| |
| |
| |
Wetzens
De huidige geringe omvang van het dorp, alsook de kenmerken van de dorpsplattegrond zijn blijkens de grietenijkaart van Schotanus in het begin van de 18e eeuw al aanwezig. Een aantal kenmerken van het ‘ideaaltype’ terpdorp zoals dat in de Inleiding (Ferwerderadeel, 30) is geschetst, is in de dorpsstructuur nog herkenbaar. De terp zelf is in de jaren 1892, '96 en '97 voor het grootste deel afgegraven (Wumkes ii, 554, 587, 698). De kerk, op de kruin van de ruim vier meter hoge terp gelegen, het enige pad naar de kerk toe en een enkele boerderij op de voet van de terp vormen de niet afgegraven gedeelten van de woonheuvel en geven nog iets van de vroegere omvang en het beloop weer.
De terp is op de voet voor circa driekwart omsloten door een ringweg; voor het overige kwart markeert een perceelsloot de ring, die als geheel een vrij gave cirkelvorm vertoont.
De percelering van het afgegraven terpterrein kan met enige moeite nog radiaal worden genoemd; direct buiten de ringweg is deze indeling wat beter herkenbaar gebleven. Het gave voorkomen van dit dorp is niet in het minst het gevolg van de aard en ligging van de bebouwing, die namelijk overwegend uit boerderijen bestaat en aan de ringweg, meest aan de buitenzijde daarvan, gelegen is. De zeer geringe uitbreiding van de bebouwing of de vervanging daarvan na 1830, is eveneens aan deze weg tot stand gekomen. De onaangetaste staat waarin dit dorp verkeert is wellicht beïnvloed door de afzijdige ligging van de doorgaande verkeersweg.
| |
| |
Afb. 713. Kopie van het kadastrale minuutplan, omstreeks 1832. Schaal 1:7500.
| |
| |
Afb. 714. Luchtfoto, schaal 1:6000. Opname 1971.
| |
| |
| |
Kerkgebouw
Hervormde kerk
De Hervormde kerk ligt op een hoog terprestant in een zeer ruim kerkhof en is eigendom van de Hervormde gemeente. De ‘westelijke vakken van het muurwerk van de kerk, het dak, voor zover dat ligt boven deze gedeelten muur en het klokhuis’ behoren in eigendom en onderhoud aan de burgerlijke gemeente (akte van 1877; afb. 715-728).
| |
Litteratuur
Charterb. 1, 748; r.v.a. i, 130; r.v.g.o. iii; Wumkes ii, 183; Sipma i, 337 en 384; Van den Berg, Oostdongeradeel 118; dez., Plattegrondvormen van middeleeuwse kerken in Groningen en Friesland, Bulletin k.n.o.b. 1970, 23; Van Buijtenen, Achtkarspelen, 172; Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1973, 50*; J. ter Steege, Vinea Domini, geschiedenis van de kerkelijke gemeente Aalzum-Wetsens, 1972; Buro voor Architectuur en Stedebouw ir. P.B. Offringa, Groningen, Restauratie van de Hervormde kerk te Wetzens, z.j. (1973).
| |
Bronnen
Notulen kerkvoogdij 1883-1975, rekeningen id. 1833-1975 ter plaatse; h.s. Andreae-Tuinman, gemeentearchief Oostdongeradeel.
| |
Afbeelding
Tekening door J. Stellingwerf 1723, in coll. Fries Museum, Leeuwarden (afb. 718).
| |
Geschiedenis
In 1374 erkende de abt van Dokkum de jurisdictie van de proost van Oud-Munster van Utrecht over onder meer de kapel te Witzense (Van Buijtenen). In akten van 1484 en circa 1490 wordt gesproken over land dat gekocht is van S. Fijt tot Wetsens. Andreae-Tuinman kopiëren nog een testament van Minne Jarla uit 1494, waarin S. Vitus als patroon genoemd wordt. Uit het register van 1580 blijkt dat er toen een sacramentshuisje aanwezig was in de kerk. In 1836 is de kerk opgeknapt onder leiding van J. Kingma uit Ternaard; mogelijk dateert het meubilair uit dat jaar. In 1841 besloten kerkvoogden de toren af te breken; tijdens de werkzaamheden stortte hij echter (op een zondag) in en werd vervangen door een driezijdige sluiting, waaraan een ‘kapel’ werd getimmerd om de klok in te hangen. In 1903 is een ‘kraak’ getimmerd onder leiding van Geb. Booijenga als architect, blijkens een aantekening op een der planken. De galerij en het achterschot zijn in 1973 vernieuwd.
De kerk is in 1973 met rijkssubsidie onder leiding van ir. P.B. Offringa te Groningen geconsolideerd. Oudheidkundig bodemonderzoek tijdens de restauratiewerkzaamheden bracht aan het licht, dat het tufstenen schip ongeveer 4 meter langer geweest is en dat de hoeken op grote keien gefundeerd waren, welke fundering zich zuidwaarts en noordwaarts ook ongeveer een halve meter uitstrekte. Tegen de westmuur hebben twee bakstenen steunberen gestaan, waartussen een smal bakstenen fundament liep.
Op de overgang van schip en koor is binnen de kerkmuren de fundering van twee gedeelten dwarsmuur gevonden, bestaande uit zwerfkeien, waartussen gemalen schelp was gestort. Met dit laatste materiaal was ook de minstens twee meter diepe insteek gevuld, waarop de keien rustten. Deze wijze van grondverbetering voor de fundering vond men oostwaarts onder het gehele koorgedeelte; de schipmuren daarentegen waren gefundeerd op een grondverbetering van afwisselende lagen schelpgruis en klei, die slechts ongeveer een meter diep stak. Westelijk van de dwarsmuur bleken in de schipmuren 1,50 meter brede doorgangen geweest te zijn naar kleine aanbouwen die ook weer op zwerfkeien gefundeerd waren (afb. 715 en 726). De westelijke dagkant van de doorgang was afgeschuind in aansluiting aan het beloop van de westelijke muur van de aanbouw, waarvan aan de zuidzijde een gedeelte fundering aanwezig was.
| |
Beschrijving
De eenbeukige uit tufsteen opgetrokken kerk is aan de oostzijde inwendig halfrond gesloten; uitwendig is de ronding in vijf zijden verdeeld. De kerk is aan de westzijde in 1842, nadat de toren was ingestort, driezijdig gesloten.
| |
Materiaal
De tufsteen is in blokken gezaagd, die in het westelijk gedeelte 30-38 × 8-10 cm meten, 10 lagen 93 cm en in het oostelijk gedeelte 30-36 × 8-10 cm met gelijke lagenmaat.
| |
Oostelijke kerkhelft
Het muurwerk is verlevendigd door spaarvelden, gesloten met rondboogfriezen. De dammen tussen de velden van het koorgedeelte bestaan aan de noordzijde uit kleine platen Bremersteen. De boogjes van het fries bestaan uit twee stenen en rusten op tufstenen consoles. In het westelijke veld is een klein rondbogig gesloten venster door vroegtijdige dichting bewaard gebleven. Het staat op de dorpel van het spaarveld. Een dergelijk venster in het oostelijke veld is later vergroot. In de koorsluiting beginnen de spaarvelden lager dan aan de rechte koormuren en zijn zij gescheiden door tufstenen
| |
| |
kralen. Bremerstenen platen zijn daar horizontaal ingemetseld in de velden van de twee noordelijke zijden en de middenzijde, een overigens onbekende versieringswijze (heeft men fragmenten van altaarstenen op deze wijze veilig willen stellen voor de ondergang?).
In het eerste en middelste sluitingsveld staan kleine rondbogig gesloten gedichte vensters; aan de zuidzijde zijn later grote vensters ingehakt; onder de vensters is het muurwerk daar met klinkers bemetseld. Alleen in het meest westelijke veld is aan de zuidzijde een klein rondbogig venster in gedichte vorm bewaard. Ongeveer acht lagen eronder is een spoor over van een rondbogig gesloten opening.
In de koortravee noordzijde is een toegang geweest, gedekt door een latei waarboven een verdiept veld binnen een rondboog. Verder oostwaarts heeft van de aanvang af laag bij het maaiveld een klein venster gestaan, dat gedicht is met hetzelfde materiaal als de overige vensters van dit kerkgedeelte. Een piscina-nis aan de noordzijde is uitwendig sedert de restauratie dichtgezet met tufsteen; voordien was dit baksteen.
Bij het inhakken van de nis heeft men waarschijnlijk de muurdikte overschat en er doorheen gehakt.
Het muurwerk is in afbraakbaksteen verhoogd; het koorgedeelte zes lagen hoog, de koorsluiting twaalf lagen, waarbij de hoeken, ten behoeve van de nieuwe kap, niet nauwkeurig boven die van het tufsteenmuurwerk zijn gehouden. Het baksteenwerk wordt afgesloten door een hollijst.
| |
Westelijke kerkhelft
In de westelijke kerkhelft is, zoals aan de noordzijde nog goed te zien is, het muurwerk verlevendigd door een groot spaarveld, dat afgesloten was door een rondboogfries. Het veld begint lager dan in de oostelijke kerkhelft en het rondboogfries is afgehakt tot op het spaarveld. Twee oorspronkelijke rondbogig gesloten vensters zijn gedicht; van een derde ziet men nog juist sporen daar waar het 19e-eeuwse baksteenwerk aansluit. Een jonger, eveneens gedicht venster wordt oversneden door de laatgotische ingangspartij. In de zuidermuur ziet men sporen van kleine rondbogig gesloten vensters naast grotere ingehakte vensters. Van het rondboogfries ziet men slechts resten van de consoles.
Tussen het koor en het westelijke schipgedeelte is aan de noordzijde een gedeelte muurwerk verstoord en uitwendig gepleisterd. Tijdens de restauratie is gebleken dat het een dichtzetting betreft van een aanbouw, waarvan de grondslag gevonden is. De rechte oostwand van de aanbouw vormde inwendig een halfrond gemetselde afgepleisterde nis, waarvan dankzij de dichting in de muurdikte een deel bewaard was. De doorgang naar de aanbouw was smal en bestond aan de westzijde uit een afschuining die tot twee meter boven het maaiveld doorliep. De nis begon op ongeveer een halve meter boven het maaiveld; het benedenvlak was voor de nis uitgemetseld. Ook aan de zuidzijde was de aanzet van een nis in het muurwerk aanwezig, evenals de afschuining van de doorgang. Aan die zijde was de fundering van de aanbouw duidelijker gespaard. In de dichting waren veel profielstenen gebruikt van bakstenen gewelfribben met een eenvoudig kraalprofiel.
Boven de dichting van de aanbouw is aan de noordzijde het gehele muurwerk verstoord geweest en uitwendig bepleisterd. Een klein rechthoekig venster, dat gelijktijdig met het muurwerk gemaakt is, is later in kleine steen gedicht. Bij de restauratie heeft men dit gedeelte onaangetast gelaten en door een houten aanbouw bedekt. Aan de zuidzijde is het muurwerk ter plaatse van de aanbouw in kleine steen bemetseld tot de rondbogige sluiting van een venster, dat in afmeting en vorm van de boog te vergelijken is met het vergrote venster in de koortravee noordzijde. Boven het venster is nog een gedeelte tufsteenwerk, dat oorspronkelijk kan zijn.
Het muurwerk van het schip, dat aan deze zijde veel meer geleden heeft van het inhakken van diverse vensters, is ongeveer tien lagen verhoogd in afbraakbaksteen onder gelijktrekking van een verzakking aan de westzijde. Het is evenals aan het koorgedeelte door een hollijst afgesloten.
| |
Toegangen
Grenzend aan de 19e-eeuwse westelijke sluiting staat aan de noordzijde een toegang in een laatgotische omlijsting; aan de zuidzijde is een bescheiden segmentbogige, eveneens 16e-eeuwse toegang; in beide een oude opgeklampte deur. Aan de noordzijde als dorpel een roodzandstenen sarcofaagdeksel.
| |
Inwendig
Tegen de muren, die bij de restauratie slechts hier en daar ontpleisterd zijn, tekenen zich niettemin in het schip moeten af van een overwelving. Tegen de noordmuur is de moet van een gordelboog met gewelfaanzetten aan het licht gebracht; aan de zuidmuur een stukje muraalboog.
| |
| |
| |
| |
Afb. 716. Aanzicht noordgevel voor de restauratie. Getekend 1974 naar opmetingen 1943 en 1973.
Behalve de reeds vóór de restauratie zichtbare gedichte venstertjes in het koorgedeelte aan de noordzijde en aan de zuidzijde in de dam tussen het derde en vierde venster, is het lage venster in het koor aan de noordzijde zichtbaar gemaakt.
Aan de zuidzijde is bovendien laag in de dam tussen het derde en vierde venster een nis aan het licht gekomen, die een rechthoekige opening omlijst, afgedekt door een zorgvuldig gemetselde strek.
De kerk is gedekt door een houten zoldering op afwisselend zware en lichte binten. De gotische kapspanten zijn nog aanwezig en zijn van telmerken voorzien, genummerd te beginnen bij de in 1842 aangebrachte westelijke sluiting.
| |
Bouwgeschiedenis
Uit de plaatsing van het eerste kapspant volgt, dat de in 1842 ingestorte toren ter plaatse van de tegenwoordige westelijke sluiting gestaan moet hebben. In de stukken over het herstel van de toren wordt van steunberen gesproken. De gevonden funderingen betreffen kennelijk deze beren, die aan de westzijde tegen de toren gestaan hebben. Daar er nergens gesproken wordt van overgebleven tufsteen, die immers veel waard was, zou er een bakstenen toren gestaan kunnen hebben ter vervanging van een westpartij van de tufstenen kerk, waarvan de westgevel breder aangelegd is dan het tegenwoordige schip; de afmeting van de fundering sluit aan bij die van een schelpgruisbedding ten westen van de gevonden aanbouwen bij de overgang van schip en koor.
De aansluiting van het westelijke kerkgedeelte tegen het oostelijke was in de fundering van dien aard, dat aangenomen moet worden dat het oostelijke gedeelte met de beide kleine aanbouwen aanwezig was, toen het schipgedeelte gebouwd werd. De nissen in de aanbouwen zijn voorts tegelijk ontstaan met het muurwerk, waarin ze staan; ook de triomfboog of scheidingsmuur tussen koor en schip is gelijktijdig ontstaan en vormde een geheel met de koorpartij. Wellicht was bij de koorpartij een breder schip bedoeld en is de aansluiting van de zijkapellen op het schip een noodoplossing. De patroonheilige van Wetzens kan wijzen op een relatie met de abdijkerk van Corvey, die tot het midden van de 12e eeuw ook de S. Vituskerk van Leeuwarden bezat. Smalle kapellen aan weerszijden van de kooraanzet zijn een kenmerk van de tweede fase van de abdijkerk
| |
| |
van Corvey, zoals die in de 9e eeuw ontstond (U. Lobbedey in Architektura 1977, 28).
Ook de abdijkerk van Dokkum en de kerk van Oldehove hadden dergelijke aanbouwen. Een datering van de koorpartij van Wetzens kan in de eerste helft van de 12e eeuw gedacht worden. In het bredere schip kan aan de westzijde een westwerk bedoeld zijn.
Er is niet in de westelijke sluiting gegraven, aangezien daar reeds een betonvloer lag.
Het schipgedeelte zal blijkens de gevonden profielstenen in de 13e eeuw ingewelfd zijn in twee vakken. Verzakking aan de westzijde zal de oorzaak geweest zijn, dat de gewelven instortten. Daar de gewelfribstenen in de dichting van de aanbouwen gevonden zijn, zullen deze bij die gelegenheid tevens afgebroken zijn. Mogelijk heeft dit alles in de 16e eeuw plaatsgevonden, toen nieuwe ingangen gemaakt werden in de meest westelijke travee en een nieuwe kap over het geheel gesteld werd. Aan de zuidzijde kwamen tevens grote laatgotische vensters.
Van de restauratie van 1836 dateren kennelijk de twee rondgesloten vensters in het koor met hun waaiervormige indeling in de kop. Waarschijnlijk is bij die gelegenheid de preekstoel vernieuwd en aan de oostzijde van de kerk opgesteld.
| |
Inventaris
Eenvoudige 19e-eeuwse preekstoel, doophek en banken met wangstukken, wellicht alles uit 1836.
Gezangbord, xix.
Smeedijzeren standaard voor doopbekken, xvii?
| |
Altaarsteen
In 1970 is een roodzandstenen altaarsteen gevonden onder de zuidelijke toegang; de steen ligt thans in het koor.
| |
Zerken
Enige eenvoudige 17e-eeuwse zerken, zoals voor kerkvoogd Ritske Gerckesz die in 1580 de aanbreng opgaf, Luitien Coerts, meester-kuiper uit Dokkum, overleden 1580, met afbeelding van kuipersgereedschappen.
| |
Orgel
Sober orgel, in 1933 uit Sappemeer aangekocht en bestaande uit onderdelen van drie andere orgels, waaronder één zeer oud; in 1974 verbouwd en in een nieuwe kas geplaatst.
| |
Zilver
Beker op voet, hoog 15 cm (afb. 73). Langs de voet gedreven rand van engelkopjes, vrucht- en voluutornament (als die te Aalsum); op de kelk gegraveerde rolwerkcartouches waarin zinnebeeldige voorstellingen van Geloof, Hoop en Liefde. Opschrift: ‘De drinckbeeker der Danckseggenge Die wij danckseggende seegenen is die niet een gemeinschap des Bloets Christi 1 Cor 10 v. 16. Het bloet des Nieuwen Testaments 't welck voor veele vergooten is tot vergevenge der sonden. Mat. 26 v. 28’. Onderaan: ‘Dit is de Diaconiebeeker van den dorpe Wetsens 1707’. Merken Friesland, Leeuwarden n van 1707 en meesterteken van Pieter Jilderda te Dokkum. Zie Voet, 130.
Keuls kannetje, hoog 28 cm, met zilveren deksel met inscriptie: ‘Dese Kan behoort aan de Diaconie te Wetzens’ (afb. 729, 730). Merken Friesland, Leeuwarden z van 1777, meesterteken van Jac. Bontekoe(?).
Kan en twee schotels, gekocht in 1861.
| |
Klok
De in 1943 versmolten klok was gemerkt ‘A.H. van Bergen en Zoon jr. te Midwolda 1842’.
| |
Overige terpen
Halbertsma geeft bij de noordelijke grens van het dorpsgebied de terp Lutjewier aan. In 1481 worden te Lithiaweer Thiepke Tzalinge en zijn vrouw Wicke genoemd (Sipma i, 311), die eigendom hadden in Tzalinga-goed te Hantum. Hun zoon Aeltzie gebruikte in 1511 een pachtboerderij (r.v.a. i, 139) terwijl moeder Wicke op Lijtie Weer 55 pondemaat aangaf als eigen bezit. Beijthie to Lijtke Weer huurt dan een boerderij van 87½ pondemaat van het klooster Sion. Volgens de heer D.J. van der Meer zijn er enige jaren geleden fundamenten van grote moppen aangetroffen op Lutkewier.
| |
Klein Jarla
Ter plaatse van Klein Jarla ten westen van de dorpsterp, geeft Halbertsma een stinswier aan in navolging van Schotanus' kaart.
| |
State
Groot Jarla
Jarla-state wordt op de Schotanuskaart aangegeven tegen de grens met Westdongeradeel bij de Paesens.
De Jarla's hebben een grote rol gespeeld in de 15e-eeuwse twisten. Botte Jarla komt in 1440 en 1453 voor (Sipma i, 79; ii, 28, 34; Pax Groningana 34), Gabbe omstreeks 1470 (Worp van Thabor iv, 122) en van Amcke weten we dat hij tot het laatst anti-Saksisch
| |
| |
gezind was en dat zijn huis als laatste steunpunt in 1498 ingenomen werd. Het huis werd door de Saksische hertog aan Hessel en Doeke van Martena gegeven (Gem. archief Leeuwarden, portef. Martena).
Later werd Amcke door Karel v begenadigd, waarna het eigendom van het huis onderwerp van langdurige juridische strijd werd (Berns, 18, ww, 578, 707). Amcke ligt begraven te Hantumhuizen. Ten slotte werd Eelck van Jarla, weduwe van Minne van Eminga eigenaresse. In 1599 werd er boelgoed gehouden van de goederen van Minne van Eminga op Jarla (Berns, 54, J2, 274). Haar zoon Botte bleef zich tegen een vreemde overheerser verzetten, ditmaal de Spaanse koning en diens landvoogd Alva. Onder de zerk van Amcke van Jarla zijn ook begraven Pibe van Eminga en Biuck Sioerda, die blijkbaar ook op Jarla gewoond hebben.
In de 17e eeuw komen als bewoners van Jarla voor Haye van Rinia en Trijn van Goslingha (Berns 65, Dantumadeel, n i f 138, uit 1608), Tijaerd Aelva de Jonge in hetzelfde jaar (Berns 85, Franekeradeel ee 5, 439) en Otto van Hobbema en Margarethe van Boeijmer te Hallum (1625) (Berns, 55, mi, 250). Wellicht is de state daarna afgebroken, want in 1640 was Jarla een pachtboerderij.
| |
| |
Afb. 717. De noordgevel van de grotendeels romaanse tufstenen kerk voor de restauratie. Opname 1972.
Afb. 718. De kerk met toren getekend door J. Stellingwerf in 1723.
Afb. 719. De kerk van het zuidoosten gezien voor de restauratie. Opname 1972.
| |
| |
Afb. 720. De kerk van de noordoostzijde gezien na de restauratie. Opname 1974.
Afb. 721. De zuidgevel van de kerk na de restauratie. Opname 1974.
| |
| |
Afb. 722. De uitwendig vijfzijdige absis met kralen tussen de spaarvelden en roodzandstenen platen in de velden, in het middelste veld boven een gedicht oorspronkelijk venster. Opname 1974.
Afb. 723. Fundering van de noordmuur inwendig bij de doorgang naar de aanbouw. Opname 1972.
Afb. 724. Fundering van de noordelijke steunbeer van de toren en keienfundering van de westgevel, naar het westen gezien. Opname 1972.
| |
| |
Afb. 725. De altaarnis in de later dichtgezette noordelijke aanbouw. Opname 1972.
Afb. 726. Detail van de altaarnis en afgekloofd muurwerk van de noordelijke aanbouw. Opname 1972.
Afb. 727. Gevonden nis in de zuidelijke wand. Opname 1973.
| |
| |
Afb. 728. Het inwendige van de kerk naar het oosten gezien; opstelling van banken en preekstoel waarschijnlijk van 1836. De romaanse vensters zijn als nissen zichtbaar gemaakt. Opname 1974.
Afb. 729. Aardewerken wijnkan met zilveren deksel. Opname 1976.
Afb. 730. De bovenzijde van de zilveren deksel uit 1777. Opname 1976.
Afb. 731. De avondmaalsbeker van Wetzens uit 1707. Opname 1976.
| |
| |
Afb. 732. De kerk van het noorden gezien na de restauratie met een houten aanbouw ter plaatse van de middeleeuwse aanbouw. Opname 1974.
|
|