Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekend
[pagina 341]
| |
stelling in gesondtheyt te feliciteren. De levendige erkentenis voor dieversse preuves van vrintschap, en de weldaden in het voorleden jaar mijn beweesen, kan mijn de vernieuwing van dit jaar niet doen passeeren, sonder U HoogEd. Welgeb. van ganscher herte te wenssen dat het den Hemel behaage bij volhardingen nog veele jaren sijnen rijken zegen over U HoogEd. Welgeb. dierbaare persoon uyt te storten in gesondheyt en allen welvaart, met wegneeming van alle sourses die U HoogEd. Welgeb. immermeer eenig chagrin soude geven en toebrenging van al wat dit leven genoeglijk maken kan. Ik heb van tijt tot tijt aen sijn Hoogheyt kennis gegeven van 't geen hier desselfs hooge attentie meriteerende is voorgevallen, onder anderen had ik de eere op den 11. November des voorleden jaars aen sijne Hoogheyt te nottificeren, dat tot Enckhuysen een vroedschapsplaats was opengevallen door de doot van den Heer HaackGa naar voetnoot1), die meede aldaar bewinthebber was van de Oost Ind. Compagnie, welke post door een geevende bewinthebber bij deese Camer moeste vervult worden, meenende dat die begeevingen niet behoorde te geschieden sonder voor af seyne Hoogheyt daer in te kenne. Dog die vroedschaps plaats is reets tot Enckhuysen vervult sonder, so veel mijn bewust is, het goetvinden van sijn Hoogheyt hier over in te nemen. Wanneer hier tot Hoorn de aenstelling van een bewinthebber op den 25. November laast geleden geschieden soud, deed ik in de vergadering van bewindhebberen een propositie ten eynde de nominatie daer toe aen sijn Hoogheyt ten fine van electie mogte worden gepresenteert, allegerende ik, dat sulcks bij de kamer Zeelandt reets was geschiedt, en apparent ook bij voorvallende vacaturen door andere Camers wel soude gevolgt worden. Dog mijne confraters, die dit in 't eerst wat bedenkelijk voorquam, meende dat als men sig hier omtrent maar stil hield, men dan aen 't hof daer geen reflectie op | |
[pagina 342]
| |
soude nemen, en men hier so alles gelijk voorheen na syn eijgen goetvinden soude konne dirigeren, en mijn wierd als ik de retro-acta van voorige Stadhouderlijke regeeringe daer op wilde nasien, een extract daer uyt overgegeven door de burgemeester CarbassiusGa naar voetnoot1), met versoek om daer bij te berusten, bij welk extract gebleek, dat in 't jaar 1693, op den 21. Juny, Mr. Willem Crap - - zijnde geweest mijn vaders grootvader - -, op den 18. Decemb. 1696 Mr. Jan Abbekerck - - die mijn moeders Vader was - - en op den 21. Feb. 1699 Cornelius Velius tot bewinthebbers alhier door burgemeesteren diertijt zijn geëligeert. Egter weet ik dickwils van mijne vrinden gehoort te hebben, dat die twee eerstgenoemde heeren met kennis en goetvinden van den Koning hoogloffelijker memorie in die Compagnie geplaatst zijn, gelijk ook seker is, dat mijn grootvader Abbekerck na de expiratie van sijne Commissie in dit Collegie ter Admiraliteijt door sijne Konincklijke Majesteyt is gecontinueert, dat doemaals seer tegen de intentie van deses Stads regeeringe was. Het soutien door U HoogEde. Welgebe. heer vader in die dagen aen mijn grootvader beweesen is steets bij mijne familie in danckbaare erkentenisse tot hier toe gebleven. U HoogEd. Welgeb. sal ligt konnen begrijpen, dat ik 't hier quaad sal hebbe alleen tegen so veele het daer heen te dirigeren, dat sijn Hoogheyt het agrement bekomt van de vrije dispositie over de vacerende ampten in deese Stadt, ten zij ik hierin door de hulp van jemandt van de waare, welmeenende liefhebbers van sijne Hoogheyt ondersteunt worde, want die groote so genaamde republiquijnen meende in den beginne, dat sijn Hoogheijt haar als eijgen-eer-en-intrest-soekers kennelijk soude corrigeeren, dog die vrees schijnt meer en meer te verdwijnen. Dat mijn wederom sullen soeken te ontsetten van het burgemeesters amptGa naar voetnoot2), sie ik klaar tegemoet, om haer directie aen het gemeen en de geheele burgerij - - | |
[pagina 343]
| |
die mijn sulcks gaarn sagen - - te toonen boven die van sijn Hoogheyt. Dat ik so veel vrijheyt gebruijke om U HoogEd., Welgeb. dit te relateren, is op de permissie, die U HoogEd. Welgeb. mijn heeft gelieve te verleenen om van de behandeling, die mijn hier geschiede soude, kennis te geven. Den heer Pieter BinkhorstGa naar voetnoot1) sprack ik hier eergister, die meende, sijn Hoogheyt sijn E. gaarn tot hooftofficier deser stadt soude willen sien. Dewijl ik weet, dat dien heer ook bij U HoogEd. Welgeb. bekent is en mijn altoos is voorgekomen als een man van eer en probiteijt, so hebbe de eere U hoogEd. Welgeb. te segge dat so het U hoogEd. Welgeb. intentie ook mogte sijn dien heer daar toe te bevorderen, dat U hoogEd. Welgeb. maar met sijn Hoogheyt daar over eens gelieft te spreeken en mijn ten spoedigste te melden dat sijn Hoogheijt den heer Binckhorst gaarn soude willen sien voorgesteld bij haar E. groot moogende ter bekleedinge van gemelde ampt. Dit soud alleen genoeg sijn, so ik meen, om deze stadsbaasen van haare schicking te doen afsien en den heer Binckhorst dit ampt te doen hebbe. Men heeft tot hier toe gedraalt om een heer te benoemen om tegen May sessie te doen hebben in de vergadering van Haar Hoog Mogende, 't geen nu ook, so ik merck, bij haar is vastgestelt. Dewijl men dat in de pointen van beschrijving niet vond, dagten die baasen hier, dat sulcks à desseyn daar was uijtgelaten om dat misschien sijn Hoogheijt daer toe een heer uijt deese stad soude gelieve te projecteren, maar nu men gehoort heeft dat sulcks door den heer Boeij is vergeten geworden in de pointen van beschrijving te stellen, sal men daar eerstdaags ook meede voortgaanGa naar voetnoot2). Naar ootmoedig excus gevraagd te hebbe dat U hoog Ed. geb. attentie so veel verge en mijn in derselver hooge | |
[pagina 344]
| |
protextie en seer veel gewaardeerde vrindschap beveelende blijve met veel ijver en hoogagting
Hoogedele Welgeboren Heer
U HoogEde. welgeborens onderdanigste en verpligste dienaar. |
|