Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekendKampen, 15 Jan. 1743.Wel gebooren Graef, gestrenge Heer en Neef. Tot antwoort op Uwgb. Gestr: veel geeerde Missive van den 12. deeser moet ick melden, als dat de Deputatie na Dort en den BrielleGa naar voetnoot2) hier meede veele stoffe van discoursen uijt leevert, edogh soo ick uijt de discoursen kan bemerken, zijn de meeste resonnementen, die men daer over hoort, op een los fundament gegrondt, als zijnde | |
[pagina 61]
| |
de Resolutie van DortGa naar voetnoot1) hier in de provintie nog niet bekent, en soude UWGb. Gestr. mij derhalven seer verplighten, wanneer daervan een copie mogte ontfangen. De conduite van de Heeren van Dort, voornamentlijck door het omsenden van hare Resolutie, andere Provintiën in haer sentiment over te halen wordt, soo veele ick kan bemerken, hier niet gelaudeert, maer contrarie ten eenemael gedisapprobeert; als meede haer sentiment om namentlijck de Koninginne alleen met gelt en niet met Troupes te helpen. Edog ten aenzien van dit laeste sijn veelen menschen alhier van gedaghten verandert, uijt oorsaeke dat hier een gerugte ontstaen is, dat den Koning van Pruissen aen het Hof van Engelandt en den Staet soude hebben gedeclareert, dat met geen onverschillige oogen soude kunnen aensien, dat er meer vreemde Troupes in het Rijck marcheerden, als meede dat den Koning van Pruissen een Corps van 30m man na de kant van Gulijck liet marcheeren, en het derhalven niet raedtsaem soude weesen om de Troupes van den Staet buyten het territoir van den Staet te senden. Dog hoe verre dat deese gerughten geloof meriteeren, weet ick niet. Wij hebben hier ook ontfangen de Resolutie van de Staaten van Utrecht, die mij toeschijnt bij na te moeten overeenkoomen met de Resolutie van Dort, dewijl sij meede stellen, dat het casus foederis niet exteert en dat men volgens hare gedaghten eerst door middelen van accommodement de vreede in Europa moet traghten te herstellen, sig verder beroepende op de vernietinge van de Oostendische Compagnie, en het afdoen der grieven van de Oost Friesse steden; welke accrochementen mijns bedunkens hier weinig te pas koomen. Hier zal geen Landagh weesen voor den 4: Maart op het aldervroegste, en derhalven is er ook geen apparentie ter werelt, dat vóór die tijdt een Provintiale Resolutie genoomen sal worden, en ick sal in die tussentijdt niet mankeeren om den Heere Droste van Sallandt over den teneur van UWGb. Gestr. twee missives te onderhouden. | |
[pagina 62]
| |
Ick wil niet hoopen, dat hier in deese Provintie ook van die menschen gevonden worden, waer van UWGb. Gestr. meldt, dat derselver naeme niet meer meriteert gesecreteert te worden, dog soo der onverhoopt eene mogt onder loopen, versoeke het te moogen weeten om mij daer voor te kunnen waghten, sullende het mij altoost seer veele eere weesen, wanneer ick in staet mogte zijn om door UWGb. Gestr. ergens in gebruijckt te worden. |
|