Dichters van morgen. Een bloemlezing uit de poëzie van jonge dichters(1958)–Ad den Besten– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Ben Wolken Een onbekende I Misschien hervind ik hem in zijn gebaren wanneer ik vertel wat in mij omging. Omdat ik zo klein ben zal hij niet luidkeels zeggen wat ik in de wet kan lezen en uit mijn buiging zal ik zijn ogen trachten te raden zonder te kijken en ik zal vreemd zijn goed zijn zacht zijn en hij? Ik zal niet vertellen wat in mij omging maar zonder te denken zal hij het weten en zonder te spreken zal hij klagen dat ik hem niet gekust heb dat ik hem niet verteerd heb en toch hij had mij een mond gemaakt. En ik zal klein zijn laf zijn dood zijn en hij? Ik zal toch vertellen wat in mij omging en wel is spreken slechter dan kussen en wel is spreken minder dan eten maar hij heeft mij een mond gemaakt en met het gezicht bedekt misschien hervind ik hem in zijn gebaren de fluitende zweep en de heffende hand onder mijn elleboog en gestriemd zal ik staan en ik zal groot zijn. [pagina 21] [p. 21] II Boven alle vlees treedt gij; in uw adem vallen keurtroepen dood dansende volken verdampen in uw blik; en cederbossen knakken over de rand van ravijnen als gij uw handen verlegt; uw voet gaat over alle vlees. En intussen speelt mijn geest flageolet achter een glazen stuwdam om geweten te hebben van alle vlees, fluit tegen oceaan; en niemand weet hoeveel centimeter mij van uw groene waanzin scheidt. Vorige Volgende