Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdWenen, 7 mei 1749Ga naar voetnoot2)Zedert mijne laaste van den 4 deser ben ik alle dagen te Schönbrunn geweest, maar heb dengenen, van wien ik de communicatie der voorensgemelte ordres nae de Nederlanden gesondenGa naar voetnoot3), moest ontfangen, nog niet kunnen aantreffen. Dit eloignement van 't hof en van de ministres, die nu wijd en zijd verspreid sijn, die op het land gaan, soo ras sij eenen dag vrij hebben en derhalven t'alle tijden niet sijn te vinden, en te spreken, maakt mij dikwils verlegen, hoe ik mijne heeren en meesters en mijne ministeriale plichten tijdig en behoorlijk sal voldoen. Deese applicatie vereischt eene continueel beweging geduurende seven maanden en meer in 't jaar en soo veel tijd en kosten zedert 1743, dat H.H.Mog. niet 't onrechte begreepen hebben, dat mijne weddens en emolumenten van natuur moesten werden verandert bij resolutie van den 24 november 1744, want bevorens, vermogt ik nae de ordre van het land voor dien tijd en voor die onkosten bij daggelt en specificatie te declareeren. | |
[pagina 290]
| |
Dit soude eindelijk vrij hoger geloopen hebben, als 't geen mij tot mijne verbeteringe bij resolutie voorsz. was toegedacht, gemerkt mij nae den teneur mijner aanstelling tot extraordinaris envoyé van den staat aan 't keiserlijke hof te Weenen na de constante practijque, nae de klaare letter en sin van § 134 van 't reglement en van de resolutie van 22 december 1711 daggelt en verschot van reijskosten of postpaarden moesten goedgedaan worden, soo dikwils ik buiten de plaats mijner residentie vaceere en gae om affaires te doen en 't hof te volgen; nu soo en gae ik nooit naar buiten als in en om 's lands dienst. Ik ben nu tien volle jaaren te Weenen en nooit een dag van Weenen of van het hof geweeken, als tweemaal vier en twintig uuren, die ik in een ledigen tijt bij 't leeven van keiser Karel de VI met een vriend op 't land, twee of drie mijlen van hier heb gepasseert. Te vooren was nog een respijt van deese dagelijksche tochten, maar nu seer weinig, zedert het hof haar verblijf tot Schönbrunn over 't grootste gedeelte van het jaar heeft beginnen uit te strecken en de keiserinne-weduweGa naar voetnoot4) selfs op 't land gaat, soo ras sij kan. Eindelijk logeert het hooft van het departement der NederlandenGa naar voetnoot5) bestendig aan en in het hof te Schönbrunn. Ik heb van alle tijden met hem te doen gehad, maar nu ik expresse en meest op de Nederlandsche saaken moet denken en werken, meer als ooit. Het ministerie renvoyeert mij in deesen selfs tot hem en schijnt tevreden, dat ik daar de communicatien soeke, die mij andersins direct van het ministerie moesten geworden. Deese methode heeft sijne bysondere opmerking, dog voor mij soo geen gemack, ten minsten eene notabele etvantage. Dewijl ik sedert mijne aankomst te Weenen kennis met dien heere heb gemaakt en in een seer aangenaame betrecking van vertroude vriendschap ben geraakt, die sig, behoudens de wetten van het hof en het ministerie bloeijende conserveert en mij als minister en vreemdeling in dit land seer te stade komt, gemerkt die heer in goed aansien en vertrouwen staet bij haare keizerlijke majesteiten. Dit alles verdient misschien eenige attentie en dient 't mijner ontschuldiging, bij aldien 't rapport mijner operatien en bevindingen nu en dan een weenig mogt achter blijven, gelijk gebeurt is en nog al meer sal gebeuren, dewijl men tegelijk niet wel reijsen, trecken, negotieeren, schrijven en sijn hof maken bij | |
[pagina 291]
| |
souverainen en ministers. Elks heeft eenen bysondere tijd van nooden. In 't begin deser weeke, sijn de groote charges van kancelier van Boheme en Oostenrijk met haare cancellijen bedankt en vernietigt haare aanhoorige dicasterijen: de hofraed der Boheemsche en de hofraad of geheime stelle der vier Oostenrijksche landen gedissolveert. De stadhouder en de Oostenrijksche regeering hebben het selfde lot ondergaan. Alles staet derhalven voor eenige dagen stil, totdat de nieuwe departementen van justitie, politie en finantie gepubliceert en de respectieve hoofden, leeden en bedienden derselvige geinstallert sullen sijn. Ik heb wel eenige kennisse en denkbeelden van deese nieuwe bestellingen, als mede van de groote oor saken, motiven en goede oogmerken van dit alles, samt van de gehoopte en gevreesde eindens van dit werk. Hier inne is niets, dat iemant, die dit hof kent, kan surpreneeren, als de schielijke en vigoureuse uitvoering op eenmaal en over alles. Om alle repetitien te ontgaan, omtrent het eerste, sal ik nae de publicatie wagten en 'er de nodige elucidatien bijvoegen. Tot verstant van het tweede wort een geheel examen van de oude confuse constitutie deser regeering vereijscht, die na den mensche, sonder deese groote vorstin, of ten prooije der nabuurige mogenheeden soude sijn geworden, of in sig selfs even verward en weerloos sijn gebleeven ten laste van haare goede geallieerden. Daernae soo is dit point een weinig delicaat te tradeeren en het derde nog meer. Ik heb daarvan nogtans én staelen én denkbeelden gegeeven, als het te passe quam en laastelijk den 24 en 25 januarij laastleden; ik soude het voor eenige jaeren al hebben kunnen doen, in vol of verstaanbaar verslag. En het is onder anderen om deese reeden, dat ik voor eenige jaaren en nu nog meer als ooit verlange om U.W.E.G. en die het aangaat mondeling over materien van dien aart te onderhouden. Trouwens het en past een vreemd minister niet soo scherp in de saaken van 't land sijner besendinge te sien. Deese attentie offenseert selfs. Wat gaat het ons aan, sal men eindelijk seggen, hoe de keiserinne haare landen regeeren wil, als 't haar en haare landen maar wel gae. Dit is de quastie. Wij seggen de selfhouderinGa naar voetnoot6) der Oostenrijksche massa en heerschappije, dat sij haare protestant- | |
[pagina 292]
| |
sche onderdanen in HungarijenGa naar voetnoot7) etc. moet spaaren, dat sij in foedere meer dient te prestaeren, als sij gedaan heeft, indien sij wil. dat men met haar sal aanslaan. De keiserinne begrijpt dit ook, soude sig geerne in staat stellen om geene subsidien van haare geallieerden te vragen, heeft bitterlijk geklaagt, dat de constitutie van Engeland en Holland oorsaak sijn geweest, dat men met en voor haar niet alles heeft kunnen doen, wat nuttig, nodig en doenlijk waere geweest en hoopte van haare kant voortaan niet in gebreeke te blijven. God segene haare goede en groote voornemens en geve, dat het succes haare vijanden en die van de Republique eerlang nog doe 't zidderen. De Sweeden hebben buiten twijffel soo veel recht om haare eijgene regeering te bestellen, als eenig volk in Europa. Nogtans seggen de naburenGa naar voetnoot8), dat sij bij haare aangenomene regeeringsforme moeten blijven. Deese contradictie dreigde ons met eenen geheelen oorlog. Die verhoed is door de goede sentimenten van 't hof van Versailles, soo het schijnt, en door de naive verklaaringen van dit hof omtrent de saaken van vreede en oorloge. Alsoo Vrankrijk dit hof al vroeg gesondeert heeft op dat point, soo is het waarschijnelijk, dat de Oostenrijkers de Franschen al vroeg hebben gepraeveniert van haare waare vredelieventheid. Wij sien er tegenwoordig de effecten of de gevolgen van, dewijl men mij versekert, dat Vrankrijk, met Groot BrittannienGa naar voetnoot9) gae mit dit hof aanbied samen te spannen om de rust van 't noorden en van Europa selfs tegen den koning van Pruissen te maintineeren. Dies treede ik niet in het detail van 't geen de respective hoven elkanderen hebben gedeclareert. Wat men Rusland op dat propoost sal seggenGa naar voetnoot10), is bij mijne voorige gemeld. De heer KeithGa naar voetnoot11) heeft mij de brieven, die de koningen van Groot Brittannien en Pruissen op dat subject gewisselt hebben, gecommuniceert. Gisteren communiceerde hij die aan de keiserinne als in vertrouwen, | |
[pagina 293]
| |
ter occasie van de notificatie van de geboorte van de jongste erve van den prince van Walles. 't Welk een seer goet effect deed. Morgen expedieert men den courier naar Rusland. De ambassadeur van die croon wort hier nu alle ogenblikken verwagt, want hij is op weg, tusschen Dresden en Weenen. Ik soude na mijn eerste intentie nog iets gesegt hebben van Hungarische nabije saaken, als eene materie relatif tot het geene in deesen is vermelt, maar de tijt ontbreekt mij. Ik gae nae Schönbrunn, ten bekenden eijnde en noeme mij met ijver en eerbied, etc. |
|