyts, als oock van het By-slapen. Het III. Capittel. Het Tweede deel van den Schat der Gesontheyt. Waer in verhandelt werdt, hoe en op wat manier de verhaelde middelen in elck gedeelte des Ouderdoms tot de gesontheydt moeten ghebruyckt worden. Hoe by een yegelijck in 't ghemeen de Gesontheyt moet bewaert worden. Het eerste Capittel. Waer de Ouders op moeten letten in het teelen der Kinderen. Het II. Capitte1. Hoe een bevruchte vrou haer onderhouden sal. Het III. Capittel. In hoe veel maenden een kint voldraghen werdt. Het IV Capittel. Van den Arbeydt, ende het Ampt der Vroe-vrouwen. Het V. Capittel. Dat het eerste Sogh van de Kraemvrou, de jong-geboren Kinderen nut ende dienstigh is. Het VI. Capittel. Dat elcke Moeder haer eygen kinderen, zoo het moghelijck is, behoort te suygen: ofte anders, wat Minne sy sal verkiezen. Het VII. Capittel. Hoe langh de kinderen dienen te suygen, en hoe sy tot haer seven jaren opgevoedt moeten werden. Het VIII Capittel. Van de maniere van op-voedingh in de tweede en derde seven jaren. Het IX. Capittel. Van de maniere van leven der volwassene, oft middel-jarighe, en voor eerst van de verkiesinge der Spijse. Het X. Capittel. Van de mate der Spijse, en hoe veel men eeten moet. Het XI. Capittel. Hoe dickwils daeghs men eten moet, ende op wat uure. Het XII. Capittel. Welck beter is des middaghs, ofte des avonts meer te eten, ende wat voor ofte na gegeten dient. Het XIII. Capittel. Van den dranck: sijn mate ende tijdt. Het XIV. Capittel. Van de Oeffeninge, ende Rust des Lichaems. Het XV. Capittel. Van Slapen, en Waken. Het XVI. Capittel. Van het losen des Kamerganks, waters, &c. als oock van het By-slapen. Het XVII. Capittel. Van de maniere des levens van Oude luyden Het XVIII. Capittel. Van de maniere des levens, der gener, die een ongematigt, ende swack Lichaem hebben. Het XIX. Capittel. Maniere des levens, der gener, die van verscheyde sieckten ghedroygt werden. Het XX. Capittel. Hoe de gene leven moeten, die even uyt een sieckte opstaen. Het XXI. Capittel. Hoe verre de verhaelde middelen der Gesontheyt by een yelijck moeten waer genomen worden. Het XXII. Capittel.