und Frauen von Lüttich’ die nog niet wisten of zij Belgen of Duitsers zouden worden; bij die sinjoren van Liège die commissionairs in wapens waren voor Napoleon I en Napoleon III. Napoleon II, het vervloekte Adelaarsjong, ontbrak jammerlijk bij de relaties van de familie-annalen. Paste de Austrico-Corsicaan soms niet in de herinneringen van de Luikenaren?
Maar hoe dan ook, voor mij bestond de stam. Ik was een geboren Lumey. Lumey is als familienaam natuurlijk Zuidnederlands, ook al denken de inwoners van Den Briel dat Lumey Hollands is. Maar de stam was veel meer dan familie, voor mij wel. De stam was Rome, Parma, Brussel, Lichtenberg. De stam was Milaan, Parijs, Maastricht, Düsseldorf, Lichtenberg. Het kwam toen nog niet in mij op dat Lichtenberg de nederlaag van de stam was, het uitschot van de stam.
Mark zag zulke dingen vanzelf. Overigens zonder verdienste. Hij kende de stam niet. Zijn vader was immers een herbergier. Zijn grootvader was immers een marskramer van de Groenstraat. En de vader van Marks overgrootvader was een Bokkenrijder die in 1782 werd opgehangen op de hoogte van de burcht van 's Hertogenrade, een landsheerlijkheid die werd beheerst door Luikse wapenhandelaren, dezelfde adellijke schurken die achterladers leverden aan de Staten van Holland én aan de opstandelingen tégen de Staten van Holland.
Mijn voorouders waren dus lieden die Marks voorouders lieten opknopen. Neen, de stam boezemde Mark geen enkel belang in. Hij had geleerd bloed en bodem - populair in de adel én in de heffe des volks want zulke sympathieën gaan altijd samen in de hoogste en in de laagste klassen, beweert Mark! - te verwaarlozen. Hij baseerde zijn genegenheid, ook dat zei hij me toen al, op een begrip van een Weimarse minister: Wahlverwandtschaft! (Ik vroeg wie die minister was; Mark lachte mij uit.) Ik geloof