hun clublokalen. Zij oefenden de ganse avond, doch hun oefening geschiedde genoegelijk.
De zijne was van alle genoegelijkheid gespeend. Zijn oefening geschiedde aandachtig.
In tijdsduur was de oefening van onzen jongen vriend gering, doch zij was belangrijk door de intensiteit. Hij sprak tijdens zijn oefeningen geen woord. Er bestond dan niemand en niets voor hem. Hij keek als het ware met enthousiasme naar zijn vuist, naar onderarm, bovenarm of borst. Hij hield het oog gericht op zichzelven, op het doel. Hij ging geheel in zichzelven, dat is in zijn doel, op.
Zijn geest, zijn gedachten, zijn brein, zijn gemoed en zijn begeerten waren uitsluitend bij de versterking van lichaam en spier.
Voorheen gold algemeen: veel oefenen en lang oefenen. Het zat 'm vooral in de lange duur. Doch toen zeiden wij: het is niet de tijdsduur, welke de mate van de training bepaalt, het is de intensiteit, waarmede de training geschiedt.
En hiermede waren wij een stapje verder gekomen. Thans, na zovele jaren een studie te hebben gemaakt van de sport en van den sportman, en na ons te hebben verdiept in het wezen van de sport, thans zeggen wij, dat de geest van overheersende waarde is, dat het in de sport gaat om de psychische bijstand, dat het gaat om de innerlijke krachten, welke men achter zijn oefeningen en achter zijn sportverrichting schaart.
***