Verstandhouding met de vijand(1958)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Waakzaam zijn Het mes op de tafel naast het glas wijn, ogen die een leegte aan de wand bezien, een lamp die pendelt al naar de aarde rolt (alles onbekende pogingen tot geluk) - heiligen hoeren grote kapiteins hebben ze gekend, die opsprong van het hart; Merlijn zelf blies zijn horen in een nieuw wit bos van marmer en zag zijn schepping aan verrukt. Zo is het u, mij, iedereen. Zo was 't de vaders, zal 't de kindren zijn. Geboren wordt in elk van ons een uur dat hij met beide handen leunt op 't duister als op een vensterbank, om zacht zijn nacht uiteen te schuiven en zo dicht hij kan te naderen tot een vuurpunt van geluk dat in hem woonde en met hem is gegroeid. Honing van de hemel mag komen of niet en die van de aarde komt en gaat meteen maar deze zoetheid blijft, kan niet vergaan Zij leert iedere sekonde waakzaam zijn. Elke gouden knaap, ieder meisje moet als schoorsteenveger gaan door 't roet, toch wordt de veegste huid van wonder rijp als 't pijlkruid dat de lust der lente was. [pagina 25] [p. 25] Elk is zo groot, dat van 't midden tot de rand het heelal zijn leven en dood in hem leeft: bewustzijn verwijdt zich zodra het ontdekt een hoek uit het patroon van 't algeheel. Elk is zijn engel zonder engelkoor, ieder draagt vleugels, voert een lofzang mee die zijn angst overstemt alleen te staan in de sneeuw van die onmetelijke vreugd. Elk leven kent dit avontuur, dronken te gaan de straten op van de eigen harde stad (lachende matroos die vecht in het café met een vlammende penning op zijn borst). Oorlogen ontucht kerkers motoren kunnen 't lichaam brijzelen, zij kunnen niet het hart breken dat liefde tot leven bedwelmt en dat een druppel onder uit de schaal bekoort. Vorige Volgende