Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdam, 10 november 1750Met veel honeur heb ik ontfangen van mevrouw U.Ex. egtgenoot de communicatie, dat de zaaken welstaan en dat U.Ex. van gedaghten was het best voor mij te zijn om over te komen en Z.D.H. reverteert en de zaaken te volhandig wierden. Waarop tot antwoord dient, dat tzeedert 't laatste toeval van aamborstigheyd in Den Haagh ik voorleeden donderdagh ten tweeden maalen daarvan ben aangetast, zulke ik met den doctor TronchienGa naar voetnoot1) heb geraadpleeght, welke na examinatie mijner constitutie verclaarde, dat het ongemack geensints aamborstigheyd, nemaar alle teekenen aan hem gebleeken betoonde, dat zulks 't praeludium was van eene aannaaderende mildzught, veroccagioneert door veel blocken en omwentelingen van teegenspoeden, welke onmiddelijk eene gantsche hijpocondrie konde verwecken, zoo mijn rustigh humeur en 't weghneemen van de oorzaak mijner ongesteldheijd sulkxGa naar voetnoot2) praevenieerde. Dus was Z.Eds. recipe. In de eerste zes weeken wijnigh of niet te arbeijden, mij te diverteeren, dogh niet sterk te vermoeijen; alle twee uuren van den dagh medicijnen te gebruijken tot dat ondervonden wierd, dat de cauza movens verijdelt was. Stiptelijk heb ik zulke nagekomen en ben actueel besigh tot den uijtvoer van dat voorschrift. En wat zal ik zeggen? Mij dunkt, dat ik voel beeterschap en ruijmer ademtoght. Oordeel nu, zoo 't U.Ex. gelieft, off ik vooralsnogh de reijs kan doen en off ik wel sal verliesen niet te supercedeeren tot aan 't hoff de handen wat ruijmer zijn en men occagie | |
[pagina 469]
| |
heeft na 't afdoen der dringende inlandsche zaaken plaats voor de buijtenlandsche te maaken. Veronderstellende ten basis dat de gesondheijd de grootste rijkdom is, zoo dient om dezelve te behouden niets vernegligeerd te werden. De tijt sal inmiddels leeraren off er te hoopen off te vreesen is. Ook zult U.Ex. zeekerlijk wel sondeeren of er aandaght, lust en opmerkingh is, off dat wanhoop en verflaauwing de ijveraars bezield. 't Eenigste, dat zoude presseeren is off mijn zoon hoop heeft tot de vacante commisplaats off niet, om in 't laatste cas hem voor vast op zijn comptoir te verbinden. Zoo dit geringe middel niet magh strecken tot dedomagement mijner groote moeijten en zwaare kosten, zoo zal ik wanhoopende veel liever succumbeeren als nogh meerder door aanhoudende sollicitatien (zonder vrught) te verliezen. In alles mij onderwerpende aan de wille Godts, welke oneijndige middelen heeft om variatien te maaken, die 't menschdom niet verwaght en des eghter hem te stade kunnen komen. Want zeeker wijsgeer zeght van zigh zelve: ‘Vermagh ik niets? Ik zet den hemel, de waarheijd en de tijd, teegens drie anderen’. Aan welke spreuk ik mij gedraage. Nu verwaght ik met de veranderingh van windt scheepen van Curaçao, welkers nieuws U.Ex. immediaat zal werden geadviseert, 't zij die in faveur of prejuditie mogen zijn. Gedenk mijner ten goeden en verschoon mijne reyse eenige tijt, om te praevenieren, dat ik niet verval in eene bijna universeele Hollandse provinciale ziekte, die ik gaarne in 't voorjaar na Gelderland zoude ontvlughten. Den Hemel zeegene uwen arbeijd en ijver, die onwrikbaar op waarheijd en trouw zijn gefundeert; twee zuijlen, die de eeuwigheijd verdienen zullen. |
|