| |
| |
| |
Wierum
In de plattegrond van het voormalig vissersdorp is de ligging van de kerk aan de voet van de zeedijk een opvallend fenomeen. Deze dijk maakt ter plaatse van het dorp een uitstulping in noordelijke richting. Vermoedelijk heeft de dijk ooit meer in die richting gelegen maar is hij onder invloed van de dreiging van de zee in zuidelijke richting verlegd, waarbij men de kerk binnendijks heeft kunnen behouden. Er is geen historische vermelding van deze verplaatsing bekend. De historieschrijver Winsemius vermeldt in zijn ‘Chronique ofte historische geschiednisse van Vrieslandt’ uit 1622, dat de kerk vroeger midden in het dorp had gestaan (aanv.: Beschrijvinghe van Vrieslandt, Dongeradeelen). Voorts staat vast dat tussen Nes en Wierum in 1574 een inlaagdijk is gebouwd, waaruit de vrees voor aantasting van zeewerende dijken in dit gebied mag blijken (Rienks en Walther, 104).
In het geval van Wierum is een deel van het stratenpatroon buitendijks komen te liggen en naderhand verdwenen. De rechthoekige percelering en het wegenbeloop wekken de indruk dat ooit sprake is geweest van een door een vierkant stratennet omsloten dorpsplattegrond, zoals dat bij wierdorpen in noordelijk Oostergo wel meer wordt aangetroffen, waarvan een noordelijke hoek verdwenen is.
Het kadastrale minuutplan laat plaatselijk hoge bebouwingsdichtheden zien. Ook tegenwoordig zijn de dicht op elkaar en onregelmatig geplaatste, deels voormalige vissershuisjes nog duidelijk in het dorpsbeeld herkenbaar.
De visserij is tot in deze eeuw van belang geweest voor het dorp. In 1749 was 62 procent van de beroepsbevolking werkzaam in deze sector, een percentage dat in geen enkel ander door Faber genoemd dorp werd gehaald (Faber, 443). In 1893 leed de visserij een gevoelige klap door de vernietiging van een deel van de vloot tijdens een storm. Nadien is de eigen visserij verminderd en na de Tweede Wereldoorlog geheel verdwenen. Wel waren de Wierumers in deze eeuw dikwijls in dienst bij andere scheepvaartondernemingen. Dit was nog dermate belangrijk, dat tussen 1917 en 1933 een visserijschool in het dorp gevestigd is geweest (De Feijfer, 76-77).
| |
| |
Afb. 338. Kopie van het kadastrale minuutplan, omstreeks 1832. Schaal 1:7500.
| |
| |
Afb. 339. Luchtfoto, schaal 1:6000. Opname 1971.
| |
| |
Afb. 340. Hervormde kerk en toren. Plattegrond over de vensters, onder de vensters en doorsneden van de toestand in 1911. Getekend in 1981 naar opmetingen en foto's van 1911.
Afb. 341. Hervormde kerk, doorsneden over het nog bestaande westwerk. Getekend in 1981 naar opmeting van 1950.
| |
| |
| |
Kerkgebouw
Hervormde kerk
De Hervormde kerk en toren staan in een wegens afslag door de zee verkleind kerkhof op de beschermde terp, dicht achter de zeedijk aan de noordoostzijde van het dorp. De kerk is in 1911 vernieuwd met behoud van de toren met aanbouwen; de eigendom daarvan berust bij de gemeente (afb. 340-345, 348-356).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 121; Benef. 176; r.v.g.o. 98; Van Agt, 195; W.H. Keikes, Verleden, 64.
| |
Bronnen
Jaarrekeningen kerkvoogdij 1841-1961, gem. archief Westdongeradeel; Gemeenterekening 1819, ib., nr. 47; archief afd. k. en w., Ministerie van Binnenl. Zaken 1875-1918, portef. 52, a.r.a. Den Haag; bouwhistorisch rapport W.J. Berghuis, archief r.d.m.z. Zeist.
| |
Afbeeldingen
Tekening door J. Stellingwerf 1722, coll. Fries Museum Leeuwarden (afb. 349). De tekening door P.I. Portier (1750), ib., stelt eerder Oosterwierum voor, zoals een aantekening van de hand van J.J. Kalma reeds suggereert; opmetingen, schetsen en foto's door W. Scheepens 1910, archief r.d.m.z. Zeist.
| |
Geschiedenis
Uit de opgave van goederen in de 16e eeuw blijkt steeds een grote last wegens dijkonderhoud en in 1850 tevens wegens nieuwe dijken na een watervloed. In 1511 heeft het klooster te Dokkum veel grondbezit te Wierum. Als patroonsheilige noemt Reitsma ‘misschien O.L. Vrouwe’. Volgens Van der Aa viel de kermis op 24 juni, de naamdag van Johannes de Doper. Heeft dit te maken met de hardnekkige onjuiste vermelding dat Ludger hier geboren zou zijn?
Blijkens een opgave in het gemeentearchief is de toren in 1819 gerepareerd met drielingen. In de ‘onderste verdieping’ is toen de balklaag vernieuwd, waarboven twee balken zijn aangebracht; in de tweede verdieping een balklaag, waarop de klokkebinten kwam te rusten; in de derde verdieping vier balken. De klokkebinten zijn tevens vernieuwd, de klokkegaten zijn ommetseld en het ‘verwulf’ onder de toren is gerepareerd. In 1911 is de kerk wegens bouwvalligheid afgebroken, hoewel restauratie tot de mogelijkheden had behoord.
| |
Materiaal
De toren bestaat tot ongeveer halverwege de galmgaten uit tufsteen, waarvan de blokken 25-39 cm lang zijn en ruim 9 cm dik en 10 lagen 100-102 cm meten. Van de galmgatbogen af bestaat het muurwerk uit gele steen van 29,5-30 × 7,5-8,5 cm, 10 lagen 89 cm. De topgevels zijn nog eens vernieuwd in bruinrode drielingsteen van 20 × 4,5 cm, 10 lagen 54 cm. Benedenaan is het muurwerk opgelapt met kleine steen en drielingen op hun plat.
| |
Toren
De westgevel van de toren vormt één geheel met de vleugelmuren. Tot de hoogte van de eerste balklaag is het torenlichaam als een risaliet afgetekend in de westgevel. In dit verspringende veld staat de ingang, die uitwendig door een scherpe spitsboog van rode baksteen is omlijst.
De vleugelmuren zijn verlevendigd door een spaarveld, dat is afgesloten door drie rondboogjes op een kraagsteen. Het noordelijke veld gaat veel hoger op dan het zuidelijke en is voor de benedenste helft bemetseld. De rechtstanden van het spaarveld wijken bovenaan, om op de breedte van de drie afsluitende boogjes te komen.
Aan de aangrenzende noordzijde liep het afsluitende boogfries blijkens oude foto's op gelijke hoogte als aan de westzijde. Aan de zuidzijde van de voorgevel loopt op die hoogte een laag stenen op hun plat en sluit het spaarveld zes lagen lager. De zuidermuur is in 1911 vernieuwd. De vleugelmuren waren tot 1911 bekroond door klauwstukken van gezwenkt silhouet en bestaande uit kleine baksteen (afb. 351).
Boven het kerkdak rijst het tufstenen torenlichaam onversierd op tot vijf lagen onder de galmgaten, waar door een kleine versnijding de bovenste geleding wordt aangeduid. Deze heeft spaarvelden aan elke zijde, die vijf lagen boven de versnijding aanvangen. De hoeklisenen gaan echter slechts zeven lagen hoog op, hoewel het tufstenen muurwerk zich aan de noord- en oostzijde nog hoger voortzet, om eerst bij de tooggeboorte der galmgaten over te gaan in baksteen. Het afsluitende fries van het spaarveld bestaat aan deze zijden uit tufsteen. Aan de zuid- en westzijde is het bovenste muurwerk in kleine steen vernieuwd. De galmgaten hebben aan de gave zijden een uitgemetselde kopse laag van tufsteen over de rollaag.
| |
Inwendig
De toren is inwendig op de begane grond en op de eerste balklaag naar drie zijden geopend met grote rondbogen die van een deels verdwenen impostlijst opgaan. De
| |
| |
Afb. 342. Aanzicht van de zuidgevel in 1911 naar opmetingsschets uit 1911 en foto's. Getekend in 1974.
bogen bestaan uit twee rollagen; de aangrenzende ruimten openden op het schip met smalle rondbogige doorgangen, die later zijn dichtgezet; aan de noordzijde met grote steen, aan de zuidzijde met machinale steen. Ook de middendoorgang naar het voormalige schip is dichtgezet, met hergebruikte grote steen. De ruimte aan de noordzijde is met grote baksteen bijna vlak overdekt. Over de middenruimte is een bakstenen gewelf geslagen dat rust op twee pijlers in de noordelijke hoeken en op een muur met doorgang aan de zuidzijde. Pijlers en muur bestaan uit grote baksteen van 30-35 × 7,5-8 cm, 10 lagen 98 cm, gevoegd met zeer dunne ingekraste voegen.
De ingang van de westgevel loopt naar buiten enigszins taps toe en is gedekt door een zware eiken latei. Op de verdieping is in de noordgevel een gedicht oorspronkelijk venster bewaard, dat een neggesteen met sponning voor glas heeft. Aan de buitenzijde was een trapsgewijs afgeschuinde dorpel.
De zijruimten zijn waarschijnlijk oorspronkelijk door een vloer afgedekt geweest, gezien
| |
| |
Afb. 343. Aanzicht van de koorsluiting in 1911 naar opmetingsschets uit 1911 en foto's. Getekend in 1974.
de balkgaten. Het muurwerk is glad en strak gemetseld met dunne voegen en nooit gepleisterd of gewit geweest.
Boven de ruimten van het westwerk is aan de oostzijde een rechthoekige doorgang naar de voormalige schipkap en een ingekapte lichttoevoer in de westgevel. Hogerop is een originele lichtspleet, uitwendig gedekt door een tufstenen latei waarin een boogje is uitgekapt. Het voegwerk is hier inwendig platvol gevoegd; de maat van de tien lagen neemt naar boven toe van 92 tot 99 cm. Onder de galmgaten is aan de zuid- en westzijde een grote ronde opening gehakt en met moderne steen omlijst. Hierin zijn de wijzerplaten van opaalglas in gietijzer bevestigd.
| |
Voormalig schip
Oude foto's van de kerk vóór de afbraak van het schip laten zien, dat een vrij gaaf bewaarde, geheel tufstenen kerk is verdwenen, waarvan het koorgedeelte met een muurdikte insprong ten opzichte van het schip en de absis een steenlengte insprong ten opzichte van het rechte koorgedeelte (afb. 355).
De schipmuren waren door smalle lisenen in een breed middenveld en twee smallere
| |
| |
Afb. 344. Aanzicht van de westgevel in 1911, getekend naar opmetingsschets en foto in 1974.
zijvelden verdeeld. In het middenveld stond aan de noordzijde slechts één smal rondgesloten venster in de oostelijke helft; de smallere zijvelden bevatten ieder zo een venster, waarvan het westelijke in het westwerk stond (afb. 356).
De spaarvelden waren blijkens zichtbare moeten oorspronkelijk afgesloten door een rondboogfries, dat bij een verhoging van het muurwerk in baksteen vervallen was en deels vervangen door een tandlijst. In het midden van de gevel was een risalietvormige uitmetseling langs en boven de later gedichte ingang, die in een rondbogige nis gevat was en een sarcofaagdeksel in het veld had. De detaillering van de ingangen is daardoor niet bekend. Daar de voegen doorliepen, moet men aannemen dat de uitmetseling tot het oorspronkelijke bouwplan behoorde en te vergelijken is met de ommetseling van de westelijke ingang onder de toren. Ook aan de zuidzijde was deze uitmetseling aanwezig; de ingang was daar later westwaarts verbreed en met baksteen omlijst. Aan die zijde stond een gedicht origineel venster juist midden boven de uitmetseling. Verder oostwaarts was het muurwerk sterk bemetseld en het was door drie brede spitsboogvensters
| |
| |
Afb. 345. Aanzicht noordgevel in 1911, getekend naar opmetingsschets en foto in 1974.
doorbroken. Naar op de foto's te zien is, was het muurwerk aan de bovenzijde afgesloten door een rondboogfries, waarvan aan de westzijde nog zeven boogjes, de beëindiging door een liseen en nog twee boogjes aanwezig waren. Voor het overige gedeelte was het muurwerk ook hier verhoogd in baksteen op een tandlijst.
Aan de noordzijde zag men voorts de dichting van een 4,5 meter brede rondbogig gesloten doorgang aan het oostelijke einde van de schipmuur, waarboven de moet van een overkapping van een aanbouw (afb. 356). De doorbraak oversneed aan de westkant gedeeltelijk een laagstaand venster. Ook aan de zuidgevel zag men de moet van een bekapping; de dichting van de doorgang was daar door de latere bemetseling aan het oog onttrokken.
| |
Voormalig koor
Het muurwerk van het koorgedeelte was nog geheel afgesloten door een boogfries, dat met een bakstenen verhoging een geheel uitmaakte (afb. 355). Aan de noordzijde was een klein rondboogvenster in gedichte vorm aanwezig; het had uitwendig sterk afgeschuinde dagkanten. Ongeveer een halve meter van de aanzet van de absis stond nog
| |
| |
een gedicht venster of spleet, waarboven een kleine kapmoet. Het boogfries van de absis rustte om de drie boogjes op korte kralen van tufsteen, die boven aan het tufstenen muurwerk lage spaarvelden vormden (afb. 352). In de as van de absis was een gedicht origineel rondboogvenster te zien. In de zijden waren grotere spitsboogvensters gehakt.
| |
Bouwgeschiedenis
Tot 1911 stond te Wierum een door verbouwingen vrijwel niet aangetaste romaanse tufstenen kerk met gereduceerd westwerk, die blijkens details in de 12e eeuw gedateerd kan worden. De versmalling tussen koor en schip geeft de grens aan van twee bouwperioden, die nog verduidelijkt worden doordat de oost-west-as daar knikt. Wegens de aansluiting van schip- en koormuurwerk aan de noordzijde zal de volgorde zo gelezen moeten worden, dat het koor eerst is gebouwd en vervolgens het korte schip is toegevoegd. Beide zijn geheel van tufsteen geweest, wat een datering vereist van vóór de algehele overgang naar bakstenen muurwerk. Daar het dorp over zee gemakkelijke verbindingen had, en mogelijk relatie onderhield met de abdij Dokkum, menen wij niettemin tot voorbij 1200 te kunnen gaan voor het jongste gedeelte.
Aan het schip zijn aan de noord- en zuidzijde aanbouwen geweest, die het schema van spaarvelden doorbraken en daarom jongere toevoegingen betekenden. Na afbraak daarvan zijn de doorgangen gedicht; aan de zuidzijde was een der spitsbogige vensters door de dichting gebroken, waarbij dit gedeelte is bemetseld in dezelfde steen als waaruit de dagkanten van de vensters bestonden. Deze waren waarschijnlijk midden 16e-eeuws. Mogelijk dateerde uit dezelfde tijd een hoge kap over het gebouw, waartoe een kruipgat in de oostelijke torenmuur toegang gaf. De bij de afbraak aanwezige kap was iets lager en met een aankapping naar de muurhoogte gebracht. Op de oostelijke torenwand is voorts de moet van een kap van 45 graden te zien, die bij de romaanse muurhoogte past. Mogelijk is er ooit nog een lagere kap geweest, die correspondeerde met de helling van 37 graden die uit de westgevel was te reconstrueren, toen deze nog met de voluutvormige beëindigingen gedekt was, die in de 17e-18e eeuw ontstaan moeten zijn en bij de laatst aanwezige kap pasten.
| |
Klok
In de toren hangt een klok, diam. 84 cm. Opschrift ‘Gregorius gregorii van Hall in Saxen goth mi int jaer ons Hern mdcxi’. Ornamentrand met vogels; op de beugels maskers.
| |
Windvaan
Op de toren staat een grote windvaan in de vorm van een zeilend schip, die volgens de Voorlopige Lijst (p. 342) afkomstig is van de toren van de voormalige abdij te Dokkum; deze is in 1831 afgebroken.
| |
Kerkplein 2
Het pand waarin thans het waterschap Fryslân gevestigd is, was in 1832 eigendom van een schipper Andries Davids Vellema, voor wie het mogelijk gebouwd is (afb. 357). Op de foto van 1911 ziet men het in de ongewijzigde toestand als een vijf traveeën breed herenhuis met omlijste ingang in het midden, doorlopende geblokte gootlijst en negen zesruits-vensters xixa (afb. 356).
Aan de westzijde van het Kerkplein staat een pand onder zadeldak tussen twee topgevels, mogelijk oorspronkelijk een dubbele woning, xviii-xix. In 1973 is het gerestaureerd en voorzien van vensters met kleine ruitverdeling.
Woning onder hoog zadeldak, waardoor de geveltop regelmatig verloopt, in tegenstelling tot overige voormalige woningen met topgevels. Turfluik dicht boven de ingang en hogerop in de gevel kleine lichttoevoeren onder rondboogjes, xviii-xix.
De overige oudere woningen waren van hetzelfde type als die te Moddergat: in de voortopgevel slechts twee vensters en luchttoevoeren naar de kap, terwijl de ingang meestal terzijde was onder een aankapping. Zij zijn de laatste decennia alle verdwenen (afb. 358-360).
| |
Oenema Sathe
Aan de zuidgrens van het dorpsgebied (voorheen tot Hantumhuizen behorend) ligt op een omgracht terrein met boomsingel de bouwboerderij van het kop-hals-romptype Oenema Sathe (afb. 346-347, 361, 363). Hij komt onder deze naam voor op de kaart van Schotanus-Halma. In 1511 vinden we Jan Onnema, die 35 pondemaat pacht van Hessel Sjaarda, onder de last van 3½ voet dijksonderhoud per pondemaat (r.v.a. i, 120).
Het lange voorhuis heeft een gang langs de binnengevel met toegangsdeur; de daagse toegang is aan de buitengevel in het halsgedeelte. In het binhús bevond zich tegen het halsgedeelte de mooie kamer met een betimmering voor bedsteden en kast, grenzend aan die van de voorste kamer. Eronder ligt een keldertje, zodat aan de buitengevel de zesruits-vensters twee aan twee staan. In de voorste topgevel zit een groot venster op de
| |
| |
verdieping met roedenverdeling, zoals omstreeks 1800 in deze omgeving gebruikelijk was. In de achtergevel van de schuur is een stichtingssteen met opschrift: ‘Ik was nog Jong en 't eenigst kind/van mijne ouders teer bemind/Aan dit gebouw heb ik terecht/Met lust den eersten steen gelegd/Men loove God die eeuwig leeft/En ons een nieuw woning geeft/Bote K Wynia Adreaantie Tabes/Den 22ste April 1803.’ Erboven staat onder gekroond wapen ‘Aukjes Botes Wynia’.
| |
Monnikhuis
In 1511 (r.v.a. i, 122) wordt onder de grondbezitters genoemd Jacob to Munckhuis, die 80½ pondemaat pachtte van de abdij Dokkum. Elk pondemaat was belast met een roede dijk, waardoor er geen opbrengst was. Waar deze uithof gelegen was, is niet op een kaart aangegeven.
| |
| |
Afb. 346. Boerderij Oenema State, getekend en gemeten door W. van der Zweep in 1966 voor de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.
| |
| |
Afb. 347. Boerderij Oenema State, getekend en gemeten door W. van der Zweep in 1966 voor de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.
| |
| |
Afb. 348. De kerk van Wierum van de zeedijk af gezien. Opname 1981.
Afb. 349. Kerk en toren zoals J. Stellingwerf die weergaf in 1722.
Afb. 350. De toren met aanbouwen en de nieuwe kerk van 1911. Opname 1981.
| |
| |
Afb. 351. De westgevel in 1911.
Afb. 352. De koorsluiting in 1911.
Afb. 353. De zuidzijde van kerk en toren in 1911.
Afb. 354. Het inwendige van de kerk van 1911. Opname 1959.
| |
| |
Afb. 355. De noordgevel naar foto uit 1911.
Afb. 356. De noordgevel van de westzijde gezien naar foto uit 1911. Geheel rechts het pand Kerkplein 2.
| |
| |
Afb. 357. Kerkplein 2, gebouwd als schippershuis, thans Waterschapshuis. Opname 1981.
Afb. 358. Ludgerstraat 12. Visserswoning; toestand van 1965.
Afb. 359. Visserswoning aan de Kerkstraat, afgebroken in 1976. Opname 1965.
Afb. 360. Twee visserswoningen aan de Thomas Jellestraat, afgebroken in 1968. Opname 1965.
| |
| |
Afb. 361. De boerderij Oenema Sathe uit 1803, ten zuiden van Wierum. Opname 1965.
Afb. 362. De stichtingssteen in de achtergevel van Oenema Sathe. Opname 1965.
Afb. 363. De schuurgevels van Oenema Sathe. Opname 1965.
|
|