'De preromantiekconceptie en de Nederlandse literatuurgeschiedenis'
(1999)–Willem van den Berg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
De preromantiekconceptie in de Nederlandse literatuurgeschiedenisIt became apparent to his students that they would never learn much about the Roots of Romanticism but that they would see and hear odd things. Het begrip preromantiek en de ermee samenhangende termen preromantisch en preromanticus hebben, in tegenstelling tot verwante en ongeveer gelijktijdig gevormde begrippen als prerenaissance en preclassicisme, in de literatuurgeschiedschrijving furore gemaakt. Niet alleen in Frankrijk, de bakermat van de term, maar ook in Engeland, Duitsland, Italië en een aantal Oosteuropese landen behoren deze aanduidingen tot de gewilde etiketten ter karakterisering van de letterkunde uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Sinds een aantal jaren heeft ook de Nederlandse literatuurhistorie de termen ontdekt en toegepast. Het ziet er echter naar uit, dat het gedaan is met de vanzelfsprekendheid waarmee men jarenlang deze labels heeft gehanteerd. Hoewel ook voor de Tweede Wereldoorlog kritische stemmen te beluisteren waren, raakt de preromantiekconceptie de laatste tijd in toenemende mate in diskrediet. Nederlandse literatuurhistorici hebben zich tot nu toe vrijwel niet in dat debat gemengd. Er is eerder een consensus over de bruikbaarheid van de term ontstaan, die een klakkeloze toepassing in de hand werkt en een kritische opstelling verhindert. Het is echter de vraag of men daar gelukkig mee moet zijn. Tenslotte betreft het hier een aan het buitenland ontleende terminologie en de elders gerezen bezwaren kunnen ook hun geldigheid bezitten voor het gebruik ervan in ons land. Wellicht draagt dit artikel ertoe bij, dat ook hier de discussie over de bruikbaarheid van de preromantiekconceptie op gang komt. De literatuurhistoricus die met de term preromantisch werkt, legt ten aanzien van periodenconstructies geen extreem nominalisme aan de dag, maar beschouwt deze op zijn minst als concepties ‘cum fundamento in re’.Ga naar eind1 Aangenomen dat hij zo'n redelijk standpunt als Wellek inneemt en een periode omschrijft als ‘a time section dominated by some system of literary norms’,Ga naar eind2 dan nog blijft de opmerking van Guillén van kracht, dat ‘literary norms, standards, styles, will tend to form static clusters’.Ga naar eind3 Periodenconcepties zijn nu eenmaal niet gespitst op veranderingen. In het bijeenzetten | |
[pagina 14]
| |
van de dominante trekken van een tijdvak ‘we subsume change and understress continuity’.Ga naar eind4 Ook al is Wellek zich er terdege van bewust, dat een literaire periode geen absolute eenheid vormt en al heeft hij oog voor ‘the survival of a preceding scheme of norms and also anticipations of a following scheme’,Ga naar eind5 in de literairhistorische praktijk abonderen toch de statische periodeconstructies. Niet ten onrechte kwalificeert Guillén deze als ‘instances of pseudo-diachrony (as they do not render processes of becoming) and of pseudo-synchrony (in sofar as they cover many years at once and do not intersect time)’.Ga naar eind6 Periode-aanduidingen als classicisme en romantiek liepen en lopen des te eerder gevaar om tot statische constructies te worden teruggebracht, omdat de typologische antithese classicisme/romantiek van meet af aan de literairhistorische periode-afbakening doorkruiste. De literairhistoricus die de overgang van classicisme naar romantiek aannemelijk wil maken, wordt gedwongen op enigerlei wijze de kloof tussen beide monolithische blokken te overbruggen. Met behulp van de preromantiekconceptie is hij in staat: die scharf voneinander abgehobenen Bilder des geistesgeschichtlichen Epochen dadurch zu korrigieren, dass man zeigt, wie diese Epochen kontinuierlich miteinander verhaftet sind und wie diese Verhaftungen in einer Reihe von Übergangserscheinungen nachgewiesen werden können.Ga naar eind7 In het beste geval krijgt de preromantiek zo de status van een overgangsperiode en wordt de preromanticus tot een overgangsfiguur. Nu is de hantering van termen als ‘overgangstijd’, ‘overgangsperiode’ en ‘overgangsfiguur’ een hachelijke zaak, waartegen Kamerbeek een aantal jaren geleden ernstige bedenkingen heeft geuit.Ga naar eind8 Wil het begrip niet geheel inhoudsloos worden, dan zal men niet alleen de tijdvakken, waarbinnen de overgang plaats vindt, expliciet moeten aangeven, maar die tijdvakken ook heel concreet moeten definiëren. In de praktijk werkt dat nu juist weer verregaande schematiseringen en versimpelde antithesen in de hand, die aan de perioden waartussen de overgang wordt verondersteld een nog weer statischer karakter verlenen. Een term als preromantiek roept op die manier in feite de geesten nadrukkelijker op die zij nu juist wilde uitbannen. In de woorden van Françoise Gaillard: C'est le pont fragile jeté entre les deux grandes discontinuités de l'Histoire littéraire: l'âge classique qui voit régner la raison, et l'âge romantique où domine le coeur.Ga naar eind9 | |
[pagina 15]
| |
In de meeste gevallen functioneert het begrip preromantiek echter nauwelijks als een neutrale aanduiding voor een overgangsfase, waarin naast het nieuwe ook het oude wordt opgemerkt en gewaardeerd. Veeleer wordt met de term uitsluitend een relatie gelegd tussen de met de term aangeduide verschijnselen en de erna komende romantiek. Anders gezegd, preromantisch draagt minder de neutrale betekenis van voorafgaand aan als wel de veel meer suggererende vooruitwijzend naar. Vanaf het eerste gebruik zit deze notie in het begrip ingebakken, zoals uit het hierna volgende overzicht van de ontwikkeling van de term in de Franse en comparatistische literatuurgeschiedschrijving duidelijk wordt. FayolleGa naar eind10 signaleert de term voor het eerst in een bijdrage van Daniel Mornet aan de Revue d'histoire littéraire de la France: ‘Un “Préromantique” “Les soirées de Mélancolie” de Loiasel de Tréogate’. Blijkbaar stond de auteur nog zo onwennig tegenover zijn neologisme, dat hij zijn toevlucht moest nemen tot aanhalingstekens.Ga naar eind11 Hoewel Mornet in zijn bijdrage de term niet toelicht, wordt wel duidelijk waarom hij deze gebruikt. Loiasel is een ‘âme romantique’ (492), ‘c'est non de raison, mais de sensibilité véhémente qu'elle déborde’ (493). Hij vormt dan ook een ‘preuve nouvelle, que les transformations littéraires ne sont jamais soudaines, que les transitions sont insensibles, que d'innombrables ouvriers, y travaillent’ (500). En Mornet sluit concluderend aldus af: Pour les lettres comme pour les moeurs il semble bien qu'il y avait dans quelques âmes françaises, dès 1780, presque tout ce que les romantiques n'ont pas toujours revendiqué comme leur conquête, mais ce que la critique littéraire leur a trop longtemps accordé. (500) Loiasel de Tréogate is als preromanticus in de visie van Mornet niet zozeer een overgangsfiguur, maar een duidelijke voorloper van de romantiek, waar hij bij kan worden ingelijfd op grond van zijn ‘sensibilité véhémente’. Mornet mag wellicht de eerste zijn die het etiket preromanticus hecht aan een achttiende-eeuwer, de manoeuvre om bepaalde figuren of tendenties uit die periode vooruit te laten wijzen naar de romantiek is omstreeks 1900 geenszins revolutionair. Het verschil is alleen, dat men voordien en ook nog wel daarnaGa naar eind12 eerder over achttiende-eeuwse romantiek dan over preromantiek sprak. Ik noem een tweetal voorbeelden uit het Engelse taalgebied. Zo liet Phelps de Engelse romantiek in de achttiende eeuw beginnen en schreef Beers een geschiedenis van de Engelse achttiende-eeuwse romantiek.Ga naar eind13 Phelps werkt nog met een uiterst vaag romantiek-begrip. Enerzijds vertoont het bij hem sterk a-historische trekken (‘the Spirit of | |
[pagina 16]
| |
Romanticism has never wholly been extinct in English literature’), anderzijds signaleert hij tussen 1725 en 1765 een specifiek romantische beweging, waarin ‘may be found the seeds which sprang to full maturity in Scott and Byron’. In hun constructie van een achttiende-eeuwse romantiek hanteren Phelps en Beers een simpel schema, dat ook bij latere onderzoekers favoriet is: eerst geven zij een korte, eenzijdige, negatief gekleurde schets van het classicisme, waartegen vervolgens de positief gewaardeerde losse ‘romantische’ elementen worden afgezet. Opvallend eensgezind zijn beide auteurs in de aanhechting van het label ‘romantisch’: het kleeft op de achttiende-eeuwse revival van Spenser en Milton, de gothic revival, de balladeliteratuur, de herleefde belangstelling voor de noordelijke mythologie en de natuurpoëzie. Drie jaar na zijn Loiasel-artikel beschouwt ook Mornet de achttiende eeuw vanuit een romantisch perspectief. In Le Romantisme en France au XVIIIe siècleGa naar eind14 zijn de eerder ontdekte ‘quelques âmes’ tot een imposante schare uitgegroeid, waarvan de voetsporen ver vóór 1780 zijn te traceren: Le romantisme de 1830 remonte ainsi jusqu'à des sources lointaines. Par mille issues le XVIIIe siècle a vu jaillir et parfois couler en flots profonds tout ce que les George Sand ou les défenseurs d'Hernani revendiqueront comme leur conquête. (261-262) Mornet omschrijft die achttiende-eeuwse romantiek als een revolte tegen de rede en een triomf van het gevoel, dat vooral na 1760 tot volle ontplooiing komt: Avant la Nouvelle Heloïse les lassitudes et les impatiences se précisent; on se fatigue de l'esprit et de la raison; on rêve des troubles du coeur et des angoisses de la passion: on goûte l'amère volupté des larmes et l'inquiétude meilleure que la paix morose [...] Après 1760, c'est le romantisme tout entier qui conquiert les coeurs. Les âmes sensibles se livrent avec frénésie aux frissons des belles horreurs: (262) De achttiende-eeuwse romantiek wordt volgens Mornet vooral zichtbaar in ‘habitudes sociales’, specifieke ‘d'états d'âme’, belangstelling voor de romans van Prévost en Richardson, een ‘goût profonde pour la nature’, met name de bergnatuur, de Engelse tuin, de ruïne en de graftombe. Wat echter de link is tussen de ‘expressions des goûts’ van deze achttiende-eeuwse romantiek en de Franse romantiek rond 1830 wordt niet duidelijk. Geïnspireerd door de benadering van Mornet, wiens boek hij in 1913 | |
[pagina 17]
| |
lovend besprakGa naar eind15, liet Monglond in 1930 een ‘histoire intérieure’ van de preromantiek verschijnen.Ga naar eind16 Als ‘historien de la vie sentimentale’ taxeert hij de preromantiek als een ‘révolution morale’ die het gevoelsleven fundamenteel wijzigde en zo de literaire vernieuwing van de romantiek voorbereidde. Tekenen van een ‘préromantisme embryonnaire’ ontdekt hij al op het einde van de zeventiende eeuw in autobiografieën, reisverslagen, confidenties en derderangs romans. Het natuurgevoel, de pelgrimstochten naar het graf van Rousseau, de voorliefde voor de herfst, de avond, de nacht en de graftombe worden door hem stuk voor stuk preromantisch geduid. Rousseau beschouwt hij als de auteur die al deze ‘signes d'une révolution sentimentale’ samenbrengt in een ‘tout organique’, zodat deze Geneefse horlogemakerszoon eerder een volbloed romanticus dan een preromanticus genoemd kan worden. Hoever Monglond in het ontdekken van preromantische elementen en motieven doorschoot, maakt de volgende kritiek van Kurt Wais duidelijk: Wenn einer ich sagt und confidence schreibt oder einen Roman oder einmal gegen die Regeln verstösst, wird das schon als préromantisme angekreidet und alles übrige vergessen.Ga naar eind17 Houden de eerder psychologische studies van Mornet en Monglond zich uitsluitend bezig met het verschaffen van voorouders aan de Franse romantici, hun landgenoot Paul van Tieghem, wendde de in Frankrijk zo succesvolle term aan ter aanduiding van literaire verschijnselen in geheel Europa. Dankzij hem kreeg de term internationale bekendheid en kon vervolgens weer een rol gaan spelen in de nationale literatuurgeschiedschrijving. Daar ook de Nederlandse toepassing Van Tieghems invloed verraadt, is het zaak diens jongleren met de term nader te beschouwen. Van Tieghem, die zonder enige toelichting het begrip aanwendde in een aantal studies over de achttiende eeuw, die hij in 1924 bundelde onder de titel Le Préromantisme. Études d'histoire littéraire, spreekt in een overzichtsstudie van een jaar laterGa naar eind18 niet zozeer over preromantiek als over preromantici. Deze krijgen een plaats toegewezen tussen La prose classique en La poésie romantique. Preromantici zijn volgens hem een groep schrijvers en vooral dichters ‘qui vers la fin de l'âge classique se distinguent de leurs contemporains par des traits qui annoncent le romantisme de l'âge moderne, quoiqu'ils restent classiques à bien des égards’. Het zijn vernieuwers wat hun ‘tendances morales, leurs goûts littéraires, leurs sources et leurs modèles’ aangaat. In plaats van de rede ‘qui domine avant eux et autour d'eux’ geven zij de voorkeur aan ‘le sentiment et même la sentimenta- | |
[pagina 18]
| |
lité’. Bakermat van de preromantiek vormen Zwitserland en Schotland, terwijl de preromantiek een gouden tijd zou beleven in Duitsland en in Engeland en wel in twee etappes van 1750 tot 1780 en van 1780 tot 1800. Rousseau is de ‘mâitre vénéré des préromantiques’, andere vooraanstaande representanten zijn Klopstock, Herder, de jonge Goethe en Schiller. Van Alphen, Bellamy en Bilderdijk behoren tot de Nederlandse vertegenwoordigers. Deze typering van de preromantici als degenen die in hun voorkeur van het gevoel boven de rede de romantiek aankondigen, blijft achterwege in de uitvoerige verantwoording die hij aan zijn tweede verzamelbundel van preromantiekstudies laat voorafgaan.Ga naar eind19 In tegenstelling tot zijn landgenoten die onder de preromantiek vooral verstonden ‘une attitude morale et sentimentale devant la vie, la nature et la société, qui annonce celle de certains romantiques français’, wil hij de term uitsluitend voor de literatuur reserveren: Je continue à désigner par ce terme, d'une façon à la fois plus précise et plus générale, l'expression littéraire de curiosités, de goûts, de sentiments, d'idées, par lesquels, à l'étranger plus souvent parfois et plus nettement qu'en France, un grand nombre d'écrivains du XVIIIe siècle et des premières années du XIXe siècle tranchent sur leurs prédécesseurs et leurs contemporains, et sont intermédiaires entre la littérature classique pure et la littérature romantique. (V) Het is duidelijk, dat Van Tieghem in tegenstelling tot Mornets wijde omschrijving van ‘expression de goûts’ de term slechts wil gebruiken voor de smallere invulling van de ‘expression littéraire’. Minder duidelijk is of deze preromantiek slechts een verzamelnaam is voor een aantal werken die in een zeker contrast staan tot eigentijdse en voorafgaande literaire conventies dan wel als een historische periode sui generis begrepen moet worden. Vaag blijft ook de aanduiding ‘intermédiaires’. Van Tieghems bedoelingen worden iets helderder, wanneer hij het begrip preromantiek verdedigt tegen de bezwaren die Farinelli en Baldensperger ertegen hebben aangevoerd. De eerste had de vrees uitgesproken, dat het begrip preromantiek zou leiden tot ‘un compartimentage trop rigoureux et artificiel’. Van Tieghem haast zich te verklaren, dat er inderdaad bezwaren kleven aan een ‘tentative d'établir artificiellement des periodes d'histoire littéraire aux limites nettement tracées’. Dat neemt echter niet weg, dat men nu eenmaal in bepaalde tijdvakken ‘certaines tendances ou idées dominantes’ kan aantreffen en in dat geval heeft de onderzoeker ‘pour la commodité de son ex- | |
[pagina 19]
| |
posé [...] le droit de les grouper sous une appellation commune, claire et utile’. Men zou kunnen denken, dat Van Tieghems ‘tendances’ vrij dicht in de buurt komen van Welleks ‘systems of norms’ en dat Van Tieghem zoiets als een periodeconcept voor ogen staat. Zover wil hij echter niet gaan. De preromantiek manifesteert zich in zijn optiek in dezelfde tijd als de ‘âge classique’ en ‘la philosophie des lumières’ en niet alle voorgangers kunnen als classicisten, evenmin alle opvolgers als romantici bestempeld worden. Een ‘faisceau de sympathies et de tendances’ vormt nu eenmaal nog geen historische periode. De vraag is of de term preromantiek ter aanduiding van deze verschijnselen wel zo ‘claire et utile’ is als Van Tieghem de lezer wil doen geloven. Door het gebruik van zijn voorgangers en hemzelf in voorgaande publicaties is preromantiek geen neutraal etiket meer, maar een suggestieve benaming die de ermee aangeduide fenomenen nadrukkelijk in relatie brengt tot de romantiek. Van Tieghem wenst nu dit verband echter niet te leggen. Dat wordt zonneklaar in zijn verweer tegen Baldensperger die zich had afgevraagd of men geen slachtoffer van een ‘illusion optique’ werd ‘en étiquetant à part tout ce qui au XVIIIe siécle paraît annoncer le romantisme’. Baldensperger, aldus Van Tieghem, zou recht van spreken hebben, als men de preromantiek zou willen bestuderen ‘avec l'arrière-pensée du romantisme pour chercher dans le passé l'explication de l'avenir’: Mais on peut très bien l'étudier comme l'expression littéraire de tendances qui ont régné pendant un certain temps, distinctes de celles qui ont suivi comme de celles qui ont précédé. On peut en on doit décrire le préromantisme comme si le romantisme n'avait jamais existé. (VII) Van Tieghem mag er dan nog aan toevoegen, dat het overdreven zou zijn elke relatie met voorgangers en opvolgers uit te sluiten, het blijft uiterst frappant, dat de man die door zijn publicaties het meest heeft bijgedragen aan de promotie van de preromantiekconceptie, in 1929 het begrip zijn belangrijkste connotatie ontneemt. Op grond van bovengenoemde uitspraken is het niet verwonderlijk, dat Van Tieghem acht jaar later een opvallende onverschilligheid aan den dag legt tegenover het begrip preromantiek. Op het tweede internationale congres van de literatuurhistorie, gewijd aan ‘des périodes dans l'histoire littéraire depuis la Renaissance’, typeerde Folkierski zowel de renaissance als de romantiek als ‘sables mouvantes’ die in toenemende mate de neiging hebben de voorliggende perioden te annexeren.Ga naar eind20 In dat verband keerde hij zich zowel tegen het gebruik van de term prérenaissance als préromantiek. | |
[pagina 20]
| |
In de discussie gaf Van Tieghem de te geringe precisie van de term toe, ‘il plaide coupable’ wat de hantering in de titel van zijn twee verzamelbundels betrof. De volgende delen ‘pourront recevoir un titre quelconque, ils contiendront toujours des études relatives à la même periode, qui, à ses yeux, offre des caractères distincts, qu'on l'appelle préromantisme ou autrement’.Ga naar eind21 Jammer genoeg heeft Van Tieghem dat boetekleed niet al te lang gedragen. Zijn uit 1948 stammende, invloedrijke studie Le romantisme dans la littérature européenne wordt ingeleid door een deel Le Préromantisme. De op die wijze gesuggereerde nauwe relatie tussen preromantiek en romantiek wordt alleen maar versterkt door een aantal uitlatingen: On donne depuis quelques dizaines d'années le nom de préromantisme au mouvement littéraire qui a précédé le romantisme proprement dit. Comme les termes analogues, et dont les débuts furent à peu près contemporains, de prérénaissance, préréforme, préclassique, ce mot a soulevé des objections; mais outre qu'il est désormais entré dans l'usage, il se justifie pleinement si l'on se borne à désigner ainsi l'ensemble des états d'esprit ou de sensibilité, de tendances, de sentiments, d'idées, de formes, d'oeuvres, qui pendant la fin de la période classique offrent des traits qui annoncent le romantisme du XIXe siècle.Ga naar eind22 Met behulp van enkele kunstgrepen - de auteur gaat schuil achter het objectiever ogende on en laat analoge pre-constructies en het in zwang geraakte gebruik als argumenten gelden - herformuleert Van Tieghem hier zijn vroegere preromantiekconceptie op een wijze die niet is mis te verstaan: de nu tot mouvement gepromoveerde preromantiek wordt inhoudelijk geladen krachtens de romantiek. In het vervolg van zijn betoog ontkracht Van Tieghem het ‘mouvement’-karakter echter weer, want, in tegenstelling tot de romantiek zou de preromantiek geen ‘ensemble logique et lié’ vormen, maar eerder een ‘collection d'efforts isolés’. En dat wettigt nu juist de term preromantiek. Bovendien moet men, aldus Van Tieghem, goed beseffen, dat de oudste preromantici slechts op grond van een enkel aspect van hun werk deze benaming verdienen. Ook de chronologische en geografische spreiding van de preromantiek moet tot voorzichtigheid manen. De eerste preromantici zouden zich in de jaren dertig van de achttiende eeuw in Engeland en Schotland manifesteren, daarna volgen Frankrijk en Zwitserland en ten slotte Duitsland. Na het midden van de achttiende eeuw zou het aantal preromantici beduidend toenemen, maar in hun strijd tegen classicisme en hun voorbereiding op de romantiek blijven ze geïsoleerd. Nederlandse preromantici vermag Van Tieghem niet aan te wijzen. | |
[pagina 21]
| |
Wanneer de belangrijkste propagandist van de term preromantiek in verschillende publicaties zulke tegengestelde meningen ten beste geeft en zichzelf daarbij voortdurend tegenspreekt, is het niet verwonderlijk, dat latere literatuurhistorici, al dan niet met verwijzing naar Van Tieghem, sterk uiteenlopende betekenisladingen aan de term hebben gehecht. Zo krijgt bijvoorbeeld de preromantiek in de Outline of Comparative Literature, chronologisch ingebed tussen classicisme en verlichting enerzijds en de romantiek anderzijds, wel heel sterk de trekken van een aparte historische periode met eigen dominanten.Ga naar eind23 Anderen lichtten bij voorkeur het gevoel dat zijn rechten herneemt en zich afzet tegen de rede uit het complex van elementen die Van Tieghem constitutief achtte voor de preromantiek en zien daarin een grondkenmerk. Illustratief is in dit opzicht een opstel van Krejcí uit 1968, waarin als een gemeenschappelijke noemer van de preromantiek de ‘Akzentuierung des Sentiments im Gegensatz zum Rationalismus des Jahrhunderts der Aufklärung’ wordt aangewezen.Ga naar eind24 In dat verband wijst de auteur er op, dat Russische literatuurhistorici de term sentimentalisme hebben ingezet voor ongeveer dezelfde verschijnselen die in West-Europa met de term preromantiek worden afgedekt: ‘Die Präromantik ist sentimental in dem gleichen Masse, wie der Sentimentalismus präromantisch ist’ (p. 230). Kenmerkend voor dit type preromantiekconcepties is, zoals gezegd, dat een aantal verschijnselen ontdekt, bijeengeplaatst en gewaardeerd wordt op grond van hun naar de romantiek vooruitwijzend karakter. Zij bestaan bij de gratie van retrospectie: ‘l'aspect romantique du classicisme ne s'est dégagé que par l'effet rétroactif du romantisme une fois apparu’, volgens Bergson.Ga naar eind25 Met de romantiek als geigerteller tast de onderzoeker de achttiende eeuw af, koppelt bepaalde elementen los uit de structuur waarbinnen zij functioneren en hergroepeert deze vervolgens onder de noemer preromantiek. Een dergelijke procedure weerspiegelt de uitgangspunten en voorkeuren van literatuurhistorici uit de eerste decennia van deze eeuw. Oorzaken, bronnen, invloeden en voorlopers vormen geliefkoosde topics van een literatuurhistorische benadering die zich nog niet had losgemaakt van een positivistische literatuurbeschouwing en een negentiende-eeuws evolutiemodel. In diezelfde tijd stond het romantiekonderzoek in het middelpunt van de belangstelling. De hausse aan romantiekstudies was zo groot, dat Petersen nog in 1926 kon verklaren, dat ‘die heutige Literaturwissenschaft beinahe mit Romantikforschung gleichgesetzt werden kann’.Ga naar eind26 Men behoeft niet zover te gaan als de marxistische literatuurhistorici die de preromantiekconceptie als een uitvloeisel van een burgerlijke ideolo- | |
[pagina 22]
| |
gie willen ontmaskeren,Ga naar eind27 om niettemin toe te stemmen, dat het romantiekonderzoek in die tijd vaak vanuit een persoonlijke betrokkenheid met en affiniteit tot de romantische beweging werd verricht. De felle strijd tussen voor- en tegenstanders van de romantiek in Frankrijk vormt een goede illustratie hoe actueel voor velen de romantiek nog was.Ga naar eind28 Wat lag meer voor de hand dan dat men, al dan niet in de verdediging gedrongen,Ga naar eind29 deze hooggewaardeerde romantiek voorouders wenste te verschaffen en aan een annexatie van de voorgaande periode vanuit een romantisch perspectief begon? Dat gunstige klimaat voor de totstandkoming en hantering van de term preromantiek is tegenwoordig verdwenen. Vanuit een meer structuralistische benadering van de literatuur wordt protest aangetekend tegen het losmaken van thema's, motieven, elementen uit hun context en een bestudering ervan wordt bepleit binnen de systemen, waarbinnen zij nu eenmaal functioneren. Incidentele aanzetten tot deze beschouwingswijze zijn overigens al ver voor de Tweede Wereldoorlog aan te treffen. Zo waarschuwde Huizinga reeds in 1920 tegen de gevaarlijke metafoor voorloper op grond van een soortgelijke overweging: ‘Door iemand tot voorlooper te stempelen, licht men hem uit zijn tijd, waaruit hij zou moeten verstaan, en ontwricht de historie.’Ga naar eind30 Na hem hebben o.a. Baldensperger, Folkierski, en Northrop FryeGa naar eind31 zich verzet tegen een benadering van de achttiende eeuw vanuit een romantische optiek. Hun bezwaren tegen de ‘post festum’-vaststellingen worden in de laatste tijd herhaald door o.a. Krauss, Schröder, Diaz, Fayolle en Gaillard.Ga naar eind32 Tot welke schematiseringen het historische discours vervalt ten einde de ‘illusion téléologique’ gestalte te kunnen geven wordt door de laatste stap voor stap aangegeven. Het retrospectieve oordeel gaat uit van een ‘evolution vers un stade normatif’. In het geval van de preromantiek leidt dit tot het construeren van een tweetal normen. Aan de ene kant ontwerpt men de norm van de verlichting die het rationalisme als grondkenmerk krijgt toegeschoven en aan de andere kant poneert men de norm van de romantiek met het gevoel als karakteristikum. In het licht van de norm van de verlichting manifesteert het ontluikend sentimentalisme zich zo als een ‘élément de désagrégation non registrable sous la même etiquette’. Alle afwijkende elementen worden, voorzien van het etiket preromantisch, geconfronteerd en gerelateerd aan hun eigen norm, de romantiek, en als een reactie op de verlichting gewaardeerd. Een dergelijke visie berust, aldus Gaillard, op een aan de analyse voorafgaande dualistische conceptie die de literatuurhistoricus er toe brengt een tweetal codes te hanteren, waarvan hij in de tweede helft van de achttiende eeuw de coëxistentie slechts kan denken in termen van strijd en reac- | |
[pagina 23]
| |
tie. De preromanticus wordt binnen deze constructie getekend als degene die de onverdraagzaamheid van deze beide codes aan den lijve ondervindt. Vandaar, dat hij zich een omslag van een rationalistische naar een gevoelsfase moet laten welgevallen dan wel als een wezen verscheurd tussen hartstocht en rede te boek komt te staan, zoals bijvoorbeeld Diderot. Gaillard wijst dit opereren met twee elkaar uitsluitende polen van de hand als een louter intellectuele constructie die aan de literaire werkelijkheid geen recht doet. Veeleer is het zo, dat op een bepaald niveau van de analyse ‘les deux codes, bien loin d'apparaître contradictoires, se révèlent être les deux manifestations, à des niveaux différentes, d'un même système’.Ga naar eind33 De geldigheid van deze formele bezwaren tegen het gebruik van de term preromantiek lijkt duidelijk bevestigd te worden door de resultaten van het onderzoek naar de achttiende eeuw vanuit een niet-romantische optiek, die aan veel ‘fairy tales about “neoclassicism” and “romanticism” in the eighteenth century’ een eind maakt.Ga naar eind34 Kon Hazard in 1946 nog met veel verve een beeld van deze periode schetsen, waarin een rationalistische eerste helft door een gevoelige tweede helft werd afgelost,Ga naar eind35 tegenwoordig verzetten steeds meer dixhuitièmistes zich tegen het breukkarakter van deze eeuw en bepleiten met klem van argumenten de eenheid van deze periode.Ga naar eind36 In hun argumentatie laten zij zich o.a. leiden door uitlatingen van tijdgenoten zelf, die gedurende de gehele achttiende eeuw zich er duidelijk van bewust waren in een verlichte tijd te leven.Ga naar eind37 Krauss betoogt, dat de achttiende eeuw uniek te noemen is in vergelijking met de voorgaande eeuwen, omdat toen de mens zich voor het eerst bewust werd van het specifieke karakter van zijn eigen tijd. De literatuurhistoricus mag m.i. bij de constructie van periodeconcepten niet voorbijgaan aan dergelijke in de tijd zelf verankerde visies. De eenheid van de achttiende eeuw wordt door de onderzoekers die dit tijdvak als een periode sui generis beschouwen veelal onder het vaandel van de verlichting geplaatst.Ga naar eind38 Dit kon des te gemakkelijker gebeuren, omdat het recente onderzoek met een veel minder star verlichtingsconcept werkt dan men voordien had aangehangen. Men ontkent niet het rationele aspect van de verlichting, maar komt tot het inzicht, dat die rede veel minder ‘intransigeant, dédaigneux de l'expérience’Ga naar eind39 is geweest dan men voordien aannam. De achttiende eeuw, zo is de redenering, voedt zich met een empirisme dat de hartstochten rehabiliteert en het gevoel een ruime plaats toekent. In de woorden van Mauzi: de verlichte mens ‘impose sa forme à l'univers. Dans cette reconstruction du monde, tout est mis en oeuvre simultanément: la raison, la sensibilité, l'imagination, les sens aussi’.Ga naar eind40 Deze nieuwe lading van het verlichtingsconcept heeft ertoe geleid, dat | |
[pagina 24]
| |
men de vigerende constructie van een bij uitstek redelijke eerste helft van de achttiende eeuw, gevolgd door een periode waarin het gevoel zijn rechten herneemt als onbevredigend van de hand wijst. Tegenover het ‘na-elkaar-schema’, waarbinnen rede en gevoel zich als these en antithese verhouden, hanteert men het ‘naast-elkaar-schema’, waarin rede en gevoel elkaar in evenwicht houden. Daarbij worden ontwikkelingen binnen de verlichting overigens niet ontkend. Zo spreekt Krauss over ‘Frühaufklärung’, ‘Aufklärung’ en ‘Spätaufklarung’Ga naar eind41 en onderscheidt Mortier een ‘phase ascendante’, een ‘phase triomphante’ en een ‘phase du reflux’.Ga naar eind42 Vanuit deze conceptie tekent men protest aan tegen de amputatie van de achttiende eeuw vanuit de preromantiekthese. Dat wil niet zeggen, dat men de verschijnselen die tot dan toe onder de noemer preromantiek bijeen waren gezet op zichzelf ontkent, maar men heeft bezwaren tegen de al te vlotte inlijving bij de romantiek. Zoals Krauss opmerkt: ‘sie wiedersprechen nicht nur nicht den herrschenden Tendenzen der Aufklärung, sondern sind in ihrem innersten Lebenskern zutiefst verwurzelt’.Ga naar eind43 Krauss draait zo de rollen om, de annexatie vanuit de romantiek dient plaats te maken voor de aandacht van de doorwerking van de verlichting in de romantiek: Wir fragen nicht mehr danach, was der Romantik an Vorläuferschaft und an vorbereitenden Tendenzen vorausgeht, sondern wir fragen zuvorderst nach den Elementen, die, aus der vorausgegangenen Aufklärung stammend, ihre Wirksamkeit auf die Romantik nicht verloren: Motive der Aufklärung, die von der Romantik gewahrt und in Sinne der Weiterbildung oder auch einer Verbildung verwandelt wurden.Ga naar eind44 Het gevaar is natuurlijk niet denkbeeldig, dat men in de ontzenuwing van de preromantiekconceptie doorslaat naar de andere kant en aan de verlichting nu dezelfde dominerende plaats wil gaan toekennen die voorheen aan de romantiek werd toegedacht. Het is in dit verband veelzeggend, dat het juist de marxistische literatuurbeschouwing is geweest die in de herwaardering van de achttiende eeuw als het tijdvak van de verlichting het voortouw heeft genomen.Ga naar eind45 Dat neemt echter niet weg, dat vanuit deze veranderde optiek de achttiende eeuw als periode sui generis meer recht wordt gedaan dan daarvoor.Ga naar eind46 In de laatste decennia worden zo verschillende door de romantiek geannexeerde verschijnselen ‘teruggegeven’ aan de verlichting. Dat geldt bijvoorbeeld voor het ruïne-thema, waarvan Mortier beweert, dat het niet bij voorbaat geïdentificeerd mag worden met een preromantische gevoeligheid.Ga naar eind47 Dat geldt ook voor een beweging als de Sturm-und-Drang, die in | |
[pagina 25]
| |
het verleden vaak als een Duitse variant van de Europese romantiek werd beschouwd.Ga naar eind48 Dat geldt bij uitstek voor de hoeksteen van de preromantiekconceptie: de manifestatie van het gevoel en de daarmee samenhangende gevoelsterminologie. Zo plaatst Sauder in zijn gedegen studie over de Duitse Empfindsamkeit dit fenomeen met kracht van argumenten onder het vaandel van de verlichting. Naar zijn mening kan een geschiedenis van de sentimentaliteit ‘nur in allgemeinen Rahmen einer Geschichte der Aufklärung geschrieben werden’. De Europese sentimentaliteit ‘war keine Tendenz gegen die Vernunft, sondern der Versuch, mit Hilfe der Vernunft auch die Empfindungen aufzuklären’.Ga naar eind49
Mag de term preromantiek in de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving pas vrij laat opduiken, de uiteindelijke acceptering van het concept werd vergemakkelijkt, doordat in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen het usance werd de ‘herleving’ van de letterkunde in de tweede helft van de achttiende eeuw in een romantisch perspectief te plaatsen. De negentiende-eeuwse overzichten beperken zich nog tot het signaleren van die letterkundige vernieuwing halverwege de achttiende eeuw met de gebroeders Van Haren, Van Alphen, Bellamy, Nieuwland en Feith als de belangrijkste vertegenwoordigers. Zo spreekt De Vries in 1810 over een ‘nieuw en beter tijdperk der Dichtkunst’, over ‘dichters van meer algemeene verheffing, meer algemeene smaak voor ware, natuurlijke dichtkunst’, die zich vrijmaakt van de ‘eigendunkelijke voorschriften van altijd schavende, en herschavende meesters’.Ga naar eind50 Voor De Clercq betekent deze vernieuwing met recht een herleving: de gebroeders Van Haren gaven voorbeelden van oorspronkelijkheid, ‘die in Holland verdwenen was’.Ga naar eind51 Van Kampen laat op de ‘veragtering der Nederlandsche Poëzij’ in de periode 1713-1780 de ‘Herleving der Nederlandsche Dichtkunst’ volgen.Ga naar eind52 Hofdijk signaleert in het ‘tijdvak der Herleving’ een ‘degelijke verrijzing des geestes’.Ga naar eind53 Jonckbloet spreekt over een ‘dageraad eener betere toekomst’, zichtbaar wordend in dichters die terugkeerden ‘tot natuur en eenvoud’, (Van Alphen), ‘waarachtig gevoel’ (Bellamy) en ‘eenvoud en natuurlijkheid’ (Nieuwland).Ga naar eind54 Een relatie tussen de alom opgemerkte herleving en de romantiek wordt echter nog niet gelegd. Busken Huet wil in 1886 de term romantiek zelfs nadrukkelijk reserveren voor al het nieuwe ‘waardoor, sedert Bilderdijks overlijden in 1831 tot heden, onze letteren zich onderscheiden hebben van die der onmiddellijk voorafgegane periode en van alle vroegere tijdperken te zamen’.Ga naar eind55 Toch wordt in datzelfde jaar de eerder geconstateerde herleving van de letterkunde nadrukkelijk geïnterpreteerd als het startpunt van het indivi- | |
[pagina 26]
| |
dualisme in de kunst, dat in de ‘Beweging van tachtig’ als een ‘moetende konsekwentie’ tot volle ontplooiing zal komen. VerweyGa naar eind56 vertolkt deze teleologische visie, wanneer hij als spreekbuis van de jongeren tracht ‘door een historische parallel het optreden van de jonge revolutionairen te rechtvaardigen en te verklaren’.Ga naar eind57 Van Alphen is nu met zijn Riedelvertaling uit 1778 gepromoveerd tot de ‘voorman van het Individualisme in de Hollandsche kunst’.Ga naar eind58 Als dichter representeert hij met Bellamy en Feith ‘de eerste verschijning der individualistische kunstidees in de praktijk’. Het sentimentalisme vormt in zijn visie het begin van ‘een nieuw gevoel, hoe zwak ook, in onze letteren’. De Gids en De Nieuwe Gids lagen ‘in kiem in het laatste vijfde van de eeuw’. Daar begint ‘de revolutie onzer kunst’. Met dit soort formuleringen legt Verwey de basis voor de benadering van de achttiende-eeuwse letterkunde vanuit een romantisch perspectief, hoewel hijzelf de ‘Beweging van Tachtig’ nog als oriënteringspunt neemt. Hoe groot zijn gezag is geweest, mag blijken uit het feit, dat Knuvelder in zijn inleidend hoofdstuk over de romantiek nog steunt op dit programmatisch geschrift van deze tachtiger.Ga naar eind59
In een volgende fase wordt de herleving van de letterkunde expliciet met de romantiek in verband gebracht. Een enkel voorbeeld: KalffGa naar eind60 wil de term niet reserveren voor letterkundige verschijnselen uit de eerste helft van de negentiende eeuw, maar in navolging van Engelse voorbeelden ook gebruiken voor de tweede helft van de achttiende eeuw. Vandaar, dat hij de periode 1770-1830 typeert als De verlichting en de opkomst van de romantiek, onderscheiden van De nieuwe tijd (de zegepraal der romantiek). Verlichting en romantiek beschouwt hij als vaak gelijktijdig opererende stromingen die ook in één auteur niet altijd te scheiden zijn. Distinctief kenmerk van de verlichting acht hij de rationaliteit, van de romantiek het gevoel. PrinsenGa naar eind61 spreekt liever over een ‘nieuwe Renaissance’ dan over romantiek, onderverdeeld in een tweetal fasen: de eerste beginnend in de tweede helft van de achttiende en de tweede in de negentiende eeuw. Die twee fasen keren terug in de literatuurgeschiedenis van LecoutereGa naar eind62. De eerste, aanvangend in het laatste kwart van de achttiende eeuw kwam niet tot volle ontplooiing: er wordt slechts een eerste stoot gegeven, die geen ommekeer tot gevolg had. [...] Dit pogen, waarvan wij de uitingen kunnen nagaan op het einde der XVIIIe eeuw en in het begin der XIXe, heet men de eerste periode van het romantisme, de tweede, die omstreeks 1830 valt, brengt de zegepraal van de beweging. (pp. 92-93) | |
[pagina 27]
| |
Als oorzaak van het ‘romantisme in de kunst’ wordt de herleving van het gevoel, geduid als ‘tegenwerking tegen het verstandelijke’ aangewezen. Ook StavermanGa naar eind63 signaleert twee romantische bewegingen. De eerste vangt aan rond 1780, de tweede omstreeks 1830. En ook hier vormt de botsing tussen rede en gevoel de oorzaak ‘van die grote beweging, die we de Romantiek noemen’. De meest uitgesponnen onderverdeling heeft De JagerGa naar eind64 op zijn geweten. Men lette op zijn militante metaforen: In de Vroeg-Romantiek onderneemt de Romantiek een stormaanval op het Rationalisme (1780-1795), daarna doet het Rationalisme een tegenaanval (1795-1815), waarna een periode van rust of evenwicht intreedt (1815-1830). De Hoog-Romantiek vertoont hetzelfde beeld: 2e stormloop van de Romantiek (1830-'50), 2e reactie van het Rationalisme (1850-'70), rust (1870-'80). (p. 106) Uit dit summiere overzichtje zijn twee conclusies te trekken: a) de door negentiende-eeuwse literatuurhistorici nog neutraal als ‘herleving van de letterkunde’ aangeduide eind-achttiende-eeuwse periode wordt steeds nadrukkelijker als een ‘eerste fase van de romantiek’ aangemerkt, rond 1830 gevolgd door een tweede fase; b) deze ‘romantiek’ wordt vooral geduid als een gevoelsreactie op een als rationalistisch geïnterpreteerde verlichting. Men behoefde deze eerste fase alleen nog maar als ‘preromantiek’ te bestempelen om geheel in de pas met het buitenland te lopen. Toch laat die etikettering langer op zich wachten dan men zou vermoeden. Voor de Tweede Wereldoorlog komt dat label slechts sporadisch voor en het wordt dan eigenlijk alleen maar gebruikt ter aanduiding van buitenlandse literaire verschijnselen.Ga naar eind65 Schults'Ga naar eind66 bespreking van de dissertatie van Spoelstra voert weliswaar de term in de titel, maar in de bespreking zelf komt de aanduiding slechts eenmaal in ondergeschikte positie voor. Min of meer een pleidooi voor het gebruik houdt daarentegen Serrarens in een opstel over Swaanenburg.Ga naar eind67 Hij is daarin op zoek naar Nederlandse verwanten ‘van de auteurs, die door Monglond, Trahard, Mornet, Viatte e.a. de wegbereiders waren van het “préromantisme”’. In Frankrijk zou men ingezien hebben, dat men de scherp gecontrasteerde beelden der geesteshistorie moet herzien, dat de perioden van frans classicisme en romantiek in continuïteit met elkaar verbonden zijn en dat deze verbondenheden in een reeks van overgangsverschijnselen zijn te demonstreren. | |
[pagina 28]
| |
Als Nederland rond 1780 ‘rijp’ is voor de romantiek, dan zal men daarvoor een verklaring in het verleden moeten zoeken. ‘Het moet al gegist hebben, er moet al onvrede met de idealen van de Aufklärung en classicisme bestaan hebben.’ Literatuurhistorici worden door Serrarens uitgenodigd deze voorlopers op te gaan sporen. Zelf geeft hij vast een voorproefje: Luyken, Poot, Wellekens en Swaanenburg - een man van ‘onverdacht romantisch allooi’ - worden als preromantici bestempeld. Bij mijn weten heeft Serrarens’ aansporing tot deze preromantische worteltrekkerij tot in de beginjaren van de achttiende eeuw nauwelijks weerklank gevonden.Ga naar eind68 In een tweetal publicaties over periodisering komt de term preromantiek zijdelings aan de orde. GielenGa naar eind69 verzet zich tegen al te markante cesuren in de literatuurgeschiedenis. De feiten dwingen de geschiedschrijver voortdurend tot het aanbrengen van correcties op al te starre en globale periodeconcepties als ‘middeleeuwen’, ‘renaissance’ en ‘romantiek’. In dat verband acht hij de introductie van een begrip als ‘overgangstijd’ zinvol: ‘vandaar is men geraakt tot “voorlopers” en “prerenaissance” en “preromantiek”’. De BackerGa naar eind70 is sceptischer. De continuïteit in de literatuurgeschiedenis wordt volgens hem ernstig te kort gedaan door een artificiële indeling in tijdvakken. Men kan de moeilijkheden proberen op te lossen met het creëren van nieuwe benamingen voor overgangsfasen, zoals prerenaissance en preromantiek, maar het blijven theoretische ficties, waarmee slechts aangeduid kan worden, op een gegeven ogenblik, het meest karakteristieke dat zich gelden doet, maar gedurende dat theoretische tijdperk zelf zijn veel vruchten voorhanden van het doodgewaande verleden en veel kiemen van het blind genegeerde of niet eens ontwaarde, en dat nochtans komen zal. (p. 130) Pas na de Tweede Wereldoorlog begint de term preromantiek zijn opmars in de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving. Het ziet er naar uit, dat vooral KnuvelderGa naar eind71 daar verantwoordelijk voor was. De auteur lanceert de term in de eerste druk van het derde deel van zijn gezaghebbend handboek.Ga naar eind72 In de tweede druk bouwt hij de preromantiekconceptie verder uit. Weliswaar laat hij de term nagenoeg vallen in de vijfde drukGa naar eind73, maar dan is het label, niet in het minst dankzij het gezag van Knuvelders handboek, al ingeburgerd in de Nederlandse literatuurhistorie. In de eerste druk gaat de preromantiek nog grotendeels schuil achter zijn omschrijving van de romantiek. Voortbouwend op de schemata van zijn voorgangers onderscheidt Knuvelder in de Nederlandse romantiek een tweetal fasen dat hij met behulp van even militante metaforen als De Jager | |
[pagina 29]
| |
hanteerde als ‘doorbraken’ typeert. Zijn betoog wint echter aanmerkelijk aan suggestiviteit door de uitvoerigheid waarmee (ruim 50 pagina's) en de plaats wáár hij over de romantiek spreekt. Was het de usance van zijn voorgangers om bespiegelingen over aard en omvang van de romantiek in te lassen, wanneer zij het jaartal 1830 waren genaderd, Knuvelder plaatst zijn forse inleiding daarentegen vóór zijn bespreking van het ‘eerste tijdvak van de moderne letterkunde’, dat hij, in Verweys voetspoor in 1778 laat beginnen. De compositie van zijn handboek draagt er zo al in belangrijke mate toe bij om de letterkunde uit de laatste decennia van de achttiende eeuw in romantisch vaarwater te brengen. Wanneer Knuvelder in een conclusie de meest in het oog springende trekken van de romantiek nog eens bij elkaar plaatst, construeert hij een oppositie tussen een redelijke verlichting en een gevoelige romantiek die naadloos past in het door Gaillard gewraakte schema van rede versus gevoel. In een ander verband brengt die constructie hem er toe achttiende-eeuwse gevoelselementen te interpreteren als ‘romantisch verzet tegen de idealen van de Verlichting’. Er zou sprake zijn van een proces, dat de gehele achttiende eeuw door in het buitenland valt waar te nemen, ‘waardoor de alleenheerschappij van de Rede geweld lijdt, tot nà het midden der eeuw overal in Europa de nieuwe stroming de overhand krijgt’ (p. 51). In Nederland vindt deze penetratie van het nieuwe vooral haar beslag in het tijdvak 1770-1825. In dat verband lanceert Knuvelder de term preromantiek: Romantische elementen dringen rond 1778 aanvankelijk krachtig de, in het 18e eeuwse Nederland zo uitermate sterk door Verlichtings- en klassicistische tendenzen overheerste, denk- en gevoelswereld binnen, zodat vaak een eigenaardige vermenging van beide ontstaat, die bij iedere figuur weer anders ligt. Naar analogie van de Prae-Renaissance noemt men deze periode die van de Prae-Romantiek, en verstaat daaronder de periode waarin romantische elementen het oude wereldbeeld gaan beïnvloeden. (p. 62) Opmerkelijk is, dat Knuvelder de term dus niet reserveert als verzamelnaam voor een aantal naar de romantiek verwijzende elementen, maar er een periodebegrip van maakt, waarvan de begingrens duidelijk vastligt. Ongelukkig acht ik in dit verband de formulering ‘binnendringen’ die te zeer de suggestie in zich heeft van het bestaan van een zelfbewuste romantische stroming die zou infiltreren in het verlichtingsbolwerk. Hoogstens zou men kunnen zeggen, dat binnen de verlichting zich tendenties openbaren die dominantie verkrijgen in de romantiek. Verwarrend is bovendien, | |
[pagina 30]
| |
dat Knuvelder in het vervolg van zijn betoog de term preromantiek weer laat schieten en terugkeert naar de eerder gebezigde uitdrukking: de eerste ‘doorbraak van de romantiek’. Op die wijze worden de visies van zijn voorgangers en van voorstanders van de preromantiekconceptie simpelweg zonder verband naast elkaar gezet. Dat gebeurt evenmin in de tweede gewijzigde druk uit 1959 en dat klemt daar des te meer, omdat Knuvelder de preromantiekconceptie daarin fors uitbouwt: aan de herschreven inleiding over de romantiek gaat nu een nieuw hoofdstuk Klassicisme en Preromantiek vooraf, terwijl bovendien de begingrens van die preromantiek van 1778 naar 1766 wordt teruggeschoven. In de inleiding zelf wordt de preromantiek nu nadrukkelijk afgebakend tegenover de romantiek. Er wordt een aantal geïsoleerde stromingen onder verstaan dat nog niet, zoals in de romantiek, tot een beweging is gebundeld en ook niet als samenhangend wordt ervaren. Er zou dan ook eerder sprake zijn van evolutie dan van revolutie. Als Knuvelder na deze inleiding overgaat tot de behandeling van de letterkunde vanaf 1766 moet de term preromantiek weer wijken voor de omschrijving ‘doorbraak van de romantiek’. Bij deze uitbouw van de preromantiekconceptie steunt Knuvelder voornamelijk op de comparatistische arbeid van Van TieghemGa naar eind74 en Brandt Corstius. De oppositie verlichting-(pre)romantiek maakt nu plaats voor de antithese classicisme-preromantiek. Dat houdt geen fundamentele wijziging in, omdat het classicisme voor Knuvelder grotendeels gelijkgeschakeld wordt met rationalisme. De preromantiek, opgevat als reactie op het classicisme, wordt voornamelijk als een tegenbeweging ‘in de sfeer van het gevoelsleven’ ingeschat. De sentimentaliteit, een gewijzigde natuurbeleving, de verwerping van de normatieve autoriteit van de klassieken, de voorkeur voor primitieve literatuurvormen, het streven naar oorspronkelijkheid en de verheerlijking van het genie zouden hier het natuurlijk gevolg van zijn. Daarbij ondergaat, nog sterker dan bij Van Tieghem, de preromantiek een ‘Verdinglichung’. Formuleringen als ‘de preromantiek inspireert zich niet langer op de Griekse of Romeinse oudheid’ en ‘zij tastte in beginsel [...] het klassicisme aan’ of ‘zij vindt haar inspiratie vooral in de Germaanse landen’ suggereren een concrete, zelfbewuste stroming en verdoezelen, dat het hier slechts om een literairhistorische constructie gaat. De grensverlegging van de Nederlandse preromantiek van 1778 naar 1766 geschiedt niet op gezag van Van Tieghem, die, zoals eerder opgemerkt, in 1948 geen Nederlandse preromantici meer vermocht aan te wijzen, maar berust op een verwerking van een aantal beschouwingen van Brandt Corstius uit de jaren vijftig. Daarin verdedigde hij de these, dat om- | |
[pagina 31]
| |
streeks het midden van de achttiende eeuw ‘de grote veranderingen in de Westeuropese literatuur beginnen op te treden, die de romantiek voorbereiden’.Ga naar eind75 Hij schaart zich daarmee onder de voorstanders van de preromantiekthese, hoewel hij de term preromantiek sporadisch en in afwisseling met de aanduiding ‘vroege romantiek’ hanteert. De door hem gesignaleerde ‘tendenties tot verandering en vernieuwing, tot tegenstelling, tot strijd’ beschouwt hij aanvankelijk als een ‘reactie der irrationalistische, sentimentele praeromantici op het klassicistisch rationalisme’.Ga naar eind76 Hoewel hij in latere publicaties de stelling handhaaft, dat omstreeks het midden van de achttiende eeuw een tijdperk eindigt en een ander aanvangt,Ga naar eind77 acht hij dan een simpel actie-reactie-schema ontoereikend om de gecompliceerde verhoudingen recht te doen. Omdat befaamde classicisten vernieuwers in anticlassicistische zin zijn geweest en het classicisme zichzelf ondergraaft op het moment, dat het zijn grootste triomfen viert, zou men er volgens hem beter aan doen het proces als een ‘innerlijke’ overgang van classicisme naar romantiek te beschrijven.Ga naar eind78 Die grote verandering die zich in geheel West-Europa voltrekt, maakt volgens Brandt Corstius, in Nederland de jeugdige Van Goens mee. In diens uit de jaren 1765 tot 1767 daterende opstellen voltrekt zich eveneens de ontwikkeling van rationalisme ‘naar het voorspel van een in klassieke idealen gedrenkte romantiek’. Die complexiteit van de achttiende eeuw stemt Brandt Corstius overigens herhaaldelijk huiverig ten opzichte van het ‘trekken van ontwikkelingslijnen, het maken van indelingen en groeperingen’.Ga naar eind79 De slechts beperkte geldigheid van simplificerende schemata werd hij zich pijnlijk bewust, toen hij in zijn studie over E.M. Post haar werk met behulp van de voorhanden zijnde gangbare etiketten trachtte te typeren en daarbij tot de ontmoedigende slotsom kwam, dat er zowel een classicistische, een preromantische als een romantische Post viel aan te wijzen.Ga naar eind80 Het bracht hem er niet toe die classificaties dan maar op te geven. Wel achtte hij het een vereiste, dat de gebruiker steeds nauwkeurig aangeeft welke voorstellingen hij aan de gebezigde termen verbindt en bepleitte hij een verfijning van het terminologisch appraat. Hoe dicht hij daarbij de voorstanders van een genuanceerde verlichtingsconceptie naderde, mag blijken uit het slothoofdstuk, waarin hij Post positioneert in de verschuiving van een zuiver rationalistische fase van de verlichting naar één waar de mens, ‘zijn ziel, zijn taak en zijn bestemming’ centraal staan. Niettemin blijft er een fundamenteel verschil: bij Brandt Corstius lost de gevoelige verlichting de rationalistische af, waar de aanhangers van een genuanceerde verlichtingsconceptie juist de gelijktijdigheid en het evenwicht tussen rede en gevoel benadrukken. Knuvelder laat in zijn inleiding Brandt Corstius royaal aan bod komen. | |
[pagina 32]
| |
Zo beklemtoont hij herhaaldelijk, dat de preromantiek nog lang wordt beheerst en geschraagd door verlichtingsidealen en wijst hij het breukkarakter van de achttiende eeuw af. Toch heb ik de indruk, dat Knuvelder er maar ten dele in is geslaagd de niet geheel parallel lopende visies van Van Tieghem (de preromantiek is primair een reactie op het classicisme) en Brandt Corstius (het classicisme holt zichzelf uit) met elkaar te verzoenen. Met zijn grensverlegging van de preromantiek naar 1766 en het aanwijzen van Van Goens als de vroegste representant gaat hij verder dan Brandt Corstius betoogde. Over de verdere lotgevallen van de preromantiekconceptie in de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving kan ik kort zijn. Vanaf de jaren zestig groeit de term uit tot een gewild en vertrouwd label, dat in dissertaties, monografieën, artikelen en tekstuitgaven met voorliefde wordt gebruikt.Ga naar eind81 Grote verschuivingen ten opzichte van Knuvelders voorstelling van zaken blijven achterwege. Zijn preromantiek-descriptie gaat gelden als een zinvol kader om werken en auteurs te plaatsen. Zo ontstaat er een zekere canonisering van ‘onze preromantici’, waarbij de vaste kern gevormd gaat worden door Van Alphen, Feith (‘onze voornaamste preromanticus’), Bellamy, Post, Kleyn, Van Engelen en Nieuwland. Grondkenmerk van die preromantiek is de manifestatie van het gevoel. ‘Preromantische sensibiliteit’, ‘preromantische gevoeligheid’, jazelfs ‘preromantische maangevoeligheid’ worden klassieke uitdrukkingen. Een enkele maal past men het eraan ten grondslag liggende schema rede-gevoel zo strak toe, dat het voorkomen van woorden als ‘aandoeningen’ en ‘teêrgevoelig’ al volstaat om ‘nieuwe geluiden’ op te vangen en een auteur tot een ‘overgangsfiguur’ te bestempelen.Ga naar eind82 Een discussie over de zinvolheid van het gebruik wordt nauwelijks gevoerd, veelal maakt definiëring plaats voor een klakkeloze hantering. Naar mijn indruk zet de al bij Knuvelder gesignaleerde ‘Verdinglichung’ van het begrip in de laatste decennia verder door. Zo lijkt de term preromantiek soms minder overgangsverschijnselen en overgangsfiguren te karakteriseren, maar eerder een periode sui generis, met eigen dominanten en ingebed tussen classicisme en romantiek af te bakenen. In dat verband acht ik het opmerkelijk, dat men niet altijd genoegen neemt met vage grenzen, maar een concreet beginpunt van de preromantiek postuleert.Ga naar eind83 Zelfs kan men formuleringen tegenkomen die doen vermoeden, dat de scribent bezig is weer een nieuwe overgangsfase, nu tussen classicisme en preromantiek, te construeren.Ga naar eind84
De Nederlandse literatuurhistoricus is als onderzoeker en beschrijver van een kleine literatuur gewoon bij het ontwerpen van historische indelingen | |
[pagina 33]
| |
zich in sterke mate te laten leiden door de vigerende classificatieschema's uit de ‘grote’ literaturen. Die legitieme handelswijze heeft, zoals bovenstaand overzicht aantoont, ook de karakterisering van de Nederlandse letterkunde in de tweede helft van de achttiende eeuw niet ongemoeid gelaten. Nu er in de omringende landen, en vooral in het land, waar de term preromantiek werd gesmeed, ernstige kritiek van formele en inhoudelijke aard op het concept wordt geuit, is de vraag gewettigd of ook de Nederlandse literatuurhistorici de preromantiekconceptie niet op de helling moeten zetten en vervangen door wat ik gemakshalve een genuanceerde verlichtingsconstructie wil noemen. Wordt aan figuren als Van Goens, Van Alphen en Feith niet meer recht gedaan, wanneer men ze beschouwt als Nederlandse representanten van de ‘late verlichting’ dan wanneer men hen op grond van de aanvechtbare, want al te simplistische, antithese rede-gevoel als preromantici etiketteert? Men zou mij kunnen tegenwerpen, dat de situatie in Nederland niet te vergelijken is met die in het buitenland, omdat er omstreeks 1770-1780 in litteris duidelijke veranderingen zijn op te merken. Ik ontken die wijzigingen niet. Met de negentiende-eeuwse literatuurhistorici kan men wel degelijk over een herleving of vernieuwing van de literatuur spreken. De vraag is echter of die veranderingen zo nodig onder het vaandel van een preromantiek geplaatst moeten worden. In die periode verliest de Nederlandse letterkunde een deel van haar provincialistische karakter, zij haalt, zowel in theorievorming als in literaire praktijk in korte tijd een deel van de forse achterstand in die men ten opzichte van het buitenland had opgelopen. Internationaal gezien raakt men enigszins bij. Van Goens, zegt Knuvelder in navolging van Wille, is de man ‘die Nederland uit zijn zelfgenoegzaamheid in de stroom van het Europese denken en dichten wist te dwingen’.Ga naar eind85 Dat lijkt me een voortreffelijke typering, maar ik heb er moeite mee, dat dit mondig worden als preromantiek wordt uitgelegd. Door de ‘herleving’ als preromantiek te kwalificeren begaat men m.i. een taxatiefout. Die is, als ik het goed zie, te herleiden tot een zekere frustratie die de Nederlandse literatuurhistorie heeft overgehouden uit het romantiekonderzoek. Hoe uitvoerig Knuvelders inleidingen op de romantiek ook mogen zijn, de Nederlandse romantiek zelf maakt maar een povere indruk en heeft, in de beeldende bewoordingen van Brom meer geklapwiekt dan zij is opgevlogen.Ga naar eind86 Is het te gewaagd om te veronderstellen, dat men, bij gebrek aan een volwaardige Nederlandse romantiek, met des te meer ijver, en daartoe gestimuleerd en gesteund door de annexatiepogingen in het buitenland, op zoek is gegaan naar vermeende achttiende-eeuwse voorlopers? Preromantiek of late verlichting. Het lijkt een louter terminologische | |
[pagina 34]
| |
kwestie, maar het komt neer op een keuze tussen een benadering van de tweede helft van de achttiende eeuw vanuit een romantische dan wel een verlichtingsoptiek. Er is al veel gewonnen, wanneer men gaat inzien, dat er een alternatief is.
|
|