| |
| |
| |
Voorberigt.
Dit Blijspel was reeds een jaar geleden voor de pers gereed. Een allersmartelijkst verlies, dat mij kort daarna het harte trof, deed het mij ter zijde leggen en vergeten. Op aanhouden mijner vrienden, haalde ik het weder uit de lade, en doe het nu het licht zien.
Hoe voortreffelijk de opvoering van de Neven ook geweest zij, heeft ze mij echter in mijne meening bevestigd, dat, voor het Hollandsche blijspel, prosa boven verzen de voorkeur verdient, om dat het minder verleidt tot een meestal geheel ongepast declameren, en de taal van het dagelijksch leven natuurlijker voorstelt, Dit bewoog mij dan ook om de Nichten in proza te kleeden. Bovendien heb ik mij, de heeren Puristen mogen het mij vergeven of niet vergeven, in taal en spelling, menige vrijheid veroorloofd, die ik tegen Hun Ed. Achtbaren en Zeergeleerden moeijelijk zou kunnen verdedigen, maar waarvoor de tooneelspeler mij welligt dank zal weten.
De mogelijkheid eener opvoering aannemende, acht ik het niet ongepast hier een enkel woord te zeggen over de wijze, waarop ik wenschen zou dat de onderscheidene rollen werden begrepen en voorgesteld. In de eerste plaats, verzoek ik dat men niets overdrijve, dat men van het blijspel geene farce make. Amaranthe mag zich,
| |
| |
met hare gekunstelde gevoeligheid en spreekwijze, en met hare ingebeelde intellectuele meerderheid, eenigzins bespottelijk voordoen; in martha daarentegen, doe men minder het bespottelijke dan het verachtelijke uitkomen. Vis a vis Osbroek en Pimping, moet deze haren vroomheidsschijn nagenoeg geheel afleggen, en eenen meer wereldschen toon aannemen. Haar houding en kleeding, hoewel stemmiger dan die van hare zusters, mogen ook niet al te oude-jufferachtig zijn. De actrice, die als caroline optreedt, behoeft mijne wenken niet, zoo zij die rol begrijpt, en nog minder zoo zij die niet begrijpt. Rosine is een aardig kameniertje, die hare meesteressen in de kaart ziet, en er zich meê vermaakt. Dit rolletje houde men voor veel minder onbeduidend dan het schijnt. Jufvrouw pals stelt eene brave burgervrouw voor, diep gebukt onder huisselijke zorgen. Haar klaagtoon zij echter geen jammertoon, haar voordragt eenvoudig en treffend. Van heul is een type van bonhomie en gewoon gezond verstand, prozaisch en toch gevoelig; zwak karakter, vrolijk humeur, eenigzins burgerlijke manieren; osbroek een onbeschaafd, brutaal, dom wezen. Tot in zijne liefdeverklaringen toe, moet hij zich droog en lomp voordoen. Onvatbaar voor eenig fijn gevoel, slechts ligt geraakt op het punt van zijne militaire
eer, verdiensten en teleurstellingen, kome er slechts als hij van deze gewaagt, (vooral in het 13e tooneel, 2e bedrijf) en bij zijn twist met Pimping (11e tooneel, 2e bedrijf) leven in hem. Men moet echter geen door en door gemeenen kerel van hem maken. Jegens van Heul en de dames, neme hij althans de eerste regelen der welvoegelijkheid in acht; maar hij doe dit op zijne wijze, zoo linksch
| |
| |
mogelijk. Als hij Caroline toezegt dat hij zijne demissie zal nemen, (9e tooneel, 2e bedrijf) moet men het hem kunnen aanzien dat hij dit niet ernstig meent. Militaire uniform, knevel en bakkebaarden. Pimping een laaghartig intrigant, zonder bepaald karakter, Godsdienstige of zedelijke beginselen, weet zich te plooijen naar de omstandigheden van het oogenblik, en de personen, die hij voor heeft. Hoffelijk, indringend bij van Heul, kruipend voor Osbroek, sentimentaliserend met Amaranthe, luchtig omspringend met Martha. Losse en toch beschaafde toon, élégante kleeding. Wilman is een edel karakter. Vurig bemint hij Caroline, niet met de drift des aankomenden jongelings, maar met den hartstogt des mans. Bij zijne declaratie, (2e tooneel, 4e bedrijf) tracht hij eene uiterlijke bedaardheid aan te nemen, maar zijne stem verraadt de aandoeningen zijner ziel, waaraan hij zich, na Caroline's jawoord, geheel overgeeft. In zijn tooneel met Martha, (het 12e van het 5e bedrijf) is zijne taal die der verontwaardiging van een eerlijk gemoed. De rol van kasper vereischt talent en studie. Hij is innig aan zijn heer en aan Wilman gehecht, en mag zich, zonder den afstand geheel uit het oog te verliezen, jegens beiden veel vrijheid veroorlooven. Zijn toon, hoe droog en
gemelijk ook, moet soms een diep gevoel verraden. Jan moet naïf vertellen, zonder eenige emphase of beweging. Bomba is een opgeblazen rijmelaar, wien echter de zorgen des levens nog meer waarde doen hechten aan het lieve goud dan aan dichterlijken roem; loffers een alledaagsch mensch met een weinig pédanterie, grijpmaar een schurk, wiens ongunstig voorkomen, reeds op het eerste gezigt, wantrouwen en afschuw
| |
| |
inboezemt. Vergeefs poogt hij gemoedelijkheid en aandoeningen te veinzen, en daardoor van Heul's medegevoel op te wekken. Zijn toon blijft dien van een kouden egoist. Bij zijn heengaan, is die honend en tergend, maar niet driftig. Wat george betreft.......
- | ‘Schrijf de heeren en dames de les maar voor. Zij zullen het toch wel laten uw stuk op te voeren.’ |
- | ‘Om welke reden? als ik vragen mag.’ |
- | ‘Omdat het al te... te... te... in een woord, te onvaderlandsch is. Kijk, mijnheer! ik ben, al zeg ik het zelf, een onverbasterd Oudnederlander; (dien kunje in uw zak steken!) en tart u uit, mij, in onze vaderlandsche armee, een enkelen Osbroek, onder onze vaderlandsche Schoonen, eene enkele Martha of Amaranthe, onder onze vaderlandsche practizijns en ambtenaren, een enkelen Grijpmaar, een enkelen Pimping, op onzen vaderlandschen zangberg, eene nkelen Bomba aan te wijzen. Foei, mijnheer! De God van Nederland vergelde u dien snooden laster!’ |
- | ‘Dank voor uwe zachte teregtwijzing, maar indien gij even consequent als onverbasterd waart, zoudt gij ook geen enkelen Nederlander (aterlingen uitgezonderd, en daarvoor houdt ge mij toch niet?) tot het moedwillig beschimpen zijner eigen natie in staat achten. Of ligt er, in uwe fiere uittarting, ook eene kleine list, om mij tot de gevaarlijke bekentenis uit te lokken dat ik portretten leverde?’ |
Gij schudt het hoofd, lieve lezer; gij verbeeldt u dat ik u hier eene fictie, misschien wel een klein fragment
| |
| |
uit een nieuw blijspel opdisch. Als ik U eens zeide, dat ik dien zonderlingen uitval wezenlijk heb moeten doorstaan?... O, er zijn, onder onze ultra (pseudo) nationalen, geestdrijvers, die de woorden vaderlandsch en voortreffelijk zoozeer synoniem achten, dat ze zelfs voor een vaderlandschen boef den hoed zouden afnemen.
Elk waarachtig nationaal landgenoot erkent dat er, zoowel ten onzent als elders, onkruid groeit. En waarom zou het mij dan niet hebben vrijgestaan er, hier en daar, voor mijn blijspel, een enkel plantje van te plukken? Molière plukte wel handen vol voor het zijne, dat de nationale trots der Franschen werd!
De Onverbasterde deed mij slechts grimlagchen, maar hij, die onderstelde, dat ik, in dit tooneelstuk, dezen of genen portretteerde, en mij daardoor aan eenige personaliteit schuldig maakte, zou mij innig grieven. Plegtig verklaar ik, dat de kluizenaar in de woestijn daaraan niet onschuldiger is dan ik. Men stemme mij slechts toe dat er, ook in ons geliefd Vaderland, Osbroeken, Martha's, Amaranthe's, Grijpmaren, Pimpingen, en vooral Bomba's rondwandelen, en gelieve het er overigens voor te houden, dat ik mijne modellen uit zeer flaauwe herinneringen, of, liever nog, enkel uit de lucht gegrepen heb.
de schrijver.
|
|