| |
| |
| |
IX
Pierre had gedineerd met enkele studenten van het Instituut, en toen hij gedaan had, ging hij naar de hal. Dat wil zeggen, hij danste er naartoe, neuriede een opgewekt wijsje, plukte in het voorbijlopen een bloem uit een ruiker, kuste ze en stak ze in zijn knoopsgat.
De kolonel trad hem echter in de weg, en zei met boos gefronste wenkbrauwen:
‘Je had alle troeven in je hand, en nu laat je haar voor je neus wegkapen door dat lang eind baron. Ben je onnozel?’
‘Neen’, zei Pierre glimlachend en hij duwde hem opzij en liep door.
De kolonel liep hem na en zei:
‘Je bent in een goed humeur, nietwaar? Zal ik je vertellen wat ik allemaal gezien heb vandaag?’
‘Je hebt Ann en Jean samen zien terugkomen van een sledetocht. Je hebt vastgesteld dat ze ongelooflijk vriendelijk voor mekaar zijn, en je hebt bij jezelf gezegd: Pierre Falke is een ezel.’
‘Je bent een ezel’, zei de kolonel.
‘Het geeft een wonderbaar gevoel’, zei Pierre. ‘Weet je wat ik zou willen doen nu? Zwemmen! Zwemmen in een zee van champagne, gouden, schuimende champagne, helemaal ondergaan, en duikelen, en plassen, en prossen, en broebelingetjes maken, en eruit komen zo geel en zo blinkend als een splinternieuwe Chinees, en er dan opnieuw inspringen, en weer plassen, en prossen, en...’
‘Heb je aspirines?’ vroeg de kolonel rustig.
Pierre glimlachte en vroeg:
‘Kun je een geheim bewaren?’
| |
| |
‘Ja, natuurlijk’, zei de kolonel ijverig, terwijl zijn gelaat zich ontspande.
Pierre boog zich naar hem toe, en terwijl de kolonel begerig luisterde, zei hij:
‘Ze zeggen dat de maan vierhonderdduizend kilometer van de aarde verwijderd is. Het is een leugen. Het is maar driehonderd vierentachtigduizend vierhonderd zesenveertig.’ Dan keek hij gewichtig naar de kolonel, als om te zien of hij de ernst van de onthulling wel besefte. Maar toen hij daarop wilde weglopen, hield de kolonel hem tegen, en zei:
‘Je verbergt iets, nietwaar?’
‘Ja’, zei Pierre.
‘Wat is het?’
Pierre boog zich naar hem toe en fluisterde:
‘Mijn navelbuik.’
‘O, loop voort!’ zei de kolonel, terwijl hij zich woedend omdraaide.
Pierre liep fluitend de trap op naar de grote zaal, waar het feest al in volle gang was. Al de studenten van de naburige hotels waren gekomen, de meisjes waren er ook, en hun kleurige, glinsterende, ruisende toiletten gaven hun het uitzicht van dansende bloemen, en ze bogen al dansend door in de arm van hun cavaliers, en ze lachten, en straalden, en zwierden hun jurken als vlinders over het gladde parket, en overal tegen de muren en aan de zoldering hingen lampions en rode en blauwe guirlandes, en er was een nieuw orkest, geheel in het wit, en de muziek was vrolijk en opwindend, en de champagneflessen knalden, en de kristallen glazen schitterden, en de serpentines kronkelden door de lucht, en het wirrelde overal van de confetti.
Pierre stond met de handen in de broekzakken de bonte, kleurige, lachende en wemelende menigte te bekijken, en hij zag Ann, die een wit avondkleed droeg, omwolkt door een weelde van doorzichtige tule, en haar schouders waren
| |
| |
zacht en lichtgebruind als gouden zijde, en Pierre hoorde weer wat zij hem daarstraks gezegd had: ‘Als je ooit met mij trouwt - en kijk uit je ogen als je het niet doet...’ Hij voelde het geluk in zijn binnenste als een warme stroom naar zijn keel opwellen, en hij omvatte de hele schitterende massa in één stralende blik, en dacht zuchtend: ik wou dat ik geld had om ze allemaal te trakteren.
En hij dacht terug aan de vorige jaren in Wenen, aan zijn kamer, die er altijd uitzag als een rommelhoek, maar waar het zo lekker gezellig was als ze 's avonds laat met zijn drieën of zijn vieren met hun voeten op tafel zaten te praten en te discussiëren en je geen meter voor je ogen kon zien van de pijpenrook; hij dacht ook aan de oude universiteitsbibliotheek, waar door de purperen ruitjes het licht gefilterd en getemperd werd, waar de stofjes rustig deinden in de strepen zonneschijn, en waar de oude boeken vredig naast elkaar stonden in kamers die uitkwamen op een ouderwets, gotisch binnenplein met zware gevels vol klimop. Hele dagen, weken, jaren had hij er gewerkt en gestudeerd in een stilte en een eenzaamheid die aan tijd en ruimte ontheven leken, en 's avonds waren het de oude Weinstuben geweest en de legendarische bierkelders, waar ze op tonnen hadden gezeten en grote, stenen potten leeggesalamanderd hadden, tot ze laat in de nacht al zingend door de stille, maanbeschenen straten naar huis gingen, en mekaar omhelsden, en met de neuzen tegeneen elkaar eeuwig trouw zwoeren. Het was een wonderbare tijd geweest, en toen hij docent geworden was, was er vrijwel niets veranderd. Alleen 's avonds, als hij uitging met zijn vrienden, hadden ze verderaf gelegen plaatsen moeten kiezen, waar ze geen gevaar liepen studenten te ontmoeten als ze dronken waren. Het was een ruw, kommerloos leven geweest, zoals alleen vrijgezellen dat kennen, en dat onvervangbare charmes had, maar waaraan iets ontbrak.
Hij had het nooit klaar beseft. Nu voelde hij het aan de
| |
| |
warmte die zijn hele lichaam doorstroomde, en hem het gevoel gaf de rijkste man van de wereld te zijn. Die warmte was er vroeger nooit geweest, ook niet als ze 's avonds meisjes oppikten en kusten, ook niet als ze overmoedig hun stenen potten hieven en in één gulp leegdronken op de gezondheid van Marilyn Monroe. Die vreugde was arm geweest, en ze was iedere morgen gestorven in een zwaar hoofd, een droge mond en een boosaardig humeur.
Nu was het een zachtheid en een tederheid, een intieme, hoog opslaande blijdschap diep in het binnenste van het wezen, een verlangen om goed te zijn en te beschermen, een zoet parfum, vluchtig en etherisch als de vleugelslag van een libel, een glans, een innigheid, een warmte, een enthousiasme, een weelde, een...
‘Zoek geen woorden’, zei hij glimlachend tegen zichzelf.
‘Hier is zij, en je zult het nooit kunnen zeggen wat je voor haar voelt, en wat zij in je veranderd heeft.’
Hij zag Ann als een nimf, wit en ruisend, aan hem voorbijglijden, en ze streelde hem al dansend langs zijn wang met het witte sluiertje dat zij in haar hand hield, en in haar ogen glansde als een heerlijke belofte de volle warmte van het geluk dat zij ook in haar hart ontdekt had, en voor hem niet meer verborgen hield.
Pierre liep rond in de zaal, praatte en schertste met studenten, liet zich serpentines om de hals slingeren, danste met de meisjes, werd besproeid met confetti, en dronk champagne. Maar wat hij ook deed of hoorde of zag, het beeld van de witte, ruisende nimf ging niet meer uit hem weg, ook al danste hij geen enkele keer met haar, en als hij lachte of een grap vertelde of naar iemand luisterde, steeds bleef diep in hem, als een onderstroom, de diepe vreugde zinderen waarvan nog niemand buiten hun tweeën de oorzaak en de rijkdom kende.
Rond elf uur zag hij Ann komen aanlopen. Ze bloosde van het vele dansen.
| |
| |
‘Jean is aan de telefoon geroepen’, zei ze. ‘Ik hoop dat ze hem een tijdje bezighouden. Hij heeft me nog geen seconde vrijgelaten. Mag ik eens komen uitblazen?’
Ze keek op naar Pierre, en zag hoe hij haar met blinkende ogen stond aan te kijken.
‘Waarom kijk je me zo aan?’ vroeg ze.
‘Meisje,’ zei Pierre, ‘als je nu zelfs maar het tiende deel van je macht over mij wilde gebruiken, dan kon je mij binnen een uur ruïneren.’
‘Begin dan maar eens met me een glas champagne aan te bieden’, lachte Ann. ‘Ik verga van de dorst.’
‘Kom mee in het kleine salon’, zei Pierre.
Hij bestelde champagne en voerde Ann mee naar het salon, dat door een zwaar, rood gordijn van de zaal gescheiden was. Een kelner bracht champagne in een zilveren koelemmer. Hij liet de stop knallen, schonk in en trok zich terug.
‘Ik wou dat ik nu een dichter was als Shakespeare, of Petrarca, of Goethe’, zei Pierre.
‘Ik ben blij dat je dat niet bent’, zei Ann. ‘Goethe heeft volgens de laatste schatting zevenentwintig meisjes gehad.’
Dan keek ze opeens achterdochtig naar Pierre op en vroeg:
‘Hoeveel heb jij er al gehad?’
‘Zevenenveertig’, zei Pierre.
Ann glimlachte.
‘Wel... op de achtenveertigste dan’, zei ze.
Ze tikten de hoge kristallen kelkjes tinkelend tegen elkaar, en dronken, terwijl ze over de rand naar mekaar keken. Dan zetten ze hun glazen neer, en Ann vroeg:
‘Weet je nog wat je allemaal beloofd hebt, toen we “Zilveren maan” dansten?’
‘Ja.’
‘Je moet die beloften houden, weet je.’
‘Ja.’
‘Ging je vroeger soms worst stelen in de kelder?’
| |
| |
‘Ja, maar moeder hoorde het altijd als ik het deksel van de pan oplichtte. Ze deed dan wel of ze het niet gehoord had, maar de volgende middag wilde het altijd lukken, dat ik juist dát stuk op mijn bord kreeg, waar ik de avond tevoren aan gevild had.’
‘En as op het tapijt storten, en je voeten niet vegen, en nooit aan je moeders verjaardagen denken, en dronken vrienden mee binnenbrengen 's avonds. Wat voor een barbaar ben je eigenlijk?’
Pierre nam haar in zijn armen, en zei stil:
‘Ann, lieveling, als je wilt kun je me alles doen beloven nu, ook de meest onmogelijke dingen. Maar als ik die beloften niet nakom, en ooit toch eens as op een tapijt strooi of je verjaardag vergeet, geef me dan een oorveeg, maar denk erom dat er één belofte is die ik nooit zal vergeten, en die ik mijn hele leven lang zal houden, wat er ook moge gebeuren, hoor je het, Ann? Wat er ook moge gebeuren. Wat ze ook mogen zeggen, en hoe de dingen ook mogen draaien. En deze belofte is: dat ik je mijn hele leven zal liefhebben, dat ik je trouw zal blijven in de mooie dagen zowel als in de moeilijke, dat ik alles wat ik heb en kan aan je voeten leg, en dat het eerste doel van mijn leven voortaan jouw geluk zal zijn.’
Hij drukte haar zacht tegen zich aan, en zag hoe in haar heldere ogen de glimlach vervloeide in een innige, stille tederheid. Ze hoorden de muziek in de zaal als uit een wazige verte tot hen doordringen, en het was of zij helemaal alleen waren in een wijde, stille ruimte, waar ze slechts zacht mochten spreken en geruisloos bewegen.
‘Jij hebt een wonder in mij gewekt, liefste’, zei Pierre bijna fluisterend. ‘Ik heb nooit geloofd dat het leven van een mens zo grondig vernieuwd kon worden door de liefde. Het is een tweede leven, dat begint met de liefde, een tweede, geheel nieuw leven, en de mens zelf wordt weer jong, en goed, en eerlijk, hij komt uit de schaduw en treedt in de
| |
| |
zon, en alles wordt warm en zuiver en mooi als een droom. Dank voor dat wonder, liefste. En blijf mijn goede fee.’
Ann legde haar armen om zijn hals en zei:
‘Ik ben bang geweest, Pierre... Ik ben bang geweest. Het is niet goed dat een meisje het eerst haar liefde verklaart, zelfs niet als ze het doet... met een vaas. Maar ik kon niet anders. Het was sterker dan mezelf. Ik ben weerloos als jij bij mij bent. Ik heb het gevoeld iedere keer als je tegen mij sprak, iedere keer dat je naar mij keek. Ik heb het al gevoeld de eerste keer, toen ik je meegenomen heb in mijn slee. En ik ben bang geweest dat het dwaas was, en slecht wat ik deed. En ik maakte mezelf verwijten en besloot op afstand te blijven. Maar iedere keer dat ik je dan weerzag, werd ik opnieuw naar je toegedreven, en ik kon het niet verbergen dat ik van je hield. Je hebt mijn vertrouwen, Pierre, mijn volste, diepste vertrouwen. Je kunt er misbruik van maken als je wilt. Doe het niet. O, doe het niet. Ik heb nooit op die manier tegen een man gesproken, en ik zal het nooit meer opnieuw doen. Maak dat ik me niet vergist heb. Maak dat ik de goede keuze gedaan heb. Maak dat het goed en mooi is, wat ik gedaan heb. Het was heerlijk wat je me daarjuist gezegd hebt. Ik zal het mijn hele leven in mijn hart bewaren. En als het een droom is, laat het dan een droom zijn, maar breek hem niet, alstublieft, Pierre, breek hem niet! Hij is te mooi. O, Pierre, ik heb je zo lief! Ik heb je zo lief!’ Ze hief zich naar hem op en zoende hem, en Pierre omsloot haar met zijn hele wezen, en zij zonken weg, diep in een warme, wiegende duisternis, waar ze helemaal alleen, ver van de wereld, zalig, onuitsprekelijk gelukkig waren. Een tijd later kwam Jean de Varsac terug naar boven, en hij zocht naar Ann. Hij liep twee keren de zaal rond, en dan zag hij haar naast een van de witte zuilen staan. Hij liep snel op haar toe en vroeg:
‘Waar ben je geweest?’
‘Mijn neusje poederen’, zei Ann glimlachend.
| |
| |
‘Dansen we?’
‘Graag.’
Ze mengden zich onder de dansers, maar nog voor de dans uit was, zei Jean opeens:
‘Ann, ik moet je iets zeggen.’
‘Ja, Jean?’ vroeg Ann, terwijl ze opgewonden dacht: nu komt het.
‘Kunnen we ergens gaan waar we alleen zijn?’
‘Is het zo geheimzinnig?’ lachte Ann.
‘Ja, Ann, en ik wilde dat je het heel ernstig opnam. Ik heb je veel grapjes verteld vandaag, maar wat ik je nu ga zeggen, is anders. Kom mee.’
Jean nam haar bij de arm en voerde haar mee. Toen Ann merkte dat hij haar naar hetzelfde kleine salon bracht waar ze daarstraks met Pierre geweest was, moest zij moeite doen om een glimlach te onderdrukken.
Ik ben blij dat deze muren nu niet kunnen praten, dacht ze.
Toen Jean de champagnefles en de glazen zag staan, zei hij:
‘O, er zijn nog bezoekers geweest.’
‘Ja, zo lijkt het’, zei Ann.
Jean nam de fles uit de emmer, hield ze naar het licht en zag dat ze zogoed als leeg was.
‘Hm, zij hebben hun best gedaan.’
Ann glimlachte en zei:
‘Misschien hadden ze iets te vieren.’
‘Zal ik een andere fles bestellen?’
‘Neen, dank je, Jean.’
‘Je hebt nog niets gedronken vandaag.’
Goddank dat ook die glazen niet kunnen praten, dacht Ann.
‘Wel dan’, zei Jean.
Hij stond aarzelend tegenover haar. Ann moest op haar onderlip bijten om haar opwinding te verbergen. Ze keek voorzichtig naar het gordijn en dacht: daar moeten Jim en Eddie nu staan luisteren. En juist toen ze dat dacht, bewoog het gordijn even. Zie je het, dacht ze, ze staan er al. Ze mogen
| |
| |
eruit komen, zo dadelijk, dacht zij, maar het is niet de baron die hen zal roepen. Ik ga hen roepen. En ze had lust om zich in de handen te wrijven.
‘Komaan, baronnetje, schiet er op los,’ zei ze bij zichzelf, ‘maar maak het kort.’
‘Ann’, zei de baron onzeker.
‘Ja, Jean’, zei Ann.
De baron kneep zich aarzelend in de vingers, en zei:
‘Zou het je verwonderen als ik je...’
Hij hield even op, en Ann legde het hoofd een beetje schuin en dacht: mij kan niets nog verwonderen, jongen, het zijn anderen die gaan verwonderd zijn.
‘Zou het je verwonderen, als ik je zei dat ik zou willen trouwen?’ zei de baron, snel, blij dat het eruit was.
Ann deed of ze schrok, en dan sloeg ze blozend de ogen neer, pluisde aan haar sluiertje, en zei:
‘O, Jean...’
‘Ik ben achtentwintig,’ zei Jean dringend, ‘mijn kapitaal is goed geplaatst, en pa kan een kasteel vrijmaken. Denk je dat ik nog moet wachten?’
Sluwe diplomaat, hè! dacht Ann, en ze deed of ze verward was, en vroeg:
‘Waarom praat je daar met mij over, Jean?’
Jean glimlachte, nam haar handen in de zijne, en zei:
‘Kun je dat niet raden?’
Ann keek met knipperende ogen naar hem op, en sloeg dan de blik weer neer.
‘Sommigen zeggen dat het te vlug gegaan is’, zei Jean. ‘Maar heeft dat belang? De echte liefde ontdek je op het eerste gezicht. Nietwaar? Denk jij er zo ook niet over?’
Ann glimlachte zo nerveus als ze kon, en zei:
‘Jij weet zeker hoe je iemand moet overrompelen.’
‘Ik heb me nooit veel aangetrokken van wat de anderen over mij zeggen’, zei Jean. ‘Ik doe wat ik denk dat ik moet doen, en ik geef de anderen de kans om dat ook te doen. Ik
| |
| |
denk dat het zo de goede manier is.’
Komaan, komaan, dacht Ann, hou op met dat gezeur en schiet op doel. Ze stond schuchter en als ontdaan voor hem, en het bleef enige tijd stil.
‘Ann,’ zei Jean daarop, ‘ik zou volgende maand willen trouwen.’
‘O, Jean.’
‘Ja. O, ik weet wel, het is niet gebruikelijk dat het zo vlug in zijn werk gaat, maar de toestand is ook uitzonderlijk.’
‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Ann een beetje achterdochtig.
‘Ja, zie je, Silvia is van Italiaanse afkomst, maar haar ouders wonen in New York, ze zijn nu in Parijs, maar binnen zes weken vertrekken ze terug naar Amerika en ze zouden eerst nog graag de bruiloft bijwonen.’
Ann bekeek hem onderzoekend, met licht gefronste wenk-brauwen, en vroeg dan:
‘Wie is Silvia?’
‘Silvia Martinetti, markiezin van Lucino.’
‘Ken ik haar?’
‘Neen, nog niet’, zei Jean ijverig. ‘Er is niemand in het hotel die er al iets over weet. Het moet een verrassing worden. Er zijn er een hoop die Silvia kennen, en die ook weten dat ik haar aan de Riviera ontmoet heb verleden zomer. Maar dat we sinds een week verloofd zijn, dat weet nog niemand. En je mag het niet voortvertellen. Aan niemand. Binnen veertien dagen vertrek ik naar Parijs om het huwelijk voor te bereiden. En dan geef ik een afscheidsfeestje voor de hele bende. En pas op dat feestje zal ik de verloving afkondigen.
O, zal het geen donderslag zijn?’
Het was een donderslag. Ann keek hem ontsteld aan, en vroeg:
‘Heb ik goed verstaan dat Silvia Martinetti je verloofde is, en dat jullie volgende maand gaan trouwen?’
‘Ja, het is een verrassing, nietwaar? Jij bent de enige nu die
| |
| |
het weet. Ik heb het je gezegd omdat ik jou als eerste bruidsmeisje zou willen hebben. Ik durf het je eigenlijk niet goed vragen, omdat het kiezen van de toiletten en zo een heleboel tijd en last vraagt, en je hebt bijna geen tijd meer. Maar je moest het toch maar eens doen. Silvia is zwart, en daarom wil ik blonde bruidsmeisjes hebben. Het zal zo mooi afsteken. Wil jij hen leiden, Ann? Je doet het wonderbaar. Ik heb het gezien verleden jaar in Monte Carlo bij het huwelijk van graaf de Saint-Alon. Wij je? Als je ja zegt, ga ik dadelijk naar Silvia telefoneren.’
Er is iets niet in orde, dacht Ann ontredderd. Hij moest mij zijn liefde verklaren, en ik moest die liefde afwijzen, en dan triomfantelijk Jim en Eddie binnenroepen en de weddenschap winnen.
Ze schudde een beetje beangstigd het hoofd en dacht: het is helemaal verkeerd, het is helemaal anders dan het moet.
‘Je kijkt me zo vreemd aan’, lachte Jean. ‘Je bent overstelpt, nietwaar?’
Ann bleef hem onderzoekend bekijken, en ze dacht opeens: heeft hij wel iets met Jim en Eddie te maken? Weet hij wel iets af van de weddenschap? Maar ze dacht er onmiddellijk bij: als hij niets van de zaak afweet, waarom heeft hij dan de hele dag zo druk met mij geflirt? Om iemand te vragen of ze bruidsmeisje wil zijn, hoef je haar eerst niet op te vrijen. Er is iets dat niet klopt.
‘Je mag er over nadenken als je wilt’, zei Jean. ‘Maar wacht niet te lang. Want als jij niet kunt, moet ik iemand anders vragen. En hoe dichter de dag komt, hoe lastiger dat wordt.’ Ann bekeek hem bevreemd, en dan liep ze opeens naar het gordijn en keek of er iemand achter stond. Er was niemand. Ze keek de zaal in, en zag dat Jim en Eddie aan de bar midden in een groepje stonden te praten en te lachen. Ze keken niet eens naar het salon. Ann liep terug het salon binnen en vroeg:
‘Jean, was er niets anders dat je me wilde vragen?’
| |
| |
‘Neen. Wilde jij iets vragen misschien?’
‘Neen, neen.’
‘Wel, wil je me dan verontschuldigen? Ik vrees dat ik je al te zeer in beslag genomen heb vandaag. Ik ga al je vrienden tegen krijgen als ik zo voortga. Goedenacht, en denk aan wat ik je gevraagd heb.’
Hierop trok hij zich met een buiging terug. Ann stond midden in het salon, en ze dacht: de duivel mag me halen als ik daar één letter van versta. Ze keek rond in het salon, zag de champagne, schonk zich machinaal een glas in en dronk het peinzend uit. Zou ik me nu zo erg vergist hebben? dacht ze.
Ze zette het glas terug op tafel en liep de zaal in. Ze ging tot aan de bar en bleef bij het groepje van Jim en Eddie staan en hield hen een tijdje in het oog. Er was niets ongewoons aan hen te bespeuren. Jim vertelde iets grappigs en Eddie luisterde terwijl hij een sigaret opstak, en ook de anderen stonden gewoon te lachen en te praten, juist zoals altijd.
‘O hallo, Ann,’ zei Jim toen hij haar zag, ‘drink iets mee met ons. Het is schandalig zoals je ons verwaarloost.’
Ann liet zich in het groepje trekken, en ze kreeg een glas gin en een sigaret, en Jim zei:
‘Het orkest speelt op dit ogenblik zijn zesenveertigste dans. Van die zesenveertig heb jij er tweeënveertig met Jean de Varsac gedanst, en de andere vier heb je overgeslagen. Wat heeft die baron dat wij niet hebben?’
Ann bekeek hem onderzoekend, maar hoe ze ook in zijn ogen peilde, ze vond niets dat haar stof tot achterdocht gaf. Dan kwam Pierre bij hen staan, en zodra Ann hem zag, zei ze:
‘Kan ik je een ogenblik spreken?’
‘Ja, laten we dansen’, zei Pierre.
Toen ze opgenomen waren in de dansende menigte, zei Ann ongerust:
‘Pierre, er gaat hier iets om dat ik niet vertrouw.’
| |
| |
‘Wat is het?’ vroeg Pierre.
‘Jean heeft mij meegenomen naar het salon, maar in plaats van mij zijn liefde te verklaren, heeft hij mij gevraagd of ik bruidsmeisje wil zijn bij zijn huwelijk met een Italiaanse markiezin.’
‘Wat?’ vroeg Pierre verbaasd. ‘Ik dacht dat hij...’
‘Ja, ik dacht het ook’, zei Ann. ‘En Jim en Eddie hebben in jaren zo'n onschuldig gezicht niet meer gehad. Pierre, ik weet niet wat ze aan het uitbroeden zijn, maar ik ben er niets gerust op. Ze weten meer dan ze zeggen, en ze zien er zo kalm en zo zelfverzekerd uit. Ik weet niet wie het slachtoffer moet worden, maar ik heb een heel onplezierig voorgevoel dat ik het wel eens zou kunnen zijn. Ik houd er niet van. Ik houd er helemaal niet van.’
Ze dansten nog enige tijd, en dan werden er spelletjes gedaan: chaise musicale, blindekoe, pandjesgeven, coupe surprise, en nog andere. Chaise musicale had het meeste succes, en iedere keer als de muziek ophield, viel de rondedans rond de rij stoelen uiteen in een joelende, gillende warboel, waarin iedereen worstelde en wroette om een stoel te bemachtigen. Ann en Pierre deden mee, en de pret werkte aanstekelijk, maar Ann was toch niets op haar gemak, en iedere keer als ze in de buurt van Jim en Eddie kwam, gluurde ze heimelijk naar hen om te zien wat ze deden. Maar ze deden niets dan lachen, en in de handen klappen, en de uitvallers uitjouwen, juist zoals de anderen. En toen zijzelf verstrooid was en haar stoel miste, nam Jim haar bij de arm en vroeg met lachende verwondering:
‘Wat heb je? Je bent specialiste in chaise musicale, en nu lig je er halfweg al uit. Zit je op iets te broeden?’
‘Ik niet’, zei Ann, terwijl zij hem aandachtig bekeek.
‘Was je verstrooid?’
‘Misschien wel’, zei Ann.
‘Ik kan het verstaan’, lachte Jim.
‘Ja,’ zei Ann aarzelend, ‘ik heb de indruk dat je dat kunt.’
| |
| |
Maar Jim was alweer met de anderen in de handen aan het klappen in de maat van de muziek, en het feestje ging verder in een roes van vrolijkheid en pret.
Om twee uur stond Jim met gekruiste armen ruggelings tegen de bar aangeleund, en Ann en Pierre waren bij hem. Toen kwam Eddie aanlopen en zei:
‘Alles gereed.’
‘Gelukt?’ vroeg Jim.
‘Prachtig’, zei Eddie.
‘Klaar met ontwikkelen?’
‘Ja, geplakt en alles.’
‘Begin dan maar’, zei Jim.
Eddie liep weer weg. Op een van de muren werd een gordijn neergelaten en een wit scherm werd zichtbaar. En dan werd er een tafeltje binnengerold waarop een projectieapparaat stond.
‘Wat gaan jullie doen?’ vroeg Ann wantrouwig. ‘Film spelen?’
Jim glimlachte alleen maar. Ann keek naar Pierre en zag dat hij in zichzelf stond te praten.
‘Wat sta je daar te mompelen?’ vroeg ze.
‘O niets’, zei Pierre.
‘Wat was je aan het zeggen?’
Pierre keek haar aan en zei, glimlachend, maar een beetje angstig:
‘Ik wou dat ik in Alaska zat.’
‘In Alaska?’ vroeg Ann verbaasd.
En dan keek ze hem achterdochtig in de ogen en zei:
‘Jij hebt ook vreemd gedaan het laatste uur.’
Pierre haalde zijn sigarettenkoker tevoorschijn en nam een sigaret. Hij was zichtbaar zenuwachtig. Ann hield hem in het oog, en dan keek ze weer naar Jim en zag hem met gekruiste armen tegen de bar leunen, met een gezicht als een engeltje.
Ann keerde zich grimmig naar hem en zei:
| |
| |
‘Als je daar nog lang blijft staan met die belachelijke tronie, komt er hier een blauw oog in de zaal.’
En dan zag ze dikke Georges op het orkestpodium treden, de drummer roffelde op zijn trom, en het werd stil.
‘Dames en heren,’ riep Georges met zijn krachtige, zware stem, ‘ik ben een snul.’
Het was een ogenblik stil, en de toehoorders keken mekaar glimlachend en verwonderd aan. Dan begonnen ze luid in de handen te klappen. Maar Georges stak de hand op en zei:
‘Ik ben een snul. En jullie zijn ook allemaal snullen.’
Een verontwaardigd, afkeurend ahoegeroep steeg op uit de lachende menigte.
‘Ja,’ zei Georges, plechtstatig als een opperpriester, ‘wij zijn allemaal kleine, onnozele kinderen. Wij geloven dat de wereld goed is, en de wereld is niet goed. De wereld is slecht, zij zit vol bedrog, en gehuichel, en gekonkelfoes. En ik schaam mij te moeten zeggen dat dit valselijk verdoezelde bedrog zelfs tot in ons eigen milieu, hier in dit hotel, hier in deze zaal is doorgedrongen. Ik zal niet spreken over de vele vormen waaronder de slechtheid van de wereld zich onder ons heeft verborgen. Ik wil slechts één vorm van slechtheid aanklagen: de ijdelheid des geestes. Dames en heren, groot en zwaar is de schuld van hem of van haar, die toegeeft aan de bekoringen van de ijdelheid. Maar het verheugt mij, en het ontroert mij, en het wekt mij op tot de deugd, te weten dat al wie laffelijk aan de bekoringen der ijdelheid toegeeft, ipso facto de straf voor zijn schuld over zijn eigen hoofd neerhaalt. Wij hebben daarvan een voorbeeld, en wij willen het u tonen, tot stichting van de goeden en tot schrik van de kwaden. Schaart u allemaal aan deze kant van de zaal, en aanschouwt de beelden die zich op het witte doek aldaar gaan opvolgen.’
Opgewonden pratend dromden de gasten samen achter het filmapparaat, terwijl Eddie het toestel aan het draaien bracht.
| |
| |
Hij stak zijn arm op, de lichten gingen uit, en op het doek werd eerst een trillend wit vierkant zichtbaar, en dan de hal van het hotel: de portier kwam even poseren, en de directeur van het hotel, er gingen gasten heen en weer, en dan zag Ann zichzelf binnenkomen. Ze was in skipak, helemaal bestoven met sneeuw. Ze droeg ski's op de schouder en ze glimlachte. Ann herinnerde zich dat Eddie dat beeld genomen had 's namiddags vóór de aankomst van Pierre.
‘Ziehier,’ zei Georges, ‘de jongedame die de afkeurenswaardige heldin van deze film zal zijn. Kijkt hoe lieftallig ze glimlacht, kijkt hoe ze met haar oogjes lonkt, kijkt hoe onschuldig ze lijkt. Ik zeg: lijkt, dames en heren, want de waarheid is anders; de harde waarheid, die ik tot droeve plicht heb aan u te openbaren, is - o droefenis! o weedom! gans anders.’
Er kwam beweging onder de gasten, er werd gefluisterd en gegiecheld. Ann rukte zich in de halve duisternis om en keerde zich naar Jim.
‘Wat betekent dat alles?’ fluisterde ze woedend.
‘Sst!’ zei Jim.
Ann balde haar handen tot vuisten.
‘Luister, jongen,’ zei ze, ‘als je...’
‘Sst!’ deed Jim opnieuw, en hij legde vermanend een vinger op de lippen.
Het volgende beeld was weer Ann. Ditmaal was het op de schaatsbaan. Ze was gekleed in een witzilveren rokje, en ze danste al schaatsend over het ijs. Dat was een toneeltje dat Eddie het jaar tevoren had opgenomen, en nu blijkbaar aan het andere had vastgeplakt.
‘Ziehier nogmaals de schuldige’, riep Georges bombastisch.
‘En terwijl u geniet van de sierlijkheid van haar bewegingen en de gracieuze lieftalligheid van haar hele figuurtje, vraagt u zich intussen af, hoe het mogelijk is dat onder de gedaante van zulk een wit, dansend bloemetje, zoveel jammerlijke slechtheid verscholen kan liggen.’
| |
| |
Het gefluister in de zaal werd opgewonden, en Ann kneep zich nerveus in de vingers. Ze keek naar Jim en zag hem rustig tegen de bar liggen, met een gezicht dat ze tot brij had willen slaan. En dan keek ze naar Pierre, en ze zag hoe hij zich met de hand over de kin wreef, en nu en dan voorzichtig uit de hoek van zijn ogen op haar neerkeek.
‘Jij weet beslist ook meer dan je zegt’, zei ze wantrouwig. Maar dan hoorde ze aan het rumoer in de zaal, dat er weer een nieuw beeld op het doek was gekomen. Ze zag dat het de bar was beneden, en zijzelf en Jim stonden er te praten, elk met een glas in de hand.
‘En nu,’ zei Georges, ‘zal ik u vertellen wat er uit de mond van deze jongedame gekomen is op het ogenblik dat ze daar, glimlachend en onschuldig als altijd, in gezelschap van haar neef, James Brown, stond te praten.’
De weddenschap, dacht Ann. Dat beeld is genomen toen ik met Jim gewed heb.
‘Deze jongedame,’ zei Georges, ‘heeft de vermetele moed gehad te beweren dat de mannelijke helft dezer wereld de zwakste helft is, dat de man de mindere is van de vrouw, dat hij onherroepelijk verloren is als de vrouw hem de appel toesteekt, en dat aan de andere kant de vrouw nooit bezwijkt als ze besloten heeft niet te bezwijken, en zonder moeite alle aanvallen van eender welke man kan afweren. Begrijpt u, dames en heren, hoe groot en onbegrijpelijk deze ijdelheid is, en hoe afkeurenswaardig de gesteltenis van iemand die op zulke onjuiste, en door niets verantwoorde wijze de balans der correcte verhouding omwerpt, en de treurige moed heeft gehad te twijfelen aan de suprematie, aan de schoonheid, aan de kracht van het onoverwinnelijke mannelijke geslacht?’
Deze woorden werden onthaald op een storm van toejuichingen door de mannen, en gefluit en ahoegeroep door de vrouwen, en Georges had alle moeite van de wereld om weer stilte te krijgen. Toen hij er in geslaagd was, zei hij:
| |
| |
‘Tot mijn grote vreugde echter heeft mijn vriend James deze beledigende uitlatingen niet onbeantwoord gelaten, en hij heeft met de vermetele jongedame een tweevoudige weddenschap aangegaan. Het eerste deel van de weddenschap is wegens onvoorziene omstandigheden uitgesteld geworden, maar aan de uitvoering van het tweede deel kon tot ons aller genoegen onmiddellijk begonnen worden, en het is mijn bijzonder voorrecht u te mogen mededelen, dat dankzij de solidariteit en de ontroerende eensgezindheid van de mannelijke bewoners van dit hotel, deze weddenschap enkele uren geleden eindigde met een volledige, schitterende overwinning van het koninklijke, nooit volprezen sterke geslacht.’
De spanning en het rumoer in de zaal stegen nu ten top. En Georges moest zijn machtigste stentorgeluid gebruiken om zich hoorbaar te blijven maken. Ann begreep er nog steeds niets van. Ze keek van Jim naar Pierre, en van Pierre naar Jim, maar het was of ze tussen twee sfinxen stond.
‘We hebben om te beginnen een beroep gedaan,’ riep Georges, ‘op iemand aan wiens galante, charmerende talenten niemand ooit heeft getwijfeld, en die zich van zijn opdracht wonderbaar heeft gekweten. Ik stel u voor, dames en heren: de mooie, bevallige, lieftallige, elegante, aantrekkelijke, en voor geen cent betrouwbare Jean de Varsac.’
Een luid applaus weerklonk toen Jean op het doek verscheen. Hij was in rok, hij kwam uit zijn kamer en boog glimlachend, als om te danken voor het applaus. Ann zag opeens iemand naast Jim komen staan, en zij keek en bemerkte dat het Jean was. Hij ging met zijn rug tegen de bar liggen, zoals Jim, en keek dan met gekruiste armen naar de film. Er speelde een glimlachje om zijn mond. Ann zag het, en haar lippen spitsten zich toe tot een wit streepje.
‘De rol van Jean,’ zei Georges, ‘bestond erin onze kleine, ijdele jongedame op een dwaalspoor te brengen, en haar door een overvloed van lieve gedienstigheden te laten ge- | |
| |
loven, dat hij de man was die was aangeduid om haar verliefd te maken. Hij is daarmee begonnen gisteravond bij het dansen, hij is er mee voortgegaan deze voormiddag in en rond het Instituut, en hij heeft de laatste puntjes op de laatste i's gezet vanmiddag tijdens een prachtige sledetocht in de bergen, en tijdens het feest van deze avond. Bij de beelden die volgen, kunt u zich vermeien in de onnavolgbare zwierigheid waarmee deze jongeman zich in lieftallig gezelschap beweegt, en de jammerlijke lichtgelovigheid waarmee de ijdele jonkvrouw zich glimlachend en wijsneuzig heeft laten foppen.’
En nu volgden de beelden: Jean en Ann tijdens het dansen de vorige avond, Jean en Ann dicht bijeen op een bank in het Instituut, Jean en Ann in een voorbijglijdende slee, Jean en Ann weer tijdens het dansen, maar Ann nu in het witte toilet van vanavond. Ann ergerde zich dood aan de beminnelijke galanterie van Jean, en nog meer aan haar eigen naïeve, belachelijke, kinderachtige onnozelheid. En dan opeens zag ze het toneeltje in het kleine salon op het witte doek: zij kwam binnen met Jean, Jean hield de champagnefles naar het licht, stond een tijdje te aarzelen, en begon dan het gesprek over de Italiaanse markiezin, dat Ann zich nog woord voor woord herinnerde.
‘Dat is onmogelijk’, dacht ze ontsteld. ‘Dat kunnen ze niet gefilmd hebben.’
Jim had blijkbaar haar gedachten geraden want hij boog zich naar haar toe en zei:
‘Er is een muurkast in het salon, kleine Louis ginder kon er gemakkelijk in. We hebben een ronde opening in de deur gezaagd, juist groot genoeg voor de lens van dat wonderbare, geluidloze apparaat van Eddie. En een film afwerken duurt maar een goed anderhalf uur.’
Ann was van streek. Ze keek naar het doek, en naarmate Jean verder sprak, zag ze haar eigen verbazing en ontsteltenis groeien. Dan zag ze zichzelf achter het gordijn gaan
| |
| |
kijken, tot groot jolijt van de toeschouwers, en dan zag ze Jean weggaan, en Georges riep:
‘Ik weet niet wat onze vriend de baron in dat salon allemaal gezegd heeft, maar aan de nogal vreemde uitdrukking van onze jongedame te zien, moet het voor haar een ietwat onverwachte verrassing geweest zijn.’
Zo onnozel zie ik er niet uit als ik verwonderd ben, dacht Ann, boos op zichzelf.
Maar dan zei Georges:
‘En nu, dames en heren, stel ik u het werkelijke hoofdpersonage van deze boeiende film voor: de man die tot opdracht had, tussen de bedrieglijke schijnaanvallen van de baron in, de werkelijke aanval te organiseren, de man die nog maar enkele dagen in ons midden vertoeft, doch die in die enkele dagen bewezen heeft niet alleen een buitengewoon knap professor te zijn, maar ook een ware, trouwe, dappere verdediger van de eer van het mannelijke geslacht. We hebben hem de opdracht gegeven de avond na zijn aankomst, tijdens het bal, omdat we zagen dat Ann hem goed kon lijden, en omdat we wisten dat het nooit in Anns hoofd zou opkomen dat hij mee in het complot was. Hij heeft lang geaarzeld alvorens hij de opdracht aanvaard heeft, maar ten slotte heeft hij het gedaan, en door een werkelijk alles overrompelende bliksemaanval onze mooie, maar al te overmoedige vijand volledig verslagen. Dames en heren, ik stel u voor de man die voor eeuwig in ons aller hart een plaats heeft veroverd: Pierre Falke.’
Een donderend applaus brak los toen Pierre op het doek zichtbaar werd: hij zat in een fauteuil op zijn kamer, stond op, en groette met een handgebaar.
‘En hier,’ riep Georges, ‘hier komt nu het hoogtepunt van de film, de apotheose, de clou, en tevens de finale met het onvergetelijke ogenblik waarop tot uw aller vreugde en tot die van mij, de naam en de faam van het onverwoestbare, sterke geslacht glorierijk werden hersteld.’
| |
| |
Op dat ogenblik stonden Pierre en Ann op het doek tegenover elkaar, en na enige tijd legde Ann de armen om zijn hals, hief zich naar hem op en zoende hem, lang.
‘Ziehier het beeld,’ zei Georges, ‘dat amper twee uur geleden hier in het salon achter het rode gordijn werd opgenomen, door de zorgen van onze onovertroffen technici werd ontwikkeld en gemonteerd, en door mij zo treffend en zo raak van uitleg werd voorzien. Let op, dames en heren, let op, en ziet hoe het niet de man is die kust, maar de vrouw.
Ziet hoe de man geheel rustig en onbeweeglijk blijft, en hoe liefdevol de vrouw zich opheft naar hem, die tot haar grote vreugde en die van ons, op zulke snelle, prachtige, onweerstaanbare wijze haar heer en meester geworden is. Het is een beeld dat duidelijker spreekt dan alle woorden. We bevelen het aan ter overweging aan de vrouwelijke helft van dit publiek, en hopen dat ieder lid van die helft er, in de stilte en de nederigheid zijns harten, een nuttige en vruchtbare zedenles uit zal trekken. En ziehier ten slotte, badend in het rode licht der beschuldiging, onze lieve, kleine Ann Shirling, ons aller vriendin die, wij zijn er zeker van, ons deze surprise gedienstig zal willen vergeven, en hen die er actief aan hebben meegewerkt, trakteren op een hartverkwikkend en geestverzoenend glas.’
Onder daverend applaus en uitbundig gelach eindigde de film. Op het balkon werd een schijnwerper aangeknipt, en Ann stond, verblind en ontsteld, midden in een zuil van rood licht.
Ze zag bleek. Ze keek op naar Pierre, en zei met een beangstigende rustigheid:
‘Zo... dat is het dus.’
‘Luister, Ann,’ zei Pierre, ‘ik moet je...’
Hij kon de zin niet voltooien. Een zingende oorveeg sneed hem de adem af en deed zijn wang gloeien. En dan ging het licht in de zaal aan, en het was ineens stil en Ann stond voor Jim, en Jim zei met glimlachende verontschuldiging:
| |
| |
‘Je hebt ons een handschoen toegeworpen, lieve, wij hebben ze...’
Ook hij kon de zin niet eindigen, want voor het laatste woord er helemaal was, stond hij ook verbouwereerd aan een gloeiende rode wang te tasten. En dan was het Jean die nog een halve seconde kon glimlachen, en de volgende halve seconde ook ineens het uitzicht had van iemand die tandpijn heeft.
En dan brak de spanning in Ann, en zij barstte in huilen los en duwde wild snikkend de omstanders opzij. Dikke Georges zag haar niet komen, en hij kwam rood, en zwetend en stralend van het podium gelopen, blijkbaar om zijn glas champagne in ontvangst te nemen, toen Ann opeens tegen hem aanliep. Hij zag haar huilen en hij schrok, en bracht ontsteld de hand aan de mond, en zei angstig:
‘Anneke lief... het was voor de grap.’
Het volgende ogenblik kwam hij met een kwak op de grond terecht, en de daaropvolgende twaalf minuten zat hij met een groot blauw oog verdwaasd en versuft rond te kijken, terwijl rond hem alles draaide en dwarrelde als een tol. Pierre wilde Ann achternalopen, maar Jim hield hem tegen.
‘Nu niet’, zei hij.
‘Ik wil haar alles uitleggen’, zei Pierre.
Maar Jim schudde met het hoofd en zei:
‘Nu naar haar toe gaan is zo goed als zelfmoord.’
En daarna zei hij:
‘Maak je geen zorgen, Ann is sportief. Ze kan verliezen. Ze is alleen maar van streek nu. Morgen is het vergeten. Het is niet de eerste maal dat we zulke dingen doen. Maar het is de eerste keer dat Ann verliest.’
Pierre schudde bezorgd het hoofd en zei:
‘Wij hadden het niet mogen doen.’
‘O komaan,’ zei Jim, ‘sta er niet over te tobben. Ann is niet kleinzielig. Kijk alleen maar goed uit je ogen de volgende
| |
| |
dagen. Ik ga dat ook doen. Wie Ann een loer draait, krijgt er een terug. Daar kun je van op aan.’
Pierre keek bezorgd voor zich uit. Jim zag het en vroeg:
‘Je hebt het zitten, nietwaar?’
‘Ja,’ zei Pierre, ‘en ik voel me als iemand die verliefd is op een leeuw.’
‘Koop alvast een paar goede handschoenen’, lachte Jim.
Pierre lachte niet mee. Hij was bang. Hij liep naar zijn kamer, knipte het licht aan, en bleef peinzend in het midden van de kamer staan, twijfelend of hij toch niet naar Ann zou gaan. Dan zag hij het portret van tante Henriette op het nachttafeltje, maar er was iets aan veranderd, en ineens zag hij dat het niet meer het portret van tante Henriette was. Hij liep er verwonderd naartoe. Het portret van tante Henriette was er uit, en in de plaats daarvan stond in het kader een prachtige foto van Ann. Ze glimlachte naar hem, en over haar blonde haren lag een gouden glans. Onderaan stond geschreven: ‘Goedenacht, liefste.’
Pierre voelde zijn gemoed volschieten terwijl hij naar de foto stond te kijken. Dan ging hij in een stoel zitten, plaatste de foto op zijn knie, en zei:
‘Ik heb je lief, Ann, ik heb je lief. Ik had niet moeten meedoen aan die grap. Ik heb er me honderd keren om verwenst. Maar Jim heeft me iedere keer weer omgepraat, en gezegd dat je ertegen kon. En...’
Er kwam een glimlach om zijn mond toen hij zei:
‘Je hebt de mannen uitgedaagd. Je kunt het me niet kwalijk nemen dat ik in deze zaak aan hun kant heb gestaan.’
Maar hij werd dadelijk weer ernstig, en zei ongelukkig:
‘Je had niet mogen huilen, Ann. Ik zal er mezelf mijn leven lang om haten dat ik je doen huilen heb. Je bent te goed om te huilen. Vergeef me... Als ik geweten had dat...’
Op dat ogenblik vloog de deur van zijn kamer open en Ann kwam als een wervelwind binnengestormd. Ze liep recht op Pierre af, in een wirreling van witte tule, rukte hem het
| |
| |
portret uit de hand, trok de foto uit het kader, wierp het kader op zijn schoot, en liep zonder een woord te zeggen met de foto de kamer uit.
Pas toen de deur als een kanonschot achter haar dichtgeslagen was, bekwam Pierre van het schrikken. Hij zat met het lege kader op zijn knieën naar de deur te kijken, en bracht langzaam de armen weer naar beneden, die hij haastig beschermend voor zijn gezicht had gehouden, zodra hij Ann op zich had zien toegerend komen. |
|