Kollumerland en Nieuw Kruisland, voorafgegaan door Overzicht van de bouwkunst in Noordelijk Oostergo
(1989)–Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
VeenkloosterDe nederzetting ontleent haar naam aan het Premonstratenserklooster Mons Oliveti (Olijfberg), gewoonlijk Veenklooster genoemd, dat in de 13e eeuw werd gesticht. De oudste vermelding dateert, volgens Andreae die verder geen bron noemt, van 1287, toen ten gevolge van een overstroming veel nonnen verdronken (Andreae, '85, ii, 21). De naam van het klooster houdt vermoedelijk verband met de aanwezigheid van veen ter plaatse of in de onmiddellijke omgeving. Het onderdeel veen komt ook voor in de naam van het naburige Zwagerveen dat tot Kollumerzwaag behoort. Door oxidatie van het materiaal na de ontginning, of door vervening is de veenlaag verdwenen en de onderliggende zandlaag aan de oppervlakte verschenen. Na de Reformatie werden de kloostergebouwen van het Veenklooster afgebroken en de terreinen verkocht. Het terrein blijkt in 1640 deels in handen te zijn van het geslacht Fogelsangh, dat hier een buitenplaats laat aanleggen. Het huis ligt even ten oosten van het punt waar de middeleeuwse ontginningsas van Kollumerzwaag uitkomt op het pad dat over de heide van Kollumerland en Achtkarspelen liep. Het tracé van dit pad valt buiten het patroon van de overige paden en wegen in dit gebied, waarvan het beloop geheel bepaald wordt door de richting van de opstrekkende verkaveling. Dit pad was al aanwezig voordat de ontginning en de verkaveling in dit gebied tot stand kwamen. Op de kaart van Schotanus (1718) wordt langs de grens met Achtkarspelen deze oorspronkelijke situatie nog afgebeeld. Dezelfde kaart geeft rond de wegsplitsing enige bebouwing aan, waaronder een molen. Sindsdien nam de dorpsbebouwing rond dit punt nog wat toe. Meer naar het oosten toe bleef de ruime aanleg en het statige karakter van de buitenplaats en de daartoe behorende aanleg en gebouwen gehandhaafd. Het rechthoekige terrein aan het einde van de opvaart, zoals dat op de kadastrale minute te zien is, staat lokaal bekend onder de naam ‘brink’. Dit begrip is vooral bij Drentse nederzettingen bekend, waar het een open ruimte in het dorp betreft, waar onder andere het vee werd verzameld. Dit in de Drentse dorpen oude element is in Veenklooster van veel jonger datum en heeft niet dezelfde functionele achtergronden. Kaarten van Fogelsangh en directe omgeving uit 1668 en 1734 laten zien dat ter plaatse van de huidige brink het land in percelen is opgedeeld en een agrarisch gebruik kende. Tevens lag hier de sate Starkenburg (afb. 303a, b). Waarschijnlijk is het met bomen beplante grasveld te Veenklooster op grond van uiterlijke overeenkomsten vernoemd naar de Drentse brink. Ook elders in Friesland komt de naam brink, een met bomen beplant grasveld of plein, voor (in o.a. Oudemirdum, Drogeham en Jelsum). | |
[pagina 178]
| |
Afb. 296. Kopie van het kadastrale minuteplan omstreeks 1823. Schaal 1:7500.
| |
[pagina 179]
| |
Afb. 297. Luchtfoto. Schaal ca. 1:6000. Opname 1980.
| |
VeenkloosterGa naar margenoot+ De naam van het dorp is ontleend aan een vrouwenklooster, waarvan het ontstaan niet gedocumenteerd is, doch dat schriftelijke sporen heeft nagelaten.
Ga naar margenoot+ j. en m. i, i, 306; r.v.a. 1159; A.J. Andreae, Het klooster ‘de Olijfberg’ en de buitenplaats ‘Fogelsanghstate’ in Jaarb. voor den Frieschen Adel 1884, 50-80; Mon. Bat. ii, 27; N. Backmund, Monasticon Praemonstratense, ii, Straubing 1952, 225. Ga naar margenoot+ Tekening door J. Stellingwerf met onderschrift ‘'t Feenklooster in Kollumerlant zoo als 't zich vertoont dezen jare’ 1723, coll. Fries Museum Leeuwarden (afb. 305).
Ga naar margenoot+ De stichtingsdatum van het klooster is onduidelijk. Backmund vermeldt dat de proosdij onder de abdij van Dokkum behoorde. De stichting zou omstreeks 1235 vallen, want bij de overstromingsramp van 1287 zijn vele zusters verdronken en bleven er slechts twintig over. In de kloosterlijst van 1505 (j. en m.) wordt abusievelijk ‘in Achtkarspelen’ | |
[pagina 180]
| |
vermeld het ‘Feenclooster een Jonckfrouwenproosdij’. De proosdij bezat een uithof op de kleilanden ten noorden van Westergeest, waar later de naam 't Convent' voorkomt (zie Westergeest, Westerburen). Onder Engwierum komt in 1511 56 pm land voor, waarvan de ‘lantheer’ de ‘proost van Feenclooster’ was. Volgens Andreae bezat het klooster ook de sate Starkenburg, die ‘in 1560 als eigendom van het klooster wordt vermeld’. Volgens dezelfde auteur lag de ‘huizinge’ daarvan ‘in de zoogenaamde Brink te Veenklooster’ (Andreae '85, ii, 26) en zou identiek zijn met ‘de plaats bij Harmen Jacobs in gebruik’. Van der Meer vond inderdaad in het Proclamatieboek van 1664 (q 6, 1). ‘Harmen Jacobs op sate Sterckeburgh’ en in 1665 (q 6, f. 52: ‘Harmen Jacobs op sate Sterckenburg te Oudwoude’. Harmen Jacobs komt voor op de opmetingskaart van 1668, die nog op Fogelsangh berust (zie aldaar) als eigenaar van een perceel met opstal ten westen van het latere Huis, in de Brink. Van de gebouwen is niets anders bekend dan wat te reconstrueren valt uit latere berichten. In vergelijking met wat te Vrouwenklooster plaatsvond (zie Burum), zullen ook hier de landerijen en gebouwen, die door de kloostergemeenschap zelf gebruikt werden, het zogenaamde Corpus, pas in 1641 e.v. jaren door de Staten verkocht zijn. Daarom moeten wij aannemen, dat dat de goederen zijn, die Dirck van Fogelsangh en Pibo van Doma kochten en dat de kloostergebouwen inderdaad ongeveer ter plaatse van het landhuis gelegen hebben. De kaart van 1668 door Th. Hoen (zie Fogelsanghstate) is dan de oudste getekende bron. De poortefenne voor de ingang van de tegenwoordige state zou dan ook bij de poort van het klooster gelegen kunnen hebben. Wanneer men de kaart nauwkeurig bekijkt, blijken er bij de poortefenne enige opstallen getekend te zijn, die door Th. Hoen als het kleine hornleger beschreven zijn. De letter b staat in de weg om dit pand heen, zoals de letter g in de gracht rond het homleger van Fogelsanghstate staat. Dit is het goed waar later Harmen Jacobs blijkt te wonen als pachter. Hij zou zich dan Sterkenburg noemen naar het goed. Mogelijk lagen hier vanouds ook dienstgebouwen, zoals een vreemdelingenverblijf. Stellingwerf tekent in 1723 als toen nog bestaand, of mogelijk naar oudere gegevens, een restant van het klooster. Het moet een 16e-eeuws gebouw geweest zijn, waarvan de vensters in korfboognissen stonden en dat beneden een dienstruimte had met weinig vensters en dat op de verdieping meer vensters had. Of het water rond het gebouw er geweest is, is minder zeker. Mogelijk is het een vrijheid om het gebouw oud te doen schijnen. Of een kloostergang, waar men placht te begraven, ten westen van het huis gestaan kan hebben, is een suggestie, die wij ontlenen aan Andreae's mededeling, dat er omstreeks 1840 ten westen van het huis veel doodsbeenderen en ijzerwerk gevonden zouden zijn. In die tijd werd er inderdaad aan de tuin en ook aan het voorplein gewerkt (zie park). Een familieverhaal van Heemstra vermeldt het vinden van een roodzandstenen doodkist ten zuiden van het huis in de as van de door mw. Rengers gebouwde erker. Bij de laatste bouwwerkzaamheden zijn slechts 17e-eeuwse profielstenen gevonden. In de binnenmuren van de state zijn wel veel afbraak kloosterstenen verwerkt (zie aldaar). Ga naar margenoot+ Een gevelsteen met initialen d.t.d.p. 1561 zou kunnen verwijzen naar de laatste proost (zie Kleasterwei 27 (afb. 304). | |
Fogelsangh StateGa naar margenoot+ De uitgestrekte buitenplaats is ontstaan uit zogenaamde sates, waarin het bezit van het klooster Olijfberg na de Reformatie verdeeld is. De naam van de state is ontleend aan de eerste wereldlijke bezitter na de Staten, Dirck van Fogelsangh (afb. 298, 299, 300 t/m 303, 306 t/m 326). Huis en tuin zijn privé-eigendom; het huis wordt gebruikt als uithof van het Fries Museum en herbergt onder meer de collectie Hora Siccama bevattende talrijke portretten. Ga naar margenoot+ Tegenw. Staat ii, 224; Van der Aa xi, 806; Andreae '85, ii, 21, 26; Wumkes ii, 98, 297; L. Post-Beuckens, Veenklooster, z.pl. 1949; Fogelsanghstate, Uithof van het Fries Museum, Leeuwarden 1966 (door C. Boschma); R.L.P. Mulder-Radetsky en B.H. de Vries, Fogelsanghstate, middelpunt van het bosrijke Veenklooster, Leeuwarden 1986 (serie Monument van de Maand). Ga naar margenoot+ Proces Hof van Friesland 1723, SS402 doss 20; Testament van Josina van Aysma april 1666 (r.a. Leeuwarden; familie archief Van Heemstra, r.a. Leeuwarden; Procl. boek q 6, f. 1 (d.d. 1664). | |
[pagina 181]
| |
Ga naar margenoot+ Op het huis aanwezig zijn twee handgetekende kaarten, één door Theodorus Hoen 1668, groot 49 × 114 cm (afb. 303, 306) en één door K. Ypey 1734, groot 44 × 57 cm (afb. 308, 309). De kaart van Th. Hoen draagt in het omkaderde gedeelte rechts onderaan het volgende opschrift: ‘Door last van de Ed Mog. Hooghgeleerde Heer Johannes Raala Raedt ordinaris in den Hove van Frijeslandt in dese geoordeneerde commissaris heb ick ondergeschreven geadmytteerde landtmeter 's hoffs van Fryslandt gemeten twee heerlycke plaatsen landt geleegen tot Feenclooster waarvan dat de groote plaats waert genaemt Fogelsangh de ander plaats Harmen Jacobs saete ende syn groot bevonden: Door aenwysinghe van Harmen Jacobs ende Heyn Jansz. naemtlijck Fogelsangh 170 pondematen elleff eynsen drie pen̄n̄ vijff roeden ende vijff voet gelyck deze bystaende caert vertoont 170-11-3-5-5. Harmen Jacobs plaets is groot bevonden 76 pond. tien eynsen vyer peng 8 Roed en 6 voet 76-10-4-8-6. Somma te samen 247-9-8-4-1. Adij 22 Maius 1668 Theodorus Hoen Matt et philol. 1668’. In de kaders met opgave der groottes staat van links naar rechts: ‘de landen van Fogelsangh bij huys gelegen a het eerste stuck bouland; b het volgende stuck; c het darde stuck; d de Ryedcamp; e de Enterije; f het campie; g het horleger(sic); h de poort fenne. De landen bij de Munnickewegh gelegen a boulandt; b boulandt; c greyde; d daer de kayker woont; e het volgende stuck; f aen de treckwegh; g aen de treckwegh; h het hoeystuck; i een stuckie greyde; k de Munnickewegh; l de singel. De myeden onder Fogelsangh bij Westergeest gelegen a op Westtallinger mientschaar b de seven Mied; c de 4½ pondemate; d het dob-stuck; e de 14 genaempt; f het Rond Mied; g de smalle War. De landen van Harmen Jacobs by huys a de groote finne; b het cleyn horrenleger; c het dob landt; d de leege Myede; e het eerste stuck aen de singel; f het twede stuck aen de singel; g het derde stuck aen de singel; h aen de treckwegh; i de bou achter opt feen. De mieden van Harmen Jacobs Saete a een stuck myede; b een pond.myede; c de staete finne bij Westergeest; d op Steendam bij Westergeest’. De legenda op de kaart van Ypey is grotendeels van latere hand. Behoudens de aanduiding van de exacte maten heeft de oorspronkelijke kaart geen legenda, die uitsluitsel geven over de functie van de terreinen. Foto's van de state voor de verbouwing van 1873, coll.Fries Museum, Leeuwarden. Opmetingen door H.H. Kramer in opdracht van architect J.I. Douma 1872, part. bezit. Leeuwarden. Tegeltableau met afbeelding van de state voor 1936, Nieuw Stadsweeshuis Leeuwarden.
Ga naar margenoot+ De kloostergoederen, waar het dorp zijn naam aan ontleent, kwamen na de Hervorming aan de Provincie en werden in de 17e eeuw als saten verkocht. Het eerste bekende stemkohier, dat van 1640, vermeldt een stem in het bezit van Dirck van Fogelsangh, secretaris van Franekeradeel; een andere sate, in 1640 nog aan de Staten toebehorend, kwam waarschijnlijk in 1644 in eigendom aan de broer van Dirck, die zich Pibo van Doma noemde naar zijn vader. Dirck had de naam van zijn moeder aangenomen om deze oude naam niet verloren te doen gaan. Deze gegevens brachten Andreae er toe te veronderstellen, dat de broeders van hun moeder geërfd zouden hebben. Het testament van Sjouck van Fogelsangh vermeldt echter niets over deze eigendommen (B.H. de Vries). Blijkens het testament van Josina van Aysma, tweede echtgenote van Pibo van Doma, dat april 1666 is gedateerd, waren de saten die hun toebehoorden, tijdens hun huwelijk, gekocht. Dit huwelijk is volgens Van Tuinen in 1655 gesloten (S. en P. van Tuinen, Pibo van Doma contra prins Willem Freark. Beskriuwing fan in polityk konflikt yn 1664, It Beaken, xlix, 1987, 79). Genoemd worden onder meer ‘de halve groote plaets van Vogelsangh tot Veenclooster c.a. mitsgaders de plaets bij Harmen Jacobs gebruyckt gelegen tot ........’ (sic). Waarschijnlijk heeft dit betrekking op hetgeen Pibo in januari 1666 was toegekomen. Toen namelijk na de dood van Dirck Fogelsangh in 1663 de nazaten de state wilden verkopen, kon Pibo deze koop ongedaan maken wegens bloedverwantschap (zg. recht van niaer). Een proces daarover werd in het voordeel van Pibo beslist en in januari 1666 kwam het koopcontract met hem tot stand. De state was toen 158 pm groot en bevatte ‘de groote | |
[pagina 182]
| |
Afb. 298. Fogelsangh State. Aanzicht en plattegrond voor 1873.
Zijgevels en plattegrond souterrain tegenwoordige toestand. Doorsnede A - A toestand voor 1873. Getekend 1987 naar eigen opmeting 1978 met toepassing van gegevens opmeting H.H. Kramer 1872. | |
[pagina 183]
| |
Afb. 299. Fogelsangh State. Situatie, plattegronden bijgebouwen en plattegrond hoofdgebouw thans. Getekend 1987 naar eigen opmeting 1978 en gegevens opmeting H.H. Kramer 1872.
nyuwe huijsinge, toorn, bleeck-velt, singels, gracht en opvaert, beneffens plantagien, soo omt hornleger als landt-wart staen(de), bovendien des meijers nyuwe gebruijckte huijsinge, groote schuijre, hovinge, bomen en(de) plantagie cum annexis, mede gelegen binnen de poort en(de) gracht, gelijck mede de Muntzewech, opvaert en(de) singel daer aen gelegen lopende tot aen de treckwech, van welcke landen de meijer Heijn Jans gebruijckt omtrent 125 pondematen bestaende in ongeveer 33 pondematen boulandt aen malcanderen gelegen opt suit van 't hoornleger en lopende in de langte suijdwaerts tot aen de Swadde’. De kopers zullen ‘mede genieten het gestoelte tot Westergeest in de kercke’ en reserveren ‘aen haer de legersteden ende het gestoelte in de kercke van Oldwolde’. In de uitspraak wordt bepaald, dat het goed opgemeten dient te worden. Blijkens de nog op het huis aanwezige kaart gebeurde dit door Theodorus Hoen, mathematicus et philologus d.d. 22 mei 1668. Dit is waarschijnlijk hetgeen in Josina's testament wordt omschreven als de ‘geduijrende onse conjugale societijt aengecochte’ (goederen). De andere halve plaats had Pibo waarschijnlijk reeds bij verkoop door de | |
[pagina 184]
| |
provincie in zijn bezit gekregen. De ‘groote nyuwe huijsinge, toorn etc.’ moeten dus door Dirk gebouwd zijn geweest. Zijn dochter Geertruit huwde dan ook te Oudwoude en heeft blijkens een later te noemen proces elf jaar te Veenklooster gewoond (getuigenis in proces van 1723). In 1659 verhuisden zij en haar man naar Drente en kwam Geertruits broeder Hylcke van Fogelsangh op de state te wonen; Hylcke was gehuwd met Rijckje Rosema. Deze zou volgens Adreae in 1666 ‘inmiddels Fogelsangh verlaten hebben’ en ‘zich metterwoon te Kollum gevestigd hebben’. Pibo van Doma woonde op Tademastate in de Uiterdijkstercluft. Na Pibo's dood in 1675 (zie zijn rouwbord in de kerk van Oudwoude) was zijn dochter Catherina universeel erfgename en zij betrok met haar echtgenoot Petrus van Rosema het huis. Zij wordt in 1688 als weduwe op Fogelsangh vermeld en woonde er tot haar dood in 1710. Naar haar en haar zoon Jacobus wordt het goed in de 18e eeuw ook Rosemastate genoemd. Jacob bleef er nog wonen tot zijn dood in 1721 en liet de state na aan een achternicht Anna van Scheltinga gehuwd met Johannes van Glinstra. Dit bracht echter het proces op gang, waaruit bovengenoemd getuigenis. In de stukken komt ook nog een getuigenis voor van een Anna van Scheltinga oud 56 jaar, weduwe van Aulus van Haersma, grietman van Smallingerland. Zij was bij het leven van vrouwe Rosema vele malen op het huis geweest en somt op wat ze er gezien heeft: ‘in de huisinge een groot en wijd salet, waer in stonden een groote lange tafel, die na alle apperentie daer niet uit sal genomen konnen worden of moet aen stukken worden geslagen; een ledikant, verscheidene oude Spaensche met leder beklede stoelen, voor welke alle de vrou getuige geen ducaet zou willen geven. Enige portretten aen de want van de familie Doma, een oudwereltse swarte kast, met een gemene spiegel en enig porselein’. Voorts somt ze op wat ze zich herinnerde aan overige vertrekken, ‘te weten, een kelderskamer, een benedenkamer, waar Heer Rosema sliep, een daags kamer, een bovenkamer boven de laatste, een tweede bovenkamer. Voorts een keuken en een gevelkamertje, waar getuige nooit geweest was’. Al deze vertrekken zouden zich dus bevonden hebben in het door Th. Hoen afgebeelde huis. Waarschijnlijk heeft de landmeter niet veel interesse gehad voor het huis en de drie trapgevels naast elkaar getekend. Het huis Terhorne, dat hij in 1646 tekende komt er ook niet best af (R.L.P. Mulder-Radetsky en B.H. de Vries. Groot Terhorne, Alphen a.d. Rijn 1984). Vergeleken bij wat we kennen over huizen in de 17e eeuw, komt het ons voor dat het huis behalve de uitdrukkelijk genoemde toren, die aan de achterzijde placht te staan, twee trapgevels aan de zijden gehad zal hebben en dat het ‘gevelkamertje’ uit het getuigenis als Vlaamse gevel voor het dak, dat tussen de beide andere trapgevels gevat was, gestaan zal hebben. Ook Anna van Glinstra stierf kinderloos en een broers kind Wija Catherina van Glinstra kwam in het bezit van de state en ging er wonen met haar echtgenoot Willem Hendrik van Heemstra, met wie zij in 1726 huwde. Willem Hendrik was nauw gelieerd aan het Hof der Oranjes en mocht zich zelfs petekind van Willem iii noemen. Hij was een zoon van Schelte i van Heemstra, die gouverneur geweest was van Johan Willem Friso en in 1733 overleed. Het verwondert daarom niet, dat de nieuwe bezitters de state lieten verbouwen, zoals een afbeelding weergeeft op een landmeterskaart eveneens nog op het Huis aanwezig. De kaart is 1734 gedateerd en geeft een blokvormig huis weer met drie kapellen boven de voorgevel. Het huis staat in het midden van het omgrachte ‘hornleger’, waarop rechts naast de toegang nog een opstal getekend is. Ter plaatse van het ‘kleine hornleger’ van Th. Hoen staat nu met latere hand ‘gardeniershuis’. Van een tuinaanleg buiten de gracht is nog niets te zien. Uit het bezit van Willem Hendrik stamt waarschijnlijk het portret van Henriette van Anhalt-Dessau met haar zoon, Johan Willem Friso als kind op schoot. Dit stuk is nog op de state aanwezig, evenals de statieportretten van Pibo van Doma en Josina van Aysma. Willem Hendrik werd in 1743 grietman van Kollumerland en bleef dat tot zijn dood in 1775. Het huis vererfde toen op zijn zoon Hector Livius gehuwd met Lucia Catherina van Scheltinga. In de acte van scheiding van de nalatenschap, die eerst uit 1782 dateert (De Vries 1986), staat het bezit als volgt omschreven: ‘De heerenhuisinge met al het aengebouwde cum annexis tot standers, plaaten, borden in de spijskamer, vaste en losse; met de huisinge, boomen en plantagien, zingels, gragten, vijvers en boomen ten zuiden van de gragt cum annexis, met de heerenstoel in de kerk van Oudwoude’. | |
[pagina 185]
| |
Een jaar later reeds erfde hun dochter Cecilia de state. Haar moeder beheerde voor het toen zestienjarige meisje de goederen en hield daarvan nauwkeurig boek. Van het jaar 1791 af, toen Cecilia 24 jaar werd, is de state verbouwd, waarschijnlijk met het oog op een aanstaand huwelijk. Cecilia zou trouwbeloften gegeven hebben aan haar neef Willem Hendrik van Sytzama. In 1792 heeft zij echter kennis gemaakt met de grietman van Weststellingwerf Willem Anne van Haren en wilde met hem trouwen. Haar moeder was daar fel op tegen wegens de slechte naam op financieel gebied, die zijn familie had. Cecilia hield echter vol en vertrok tenslotte uit de omgeving van haar moeder naar Duitsland. Te Steinfurt, waar geen voorafgaande afkondiging van huwelijken gebruikelijk was, verbond zij zich in 1797 met Van Haren. In 1825, toen het buitengoed weer onbewoond was, na verhuringen tijdens de afwezigheid van de eigenaresse, betrok zij het huis en woonde er nog elf jaar. Het huis had toen dus de vorm, die het verkregen had door de verbouwingen, die Cecilia's moeder ondernomen had. In 1791 had zij er ruim f 9000 en in het volgend jaar f 5500 aan gespendeerd, waarna er ook in 1793 nog een bedrag betaald moest worden (De Vries 1986). Waarschijnlijk zijn toen de bijgebouwen ook eerst ontstaan terzijde van het landhuis. Wumkes vermeldt in 1823, dat zij opnieuw gevoegd werden en op de kadastrale minutekaart komen zij reeds voor. Daar Cecilia geen nakomelingen had, vererfde het huis aan een achterneef, wederom Hector Livius geheten, zoon van Age Tjepke Ruurd Sixma van Heemstra. De erfgenaam was pas acht jaar oud, waardoor de ouders het goed beheerden. Ook zij hielden daarvan kasboeken bij, waarvan gedeelten in het familie-archief bewaard gebleven zijn. Daarin worden contacten vermeld met de tuinarchitect L.P. Roodbaard sedert 1838 en betalingen aan hem sedert 1844. Het werk werd uitgevoerd door hovenier G. Vlaskamp, die toen in Dokkum werkzaam was. In 1849 werden orangeriegewassen aangekocht en warme-kasplanten, evenals een duivenhok en een druivenkas, die aangeschaft werden uit de verkoping van Beslingastate te Friens van de familie Van Sytzama. Aan de hertenkamp werd in 1869 en 1873 gewerkt. Steen voor de ijskelder werd in 1871 geleverd, in 1879 werden 31 ijzeren hekken van Terhorne in Beetgum gekocht. Een nieuwe kas kwam in 1880 tot stand tegen de tuinmanswoning (Mulder-Radetzky-De Vries 1986). De jonge Hector Livius werd voor zijn opvoeding op reis door Europa gezonden; later maakte hij verre reizen onder andere naar Griekenland, Turkije, Palestina en Egypte, waarvan verslagen en brieven bewaard zijn. In Duitsland overkwam hem een ongeluk, waarna hij bij vrienden in Bremen verpleegd werd. De dochter des huizes werd de latere statebewoonster van Fogelsangh. Bij haar intrek omstreeks 1870 werd voor de moeder van Hector Livius westelijk van de state de Villa Nova gebouwd (Kleasterwei 7). Het hoofdgebouw van de state werd gemoderniseerd onder leiding van dezelfde architect, die Villa Nova bouwde, J.I. Douma. Het huis kreeg het uiterlijk, dat het behoudens enige latere wijzigingen nog heeft. De ingang kwam op het niveau van de woonverdieping en werd aan de buitenzijde bereikbaar gemaakt via een hardstenen bordes, waarboven een overkapping op gietijzeren staanders. Ook aan de vensters werden wijzigingen aangebracht en in het interieur kwam een dwarsgang. Om de wijzigingen onzichtbaar te maken en het huis een deftig aanzien te geven, werd de voorgevel gepleisterd en van gepleisterde pilasters en bogen voorzien. Vóór de ingrijpende verbouwing van 1872 werd het huis opgemeten door H.H. Kramer, toen nog assistent bij architect Douma. Deze schetsopmetingen zijn bewaard gebleven en geven, met de toen gemaakte foto's, nauwkeurig de aangetroffen toestand weer. De uitgebouwde tuinkamer blijkt dan reeds bestaan te hebben en de achtergevel was reeds gepleisterd. Aan de voorzijde was de toegang beganegronds; het niveau van de vertrekken werd bereikt door enige treden in de hal, van waaruit de eetzaal links en het woonvertrek rechts bereikbaar waren. Rechts achter in de hal was een doorgang naar de trap naar boven en naar twee kamers in de rechtervleugel. De overige vertrekken in de linkervleugel waren slechts hetzij via de tuinkamer, hetzij via de eetzaal bereikbaar. Na Hector Livius van Heemstra kwam het huis aan zijn dochter Hermance, gehuwd met B.R. van Welderen Rengers. In 1934 liet zij het huis wederom van een hoge kap voorzien, die het bij de verbouwing van 1870 verloren had ten bate van een bij de stijl van de nieuwe voorgevel passende lagere kap met een metalen balustrade langs de bovenzijde. De bijgebouwen hebben thans nog kappen met deze helling. In 1938 kwam | |
[pagina 186]
| |
het goed aan haar neef B. Ph. van Harinxma thoe Slooten, van wie het vererfde op zijn dochter, die thans eigenaresse is. De wapens Harinxma boven in de gevel en gehouden door leeuwen op de stoep dateren van 1938 toen de glazen overhuiving van de ingang verwijderd werd. In 1959 werden de vensters opnieuw van roeden met kleine ruitjes voorzien in 18e-eeuwse trant. Het huis is in 1977-1978 hersteld onder leiding van het bureau Van Manen en Zwart te Drachten. Tijdens deze werkzaamheden konden onderzoekingen naar het metselwerk en dergelijke en opmetingen gedaan worden.
Ga naar margenoot+ Ongeveer in het midden van een omgracht rechthoekig terrein van circa 180 × 140 m ligt het hoofdgebouw, aan weerszijden geflankeerd door voor de rooilijn van het hoofdgebouw staande dienstgebouwen. Deze zijn met het hoofdgebouw verbonden door lage muren met een doorgangsdeur. De voorgevels van de drie gebouwen en de zijgevels van de bijgebouwen aan de zijde van het hoofdgebouw zijn gepleisterd. Ook de achtergevel van het hoofdgebouw is gepleisterd en was dit reeds, blijkens een foto, voor 1872. Toen waren er groeven in getrokken als imitatie natuursteenblokken. Ga naar margenoot+ Aan de zijgevels zijn verschillende materialen op te merken: Zuidgevel hoofdgebouw: benedenste gedeelte gele steen van 21-21,5 × 4,5-5, 10 lagen 61 cm, in een vrij zuiver kruisverband, maar slordig gemetseld met grove voegen; een verhoging is van bonte gele steen, tamelijk netjes gemetseld. Het oostelijke gedeelte bestaat uit iets langere steen met wat fijnere voegen verwerkt: 21,5-22,5 × 4.5-5 cm, 10 lagen 57 cm. Noordgevel hoofdgebouw circa 21,5 × 4,5 cm, 10 lagen 55 cm. Bij de restauratie zijn inwendig de volgende steenformaten gemeten: voorgevel 20,5-21 × 4,5-5 cm, 10 lagen 52 cm; dit is hoogstwaarschijnlijk hetzelfde materiaal als dat van de noordgevel. De binnenmuur evenwijdig aan de voorgevel bestaat tot 1,08 m in de kelder uit afbraak rode kloostermop 31 × 8 cm, 10 lagen 92 cm; het noordelijk gedeelte van deze muur bestaat tot 1,92 m uit afbraak kloostersteen en is bovendien aan de oostzijde ooit paarsrood gesausd geweest met schijnvoegen, alsof het een buitenmuur betreft. Ga naar margenoot+ Het onderkelderde hoofdgebouw is aan de voorzijde zeven traveeën breed en heeft de ingang in het midden. De gevelafsluiting is sedert 1873 verhoogd ten koste van de voordien aanwezige kroonlijst en kapitelen van de pilasters, waardoor de gehele gevel geleed was (afb. 310). Om de wijzigingen aan het oog te onttrekken is de gehele voorgevel gepleisterd, waarbij de pilasters door uitgrondingen geaccentueerd werden en boven de vensters van de verdieping flauwe bogen kwamen, die de pilasters verbinden. De ingang is sedert 1873 langs een natuurstenen bordes bereikbaar, dat aanvankelijk overhuifd werd door een glazen kap aansluitend op het balkon op de verdieping. Voordien werden de treden achter de toegangsdeur gevonden en had deze een bijna vierkant bovenlicht waarin twee lantarens gevat waren. Op de verdieping was slechts één omlijst venster. De ingangstravee is breder dan de drie venstertraveeën aan weerszijden. Boven de ingang is de gevel onder een flauwe hoek verhoogd ter vervanging van het enorme tympaan, waarin volgens de foto van voor 1872 gesneden festoenen waren aangebracht. Het huis heeft thans weer een hoge kap in 18e-eeuwse trant en roeden in de vensters, die niet passen bij de architectuur van de gepleisterde gevel. Daarbij horen de verlaagde vensters met t-vormige indeling, die op een natuurstenen lijst staan op het nieuwe ingangsniveau, waardoor de gevel de toen gewenste verhoudingen kreeg. Ga naar margenoot+ De gevel van voor 1872 was geleed door acht hoge pilasters met natuurstenen bases en smalle natuurstenen Ionische kapitelen, die een houten kroonlijst droegen, die boven elk kapiteel verkropt was. Boven de kroonlijst was een gootlijst op blokken, die zich langs de stijgende zijden van het tympaan herhaalden. In elk veld tussen de pilasters stonden een keldervenster, een beletagevenster met blinden en een laag venster op de verdieping. Een zelfde indeling valt nog waar te nemen in de noordelijke zijgevel. Ga naar margenoot+ De zuidelijke zijgevel (afb. 314) daarentegen vertoont duidelijke sporen van het 17e-eeuwse huis in de vorm van een lager en smaller muurgedeelte waarin twee hoge smalle vensters gestaan hebben met kantblokken en geblokte rondbogige ontlastingsbogen. Voor het westelijke venster is ten tijde van mevrouw Rengers een erker gebouwd. Ga naar margenoot+ De voorgevel die uit donkere steen bestaat is met duidelijke kassen in de zijgevel | |
[pagina 187]
| |
gehecht. De oostelijke helft van de zijgevel bevat geen vensters meer. Volgens de tekening van Kramer zijn zij in 1873 gedicht. De noordelijke zijgevel vertoont het vensterrythme dat voor de verbouwing van 1873 ook aan de voorgevel speelde: deels in gedichte vorm staan er de lage keldervensters, de in acht ruiten verdeelde hoge beletagevensters en de lage verdiepingvensters, alle met hanekammen erboven. De laatste zijn per verdieping steeds hoger, een geraffineerd optisch effect. Ga naar margenoot+ De vensters in de gepleisterde achtergevel staan in vier groepen van twee, gescheiden door een bredere dam, waarboven thans de dakkapellen staan. Voor 1872 stonden deze boven de middelste vensterparen en hadden een indeling met 5 × 5 ruitjes en eenvoudige wangstukken (afb. 312). De hoogte van de vensters in de achtergevel strookt niet met die van de noorderzijgevel. Krap tegen de zijden van de middelste vensterparen is de ‘koepelkamer’ met verdieping uitgebouwd gedekt door een laag zadeldak tegen een tympaan, dat versierd is met een smalle lijst waarboven ornament geschilderd is. Voor de drie vensters op de verdieping is een breed balkon aangebracht met karakteristiek gietijzeren hekwerk en op de hoeken twee gietijzeren vazen, die echter niet op de foto van voor 1873 voorkomen. Het balkon steunt op vier voluutvormige consoles. Over het terras was in 1872 een veranda uitgebouwd, waarop het terrein hellend aansloot (afb. 312). Volgens de schetsen van Kramer waren de zijden van de veranda samengesteld uit glaspanelen gevuld met losanges gevat tussen pilasters. In de achtergevel van het noordelijke bijgebouw ziet men een dergelijk paneel, dat waarschijnlijk daar opnieuw is toegepast. Langs de keldervensters was een pad vrijgehouden, dat naar een toegang leidde in de kelder onder de tuinkamer. Langs de helling staan op de foto van voor 1872 potten met oranjerieplanten opgesteld. Ga naar margenoot+ Via het stenen bordes voor de ingang betreedt men op de beletage een rechthoekige hal, van waaruit aan de linkerzijde de eetzaal toegankelijk is en aan de rechterzijde een kamer, die nog een gedeelte van de 18e-eeuwse betimmering heeft en waar een 18e-eeuwse schouw gestaan heeft, die thans te Waaxens staat (afb. 317). Aan het einde van de hal ziet men door dubbele deuren met glaspanelen in de tuin- of koepelkamer. Dwars door het huis loopt sinds 1873 een gang van waaruit de achtervertrekken bereikbaar zijn. Voordien was de eetzaal door dubbele deuren verbonden met de vierkante kamer, ten noorden grenzend aan de tuinkamer. Naast de eetzaal aan de voorgevel was nog een smalle kamer, die als kantoor diende en die bereikbaar was via een dienstruimte in de noordoosthoek van het gebouw; via een enfilade van deuren in de ‘koepelkamer’ en in de beide vertrekken aan de achtergevel bereikte men deze dienstruimte. Daarin bevond zich tevens de trap naar de verdieping van het huis, waar de slaapvertrekken en de boekenkamer waren. Aan de rechterzijde van de hal bevinden zich enige woonvertrekken, waarvan de beide achterste in 1872 als kinderkamers in gebruik waren. Naast de ‘koepelkamer’ vindt men de trap zowel naar de verdieping en zolders als naar de kelders. In 1873 is bovendien een steektrap gemaakt ter plaatse van een kast achter het grote woonvertrek aan de voorgevel. Voordien waren er korte trappen naar de kelder aan weerszijden van de eveneens korte verbinding van de voordeur naar de hal (afb. 299). Ga naar margenoot+ De kelders, die voor 1873 direct achter de voordeur bereikbaar waren, hebben thans nog slechts directe toegangen door een deur in de zuidgevel, waardoor men een lange gang betreedt over de zuidelijke helft van het huis; aanvankelijk moet deze gang over de volle breedte van het huis gelopen hebben. Midden in de achtergevel bevindt zich een deur met smalle zijlichten, die verbinding geeft met een keldervertrek, dat aan weerszijden een deur naar buiten heeft. De opmetingstekeningen van 1872 geven hier een ruimte van slechts ruim 3 m breedte (vgl. afb. 298). De smalle gang door de breedte van het huis heeft aan de westzijde een zware muur en aan de oostzijde een licht binnenmuurtje. Tegen de voorgevel in de zuidelijke helft van het huis bevindt zich de keuken met een grote schouw, uitgebouwd in de aangrenzende kleinere ruimte. De ruimte onder de hal vertoont in de noordoosthoek de aanzet van een spiltrap. Onder de eetzaal bevonden zich de mangelkamer en de wijnkelder benevens een verdiept gedeelte, dat wel als zuivel- of wildkelder gezien kan worden. In het achterste gedeelte bevond zich een grote provisiekelder en in de zuidelijke helft waren knechtenkamers en een ‘meidekamer’. Daar zijn thans woonvertrekken gemaakt. | |
[pagina 188]
| |
Ga naar margenoot+ Van de beletage voert een trap naast de tuinkamer naar het niveau van de verdieping boven het achterste gedeelte van het huis. Via een gezwenkt gedeelte van vijf treden bereikt men het niveau van het voorste gedeelte van het huis. De verdieping van de koepelkamer ligt nog hoger en is apart bereikbaar via vier treden en een korte overloop voor het vertrek. Via de gang die op de verdieping van het voorste gedeelte dwars door het huis loopt, bereikt men de vertrekken langs de voorgevel en via vijf treden naar beneden het niveau van een breed vertrek aan de achtergevel, dat in 1872 als slaapkamer diende en thans de bibliotheek bevat. In 1872 was deze aan de voorzijde van het huis ondergebracht. De tegenwoordige bibliotheek en het vertrek in de zuidoosthoek op de verdieping hebben een hoogte van ong. 3,5 m tussen de balken, terwijl die aan de voorzijde slechts een hoogte van 2,75 m hebben. Ga naar margenoot+ In de kelder bevinden zich twee deuren tussen de ruimte onder de hal en de aangrenzende ruimten met een uitgestoken gedrukte boog, die mogelijk nog 17e-eeuws zijn. In de rechterkamer van de beletage is zoals vermeld nog een gedeelte van de 18e-eeuwse betimmering met kasten aanwezig. Het linker vertrek, de eetkamer, dateert in zijn tegenwoordige vorm uit 1873 en is naar de smaak van die periode met betimmeringen en stuc gedecoreerd. De meeste muurvaste decoratie bevindt zich in de koepelkamer, waarvan de wanden een marmer imitatie hebben van stucco lustro met grote rechthoekige panelen ter hoogte van de vensters (afb. 316). In de hoeken van deze panelen zijn palmetdecoraties aangebracht en in het midden grote rozetten in sommige waarvan kristallen wandluchters zijn bevestigd. Het plafond dat door middel van een koof op een kroonlijst rust, heeft een lijst met kleine rozetten en in de hoeken kandelabervormige ornamenten. In het midden is een grote rozet met waaiervormige uitstulpingen, omlijst met bloemmotieven gestuct. In het midden hangt een enorme kristallen luchter. Op de schoorsteen, die door een wit marmeren mantel omgeven is, rustend op grote voluten, hangt een grote spiegel bekroond door het door adelaars gehouden wapen Van Heemstra met parelkroon en helmteken uitkomend de adelaar. De vloerbedekking bestaat uit een Deventer vast tapijt met rand en cirkelvormige middenpartij. Ga naar margenoot+ Vanouds tot het huis behoren de portretten van Pibo van Doma, door Pieter Nason (1667), en van zijn tweede eega Josina van Aysma, door Jan Mijtens (1663); tevens waarschijnlijk het portret van Henriette Amalia van Anhalt Dessau met haar zoon Johan Willem Friso, door Louis Volders (verg. Geschiedenis). In de tuinkamer staat een zetel, die in 1873 voor Koning Willem iii gekopieerd is naar de stoel van de Stadhouder uit het Loo. In de bibliotheek staat een biljart uit omstreeks 1860, dat dus waarschijnlijk in de biljartkamer in het noordelijk bijgebouw gestaan heeft. Ga naar margenoot+ Aan weerszijden van het huis staan twee dienstgebouwen met verdieping en laag hellend dak, dat er in 1873 op aangebracht moet zijn. Op de foto van 1872 hadden zij een steiler schilddak. De dakhelling van nu komt overeen met die van het hoofdgebouw, zoals dat in 1873 gedekt is (afb. 313). De bijgebouwen zijn in 1873 kennelijk ook aan de voor- en binnenzijgevels gepleisterd met een geruwde pleister en voorzien van een lijst ter hoogte van de verdiepingsvloer. De achtergevel van het zuidelijke bijgebouw is nog gaaf en dun gesausd geweest. De foto van 1872 laat de bijgebouwen zien met een ingang in het midden van de lange gevel omlijst door pilasters, die een tympaan dragen, vergelijkbaar met dat aan de hoofdgevel vóór 1873. Thans is er een hooiluik boven gemaakt met een versiering langs de zijden daarvan. Aan weerszijden van de middeningang waren nog twee ingangen en een venster, op de verdieping vijf lage vensters, regelmatig over de breedte van het gebouw verdeeld, zodat ze niet boven de openingen in de parterre staan. Ook in de zijgevel was nog een ingang en twee vensters. Ga naar margenoot+ Het linker gedeelte van dit gebouw bevat een stal met vijf paardeboxen met metalen ruiven. De schotten tussen de boxen staan tegen gemarmerde zeshoekige staanders, bekroond door een bol en verbonden door paanderbogen met sierlijk gesneden bekroning eindigend in een soort palmet, verwant met de decoratie van de koepelkamer (afb. 315). De tekening van Kramer geeft zes boxen. In de koetsenruimte is een drie vakken brede tuigkast aanwezig, versierd met pilasters en tweerijige bladkapitelen. Deze staat reeds getekend bij Kramer. Ga naar margenoot+ Het noordelijke dienstgebouw bevatte in 1872 een washok en een badkamer en bergplaats voor rijtuigen; boven vond men een biljartkamer en een timmerkamer. Thans is er een woning ingebouwd voor de beheerder. Aan de noordgevel zijn de | |
[pagina 189]
| |
vensters nog in oorspronkelijke staat met een tussenstijl, eertijds voorzien van naar binnen draaiende vensters en aan de buitenzijde luiken. De vensters zijn gedekt met een hanekam en hebben diefijzers. Ga naar margenoot+ Uit de beschrijving bleek reeds dat aan de zuidgevel een gedeelte 17e-eeuws muurwerk te onderscheiden valt. Wij nemen aan dat dit zich inwendig voortzet in de zware muur waarachter in de kelderverdieping de dwarsgang loopt. Waarschijnlijk behoren ook de binnenmuren van de tegenwoordige keuken en ruimte onder hal tot de restanten van deze bouwperiode. In de zijgevel is met kassen de nieuwe voorgevel gehecht, die in 1873 onder de pleister verdween. Deze was geleed door pilasters (afb. 310) met Ionische kapitelen en droeg het grote tympaan. De verdeling van de vensters kan men nog aflezen in de noorder zijgevel. Een en ander kan ons inziens ontstaan zijn bij de verbouwingen van 1783-1793 (Mulder-Radetzky - De Vries, 16-17). Reeds eerder moet het huis echter aan de achterzijde uitgebreid zijn geweest met een serie vertrekken, die op de beletage een i m lagere balklaag kregen dan de bestaande in het voorhuis, zodat de vertrekken op de verdieping een normale hoogte konden krijgen. In het voorste gedeelte waren op de verdieping immers slechts lage vensters in een halve verdieping. De vensters in deze achtergevel kwamen paarsgewijze te staan terwijl in de middentravee een uitbouw was, die op de kadastrale minute van 1823 staat aangegeven en die overeenkomt met de door Kramer genoteerde maat in de kelder. De achtergevel was in 1870 reeds gepleisterd met imitatie natuurstenen blokken. Wij denken dat dit nodig was na de aanbouw van de tuinkamer met verdieping, die blijkens de decoratie omstreeks 1840 in de bestaande vorm zal zijn vergroot. Mulder-Radetsky en De Vries noemen voorbereidingen voor bewoning in 1842. De door hen genoemde koepelkamer in de nalatenschapspapieren van Cecilia van Heemstra moet de 18e-eeuwse uitgebouwde kamer betreffen. De koepelkamer zal in 1839-1840 verbouwd zijn. Het toen genoemde Deventertapijt kan het nog aanwezige zijn. De zijmuren van deze aanbouw doorbreken het ritme van de vensterparen van de achtergevel. Inwendig zijn door het inbouwen van deze kamer ook de verhoudingen van de achterkamers in de noordelijke helft van het huis en van de trapruimte in de zuidelijke helft tot vierkant gewijzigd. Aanvankelijk moeten deze ruimten breder geweest zijn. Daarmede blijkt tevens dat de tegenwoordige trap gelijktijdig met de tuinof koepelkamer is aangebracht. Waarschijnlijk is bij de 18e-eeuwse verbouwing de spiltrap, waarvan resten onder de hal op te merken zijn, vervangen door steektrappen. De spiltrap kan behoord hebben tot de 17e-eeuwse vorm van het huis, die langgerekt zal zijn geweest met een opkamer boven de tegenwoordige keuken en mogelijk links een gedeelte dat niet onderkelderd was. Mogelijk heeft er aan de achterzijde een torenachtige uitbouw gestaan met een trap naar de verdieping. De bouwhuizen zullen bij de laat-18-eeuwse verbouwing ontstaan zijn. | |
ParkGa naar margenoot+ Een groot terrein ten zuiden en zuidoosten van het huis is als park aangelegd (afb. 300). De kadastrale minutekaart geeft een geometrisch aangelegd park weer ten zuiden van het huis. Een rechthoekige vijver ligt in de as van de lindenlaan, waarvan ten noordoosten van het huis thans nog een klein gedeelte over is. De vijver is gegraven op het perceel, dat op de kaart van 1668 reeds ‘de Riedcamp’ heet. Ten zuiden van het huis loopt op de kadastrale minutekaart een allee, die naar een heuvel (de zg. modderberg) voert, waar waarschijnlijk toen reeds een uitzichtkoepel stond. De vorm van de rechthoekige vijver, zoals die met ingeronde hoeken is getekend, wijst op de Lodewijk xiv-stijl en men kan aannemen dat de parkaanleg onder W.H. van Heemstra tot stand gekomen is. Ga naar margenoot+ Volgens aantekeningen in de kasboeken van A. Tj. R. van Heemstra moet het park in de jaren veertig van de 19e eeuw naar ontwerp van L.P. Roodbaard in een landschapstuin herschapen zijn (Mulder-Radetsky en De Vries). De eigenaar nam in 1838 voor het eerst contact op met Roodbaard. Aan de hertenkamp werd in 1869 en 1873 gewerkt. Steen voor de ijskelder wordt in 1871 geleverd. In het perceel oostwaarts van de rechthoekige vijver lag op de kadastrale minutekaart reeds een rechthoekige vijver, lang en smal van vorm. Beide restanten van de formeel aangelegde tuin zijn met elkaar verbonden door een derde vijver van grillige vorm. De | |
[pagina 190]
| |
Afb. 300. Park Fogelsangh State door T. Brouwer 1985 naar eigen waarnemingen en kadasterkaart.
| |
[pagina 191]
| |
uitkomende grond werd tot een heuvel gemaakt tussen de eerste en de nieuwe verbindingsvijver; ook achter de laatste, van het huis uit gezien, ontstond een heuvel. Tussen deze en de ‘modderberg’ is thans een hertenkamp met een hertenhuis van boomstammen. De modderberg is waarschijnlijk in de 19e eeuw verhoogd en van een langzaam stijgend pad voorzien naar een aan de toenmalige smaak aangepast theehuis (afb. 319). Het is met riet gedekt en heeft een omgaande galerij met laag houten hek met gezwenkte balusters. Ga naar margenoot+ Ten zuiden van de lange vijver is veel hout aangeplant, waardoor bochtige paden lopen. Onverwachts bereikt men de kluizenarij, een laag gebouwtje onder rieten zadeldak, dat ver voor het gebouwtje doorloopt, op boomstammen steunend en aldus een loggia vormend (afb. 320). Tussen de staanders is van stammetjes hekwerk gemaakt. Boven het gebouwtje is op het dak een klokkekoepeltje, waarmede de functie aangeduid wordt. In het gebouwtje zit een pop als kluizenaar. Kluizenarijen waren zeer geliefd in een romantisch park. Het idee past bij de herinrichting door Roodbaard. Ga naar margenoot+ Als toegang tot de nieuwe tuin is over de gracht, die rond het terrein van het hoofdgebouw loopt, een drieweg-brug gebouwd (afb. 302, 326), die sterke verwantschap vertoont met die op het landgoed Vijversburg bij Tietjerk. De twee aansluitende laantjes geven rechts via bochtige paden verbinding met de rechte laan naar de ‘modderberg’ en links naar een klein heuvellandschap met paden. In die heuvelGa naar margenoot+ bevindt zich een ijskelder (afb. 301).
A.W. Reinink en J.G. Vermeulen, IJskelders; koeltechnieken van weleer. Nieuwkoop 1981, 245.
Ga naar margenoot+ De kelder is van kleine gele steen (16,5 × 4,5 cm) in een heuvel gemetseld en inwendig 2,25 m in het vierkant met afgeschuinde hoeken. De bodem bestaat uit geglazuurde gele estrikken en de kelder is door een tongewelf gedekt. Volgens Reinink en Vermeulen die op ervaringen tijdens het hermetselen van de toegang zullen steunen, zijn de muren met spouwen gemetseld, die via een ontluchtingspijp droog gehouden moesten worden. In de bodem zijn afvoerroosters aanwezig voor smeltwater. In de rekeningen komen rond 1870 kosten voor de ijskelder voor (zie boven). Op de heuvel staan forse bomen waardoor het onwaarschijnlijk lijkt dat er ooit een paviljoen op de kelder gestaan zou hebben, zoals wel beweerd wordt.
Ga naar margenoot+ Achter de heuvel van de ijskelder is een lager gebied bewaard, waardoor een slootje liep, dat achter de heuvel kronkelend is gemaakt en zich splitst. Verder oostwaarts is een kleine poel, die op de kadastrale minute getekend is, tot een grote vijver van grillige vorm vergroot. In de vijver is een eiland gespaard. Volgens een aquarel in de bibliotheek was aan deze voorheen een badhuisje gebouwd. Ga naar margenoot+ Erachter ligt een vrij hoge heuvel, waarop twee zandstenen voetstukken staan met 18e-eeuws ornament (afb. 322). De zijden van de voetstukken, die 125 cm vierkant
Afb. 301. IJskelder in het park van Fogelsangh State. Getekend 1987 naar eigen opmeting en tekening A.M. Doppegieter 1976.
| |
[pagina 192]
| |
meten en 100 cm hoog zijn, bestaan uit drie platen natuursteen met in ondiep reliëf gehakt ornament en bekroond door een lijst. Op deze blokken staat een bijpassend voetstuk bestaande uit voluten. Wat ornament betreft zouden de voetstukken uit het midden van de 18e eeuw kunnen stammen en tuinbeelden gedragen kunnen hebben. De formele tuin reikte echter niet zo ver volgens de kadastrale minute. De voetstukken moeten daarom bij de landschappelijke aanleg verplaatst zijn. Ga naar margenoot+ Volgens de kadastrale minute was voor het huis een smalle toegang over de gracht en een rechthoekig oprijveld, dat een tweede gracht overbrugde. Naar wij aannemen, is eveneens omstreeks 1840 voor het huis een ovaal grasveld aangelegd en is de noordelijke helft van de dwarse gracht gedempt en is het voorterrein met afwisselend hout beplant. De gracht om het terrein is aan de noordwestzijde en midden achter het huis met een uitstulping verbreed. Aan de toegangsbrug staan thans twee slanke 19-eeuwse natuurstenen tuinvazen, waarvan er twee vrijwel identieke op Vijversburg bij Tietjerk staan. Op de kelk van de vazen zijn in cartouches putti voorgesteld met attributen, die mogelijk de seizoenen verbeelden en op de andere van dag en nacht (afb. 321). Ga naar margenoot+ Achter het huis staan dicht bij het terras twee voetstukken met gespannen kijkende jachthonden (afb. 325), waarschijnlijk daterend uit de jaren van de bouw van de koepelkamer. | |
Boerderijen en woningenGa naar margenoot+ Twee landelijke woningen onder een lang zadeldak, dat boven de voorgevel door een aankapping flauw geknikt is (afb. 331). In de zuidwestelijke zijgevel, die gepleisterd is, staan jaartalankers 1734. De gebruiksruimten tegen de achtergevel zijn vlak gedekt en dus later toegevoegd. Tegen de achtergevel was vanouds een keldertje, waarboven de bestedenkastenwand. Ga naar margenoot+ Soortgelijke woning als de dubbele woning 1-3, doch de balklaag ligt hier hoger en de kap is met riet gedekt, xviii (afb. 332). Voor gebruiksruimten is aan de westelijke helft een aanbouw onder aankapping gebouwd, die evenals de zijgevels vlechtingen langs de schuine zijden heeft. Het pand heeft vanouds aan het einde van de opvaart gestaan, die later gedempt is en de bewoner kan een functie gehad hebben in verband met de aanvoer van materialen en goederen voor het huis Fogelsangh. Boswachterswoning rechts van de oprit naar het landhuis en buiten de omgrachting van het terrein van het landgoed gelegen (afb. 324). Het pand is in de omstreeks 1870 geliefde chalêt-stijl versierd met houtwerk. De hoge vensters in de voorgevel zoeken aansluiting bij de state. Aldus is eclectisch gezocht naar uitbeelding van de functie van de bewoner van het pandje. De toegangsdeur is aanvankelijk waarschijnlijk versierd geweest met gekleurd glas. Ga naar margenoot+ Vrijstaande wit gepleisterde villa met hoge verdieping en achterbouw zonder verdieping (afb. 327); blijkens eerste steen op 30 september 1870 gesticht door H.A.A. en A.J. van Heemstra. Het huis was bedoeld als woning voor de moeder van de toen nieuwe bewoners H.L. van Heemstra en A. Engelkes, die de state omstreeks 1870 betrokken. De architect was blijkens de aanbestedingsadvertentie J.I. Douma te Leeuwarden (Karstkarel 1984, 128), die ook de verbouwing aan de state in die jaren leidde. Evenals aan het hoofdgebouw sloot ook hier de kroonlijst het ingangsrisaliet flauw hellend af. De ingang is in het portiek, waarboven een balkon. In de tuin achter de villa staat een theekoepel van boomstammetjes met rieten dak. Ga naar margenoot+ Gaaf keuterijtje aan de zuidzijde van de Brink met in traditionele kleuren geschilderde dekplanken langs de gevelzijden (afb. 336). Topschoorsteen met bord en roeden in de drie vensters. In de geveltop zeer kleine vensters voor ontluchting van de zolderruimten. De bedsteden moeten tegen de achtergevel een plaats gehad hebben. Volgens Karstkarel onder W.H. van Heemstra gesticht; het pand komt inderdaad voor op de kadastrale minutekaart van 1823. Ga naar margenoot+ Woning onder schilddak met hoekschoorstenen (afb. 337). De nok van de kap staat haaks op de rooilijn, waardoor de korte zijde gevelzijde is met ingang terzijde en dakkapel voor het voorschild, xixa Ga naar margenoot+ Pand onder zadeldak tussen topgevels, xxa, ter plaatse van de voormalige korenmolen. Ten behoeve van de functie van café zijn vensters en bovenlicht, van sierende elementen voorzien, evenals de dakkapel. | |
[pagina 193]
| |
Afb. 302. Drie-armige brug in het park van Fogelsangh State. Plattegrond en aanzichten. Getekend 1987 naar eigen opmeting in dat jaar.
| |
[pagina 194]
| |
Ga naar margenoot+ Gaaf bewaarde boerderij van het kop-romptype (afb. 333). Blijkens de gebogen bovendorpels van de vensters en het materiaal is de opstal omstreeks 1860 herbouwd op een reeds op de kadastrale minute voorkomende plattegrond. Ga naar margenoot+ Gemoderniseerd 19e-eeuws woudboerderijtje ter plaatse van een stemdragende plaats op de kaart van Schotanus. In de achtergevel bevindt zich een steen waarin de letters d.t.d.p. en 1561 (afb. 304). Men kan de letters lezen als de initialen van Dom. Theodoricus Deutekom Praepositus, waardoor de steen in verband gebracht kan worden met de laatste prior van Veenklooster, die in 1579 naar Buweklooster vluchtte (Andreae '85, ii, 24). Ga naar margenoot+ Op een groot terrein aan de Brink gelegen 19e-eeuwse stelpboerderij van aanzienlijke afmetingen en oorspronkelijk tot het landgoed behorend (afb. 328); thans als particulier landbouwmuseum in gebruik. De ingang tot het woongedeelte bevindt zich in het midden van de voorgevel in een enigszins uitspringend gedeelte, dat flauw hellend tympaanvormig eindigt. In het fronton is de tympaanvorm door siermetselwerk herhaald. De melkkelder bevond zich rechts van de ingang. Blijkens het metselwerk zijn aan de oostelijke zijgevel en aan de achtergevel herhaaldelijk wijzigingen uitgevoerd. Het ontwerp van de boerderij, die omstreeks 1870 ontstaan moet zijn, is waarschijnlijk van architect J.I. Douma, die destijds veel bouwde voor de eigenaar van het landgoed. Ga naar margenoot+ Volgens dr. F. Sixma van Heemstra heeft er voordien een aardappelmeelfabriek gestaan op deze plaats, die echter niet rendeerde. Het familie-archief Van Heemstra, gedeponeerd op het Rijksarchief Leeuwarden, maar nog niet geînventariseerd, moet daarover gegevens bevatten. Ga naar margenoot+ Uitspanning Café Boszicht (afb. 334). Blokvormig pand met verdieping onder schilddak met hoekschoorstenen en verbonden met een grote schuur. Het pand lijkt ontstaan te zijn uit een boerderij met dwarsgebouwd voorhuis, dat verhoogd is met een verdieping. Het metselwerk van de verdieping is namelijk uit secundair gebruikt materiaal samengesteld, terwijl dat van de begane grond in regelmatig kruisverband is gemetseld. Begane grond en verdieping zijn bovendien gescheiden door een lijst, die overigens geen functie heeft. Daar op de kadastrale minute een andere bouwmassa staat aangegeven moet de boerderij, zowel als de verbouwing, van na 1823 dateren. Daar de vensters rechte bovendorpels hebben met een hanekam en op de verdieping ook in zes ruiten verdeeld zijn, lijkt de bouwgeschiedenis van de eerste twee fasen zich in de eerste helft van de 19e eeuw te hebben afgespeeld. Ga naar margenoot+ Woning onder zadeldak evenwijdig aan de voorgevel (afb. 339). Boven beide zij-topgevels forse schoorstenen met borden. De topgevels hebben uitgemetselde rollagen, waardoor een verbouwing omstreeks 1860 valt aan te nemen. Het perceel komt op de kadastrale minute reeds voor, doch met een andere plattegrond. Leilinden en laag sierhek. Ga naar margenoot+ Sobere dubbele woning onder tentdak met hoekschoorstenen, waarop borden (afb. 338). Achter het linkerpand was een kuiperij gevestigd, waarvan het gereedschap nog aanwezig is. De 19e-eeuwse panden spelen gaaf mee in het beeld van de bebouwing ter plaatse. Ga naar margenoot+ Gaaf keuterijtje in dezelfde trant gebouwd als nr. 9 en met dekplanken nog op de schuine zijden van de gevels en houten blinden aan de vensters (afb. 335). Bedschot tegen de achterwand van het woonvertrek. Omstreeks 1860. Ga naar margenoot+ Grote stelpboerderij ‘de Klimmerboom’ geheten met aan de ingangszijde van de schuur later toegevoegde bijschuren (afb. 329). De voorgevel is geleed door een naar voren springend gedeelte, dat aan de hoeken lisenen heeft en tympaanvormig gedekt is en bekroond door imitatie-Grieks ornament. Een boerderij van het zelfde ontwerp werd omstreeks 1870 door J.I. Douma getekend voor mr. Heringa Cats te Oranjewoud (S.J. van der Molen, Dorpstimmerman of stadsarchitect?, Arnhem s.h.b.o. 1980, afb. 8). Ook voor het landgoed Fogelsangh was J.I. Douma destijds de architect. Zoals normaal voor dit type boerderij is de ingang aan de zijgevel. De kaaskamer is links van de woning; de rechter hoekkamer zal een bedstedekastenwand geweest zijn boven een huishoudkelder. Ga naar margenoot+ Kleinere boerderij ‘de Boskpleats’, xixd, van het kop-hals-romptype waarvan het voorhuis de aandacht wil trekken door op de baksteen geschilderde ornamentiek. Op deze plaats stond reeds vanouds een boerderij van dit type. | |
[pagina 195]
| |
Ga naar margenoot+ Jachthuis van het landgoed onder rieten dak dat in het midden een centrale overhoeks geplaatste schoorsteen heeft (afb. 323). Ingang in het midden waarboven balkon op houten zuilen; aan elke zijde vertrekken met smalle spitsboogvensters. Mogelijk is het jachthuisje in de jaren veertig van de 19e eeuw ontstaan, tegelijk met de landschappelijke aanleg van het park. Het valt enigszins te vergelijken met de huisjes bij de ingang van de begraafplaats van Leeuwarden uit 1832 door I. Warnsinck. | |
Ga naar margenoot+ Voormalige korenmolenGa naar margenoot+ Andreae '85, ii, 21; Van der Molen, Gemaal, 96.
Ga naar margenoot+ Andreae vermeldt in 1572 een windmolen te Veenklooster. De molen moest in 1639 verdwijnen volgens de toen opgemaakte lijst van niet rendabele en af te breken molens. De sloop werd waarschijnlijk niet uitgevoerd, want op de kaarten van Schotanus staat nog steeds een windmolen aangegeven. In 1714 wordt wederom vastgesteld dat de molen niet rendabel is en gesloopt moet worden. De grietman van Kollumerland beweerde echter dat hij ‘met sijn kleijne magt’ niet in staat was tot het ‘demoliëren’ van de vier genoemde molens in zijn grietenij, waarop een afdeling voetvolk en ruiters opdracht kreeg naar ‘Collumerzwaag en Feenclooster’ te marcheren om mr. Pijtter Jansen (van Twizel) bij te staan in het afbreken van de molens. Volgens de kaart van Schotanus stond de molen tegenover het tegenwoordige café Boszicht bij de afsplitsing van de Cecilialaan. | |
[pagina 196]
| |
Afb. 303a. Handgetekende kaart door Th. Hoen 1668 van ‘twee heerlijcke plaatsen landt geleegen tot Feenclooster’.
Afb. 304. Gevelsteen in Kleasterwei 27, waarschijnlijk verwijzend naar de laatste abt van Feenclooster. Opname 1986.
Afb. 305. Restant van het klooster volgens tekening van J. Stellingwerf in 1723.
| |
[pagina 197]
| |
Afb. 303b. Handgetekende kaart door Th. Hoen 1668 van ‘twee heerlijcke plaatsen landt geleegen tot Feenclooster’.
Afb. 306. Detail van de kaart van Th. Hoen met de State op het ‘hornleger’ en onderaan het ‘kleine hornleger’.
| |
[pagina 198]
| |
Afb. 307. Handgetekende kaart door K. Ypey, 1734 van ‘De Heerlijkheid Fogelsang genaemt met de zathe en landen onderdien behoorende’.
Afb. 308. Detail van de kaart van Ypey met het hornleger en onderaan ‘het gardeniershuis’.
| |
[pagina 199]
| |
Afb. 309. Fogelsangh State, tegenwoordige toestand. Opname 1985.
Afb. 310. Fogelsangh State voor de verbouwing van 1873.
| |
[pagina 200]
| |
Afb. 311. De achtergevel van de State thans. Opname 1985.
Afb. 312. De achtergevel voor de verbouwing van 1873, met de oorspronkelijke kap en de koepelkamer met veranda.
| |
[pagina 201]
| |
Afb. 313. Fogelsangh State, hoofdgebouw en zuidelijk dienstgebouw. Opname 1985.
Afb. 314. De zuidelijke zijgevel van het hoofdgebouw met sporen van de 17e-eeuwse vensters en duidelijke aanhechting van de latere voorgevel. Opname 1987.
Afb. 315. De paardestal in het zuidelijke bijgebouw. Opname 1987.
| |
[pagina 202]
| |
Afb. 316. De zogenaamde koepelkamer met imitatie marmeren wanden en Deventer tapijt uit plm. 1840. Opname 1987.
Afb. 317. Schouw afkomstig uit de woonkamer zuidelijk van de hal. Opname 1981.
Afb. 318. De woonkamer zuidelijk van de hal. Opname 1987.
| |
[pagina 203]
| |
Afb. 319. Theehuis op de zogenaamde modderberg. Opname 1985.
Afb. 320. De kluizenarij in het park van Fogelsangh State. Opname 1985.
Afb. 321. Een der tuinvazen op het voorplein. Opname 1985.
Afb. 322. Twee zandstenen voetstukken op een heuvel oostelijk in het park. Opname 1985.
| |
[pagina 204]
| |
Afb. 323. Jachthuis Koningsweg 4. Opname 1986.
Afb. 324. De boswachterswoning Kleasterwei 5. Opname 1985.
Afb. 325. Bronzen jachthond achter het hoofdgebouw. Opname 1987.
Afb. 326. De driewegbrug ten zuiden van het hoofdgebouw. Opname 1985.
| |
[pagina 205]
| |
Afb. 327. Villa Nova Kleasterwei 7. Opname 1986.
Afb. 328. De boerderij Kleasterwei 2. Opname 1986.
Afb. 329. De boerderij Keningswei 1. Opname 1986.
| |
[pagina 206]
| |
Afb. 330. Het noordelijke gedeelte van de Brink. Opname 1986.
Afb. 331. Brink 1-3 in ankers gedateerd 1734. Opname 1986.
Afb. 332. Brink 15. Opname 1986.
| |
[pagina 207]
| |
Afb. 333. Boerderij Kleasterwei 23. Opname 1986.
Afb. 334. Café aan de Kleasterwei 6. Opname 1965.
Afb. 335. Negentiende eeuwse keuterijtje Kleasterwei 16. Opname 1965.
Afb. 336. Mogelijk nog 18e-eeuwse keuterijtje Kleasterwei 9. Opname 1965.
| |
[pagina 208]
| |
Afb. 337. Gebouwencomplex Kleasterwei 17-19. Opname 1965.
Afb. 338. Woningen Kleasterwei 12-14. Opname 1986.
Afb. 339. Woning onder zadeldak tussen topgevels Kleasterwei 8. Opname 1965.
|
|