Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| ||||||||
Voorrede.Een vol dozijn jaren geleden hadden wij in Londen gelegenheid tot vriendschappelijke samenwerking in het belang van de Vaderlandsche Geschiedenis. Daarvan is de uitgave, welker eerste deel wij hier aanbieden, een late vrucht. Haar aard is door de plaats onzer samenwerking in verband met het lotgeval der bewerkte archivalia bepaald. Er is, Heinsius wellicht uitgezonderd, in de achttiende eeuw niet één Nederlandsch staatsman, die zijn papieren met zooveel zorg heeft bewaard als Willem Bentinck van Rhoon. De oorspronkelijke verzameling heeft aanvankelijk wel in haar geheel op Zorgvliet berust; na Bentinck's overlijden is zij, blijkbaar om staatkundige redenen, geheel of gedeeltelijk naar Oostfriesland overgebracht. Slechts een rest der verzameling is in het bezit van Bentinck's nazaten gebleven. Het berust thans op den Hasselhof te Helmershausen, waar het in 1928 door Japikse werd ontdektGa naar voetnoot1). In een op 19 October 1828 te Varel aan de Jahde geteekend schriftuur machtigt de Rijksgraaf Bentinck den boekhandelaar E. Maaskamp te Amsterdam ‘omme oover zeekere hem anvertrouwde papieren te mogen disponeeren, zooals wij mondelings oovereengekommen zijn’Ga naar voetnoot2). Het is dit bestanddeel der verzameling, dat Koning Willem I bij een bezoek aan Amsterdam bezichtigde en voor zijn Huisarchief aankocht, vermoedelijk ook met het oog op zijn bekend plan een ‘op de meest echte bescheiden gegronde’ Algemeene Nederlandsche Geschiedenis te doen schrijvenGa naar voetnoot3). Groen van Prinsterer | ||||||||
[pagina VIII]
| ||||||||
heeft uit deze papieren een keuze gemaakt, welke, aangevuld met enkele aan zijn aandacht ontsnapte bescheiden, door Bussemaker is uitgegeven in de IVe série van de Archives de la Maison d'Orange Nassau. De van Maaskamp gekochte papieren waren voorloopig voor den Koning in ontvangst genomen door Röell. Een aantal in den koop besloten portefeuilles waren (het blijkt niet vóór of na de overname door Röell) aan Tydeman ter inzage afgestaan; van het overige had Röell een door zijn zoon opgemaakte inventaris aan den Koning doen toekomen. Deze liet door De Mey het overnemen van de verzameling opdragen aan Groen van Prinsterer, die reeds sedert een paar jaren, als nevenbetrekking, belast was met het toezicht op het HuisarchiefGa naar voetnoot1). Toen Groen echter op 8 November 1833 na aankomst te 's Gravenhage de in niet minder dan 178 portefeuilles vervatte verzameling in oogenschouw nam, begreep hij, te moeten kiezen of deelen. Hij nam zijn ontslag als Kabinetssecretaris en werd Huisarchivaris. Groen's eerste werk als zoodanig was nu het collationeeren van de ontvangen Bentinck-papieren met de te Amsterdam opgemaakte lijst. Reeds veertien dagen na zijn benoeming moest hij aan Röell een opgave zenden ‘van sommige en daaronder niet onbelangrijke stukken, welke na een nauwkeurig onderzoek, voor zoover dit onder zoovele duizenden papieren mogelijk is, alsnog worden vermist’Ga naar voetnoot2). Zoover uit de briefwisseling blijkt, zijn deze stukken, behalve het eerstgenoemde, sedert niet terecht gekomen; wij doen de opgave daarom hieronder volgenGa naar voetnoot3). | ||||||||
[pagina IX]
| ||||||||
Een groot aantal andere papieren is, na den verkoop, in 1856, van Varel door de Bentinck's, door bemiddeling van Dr. Tycho Mommsen uit Oldenburg op 14 November 1857 aan het Britsch Museum verkocht en daar aan de Egerton-collectie toegevoegd. Van dit bestanddeel is door Bussemaker een uitmuntend overzicht gemaakt, waarvan de nauwkeurigheid en volledigheid te opmerkelijker zijn, zoo men rekening houdt met den uiterst korten tijd, een week, die ervoor ter beschikking heeft ge- | ||||||||
[pagina X]
| ||||||||
staanGa naar voetnoot1). Deze drie bestanddeelen vormen tezamen echter niet het geheele oorspronkelijke fonds. Een vierde verzameling is op Middachten terechtgekomen, een vijfde op onnaspeurlijke wijze in een Fransch kasteel verzeildGa naar voetnoot2). Doch bovendien schijnen nog andere stukken in de diaspora te zijn geraakt. Enkele daarvan hebben wij in afschrift aangetroffen in het te Wolfenbüttel berustend archief van Brunswijk, wiens staatkundige werkzaamheid, gedurende verscheidene jaren, zoo nauw met die | ||||||||
[pagina XI]
| ||||||||
van Bentinck verbonden is geweest. Het is niet onwaarschijnlijk, dat ook uit andere verzamelingen nog oorspronkelijk tot Bentinck's archief behoorende stukken zullen te voorschijn komen. Ware de zaak nog in haar geheel geweest, dan zou buiten kijf één uitgave van alle Bentinck-papieren, ongeacht hun tegenwoordige verblijfplaats in chronologische volgorde gerangschikt, den voorkeur hebben verdiend. Zulk een uitgave is echter sedert Bussemaker's publicatie niet meer mogelijk. Het is de voor de Archives aangenomen regel, om de uit het Huisarchief afkomstige bescheiden bij de uitgave niet met die van andere herkomst te vermengen. En hoewel nu juist in dit geval, waar een zoo aanzienlijk gedeelte der bescheiden ontleend was aan de, eigenlijk toch niet tot de archieven van het huis van Oranje-Nassau behoorende, Bentinck-papieren, wellicht aanleiding zou zijn geweest om een afwijking in overweging te nemen, kunnen wij toch slechts billijken, dat Bussemaker aan dien eenmaal bestaanden regel heeft vastgehouden. Deze voorgeschiedenis bepaalde de opzet van onzen arbeid als een, de Archives aanvullende, uitgave der Londensche Bentinck-papieren. Voor dit deel hebben wij gebruik gemaakt van de volgende, alle in het Britsche Museum berustende, bundels:
| ||||||||
[pagina XII]
| ||||||||
Het spreekt vanzelf, dat, bij dezen opzet, onze uitgave niet harmonisch kan zijn. Telkens breekt een briefwisseling af om soms geheel willekeurig na een zekeren tijd weer voortgezet te worden. Wij hebben echter gemeend, ons desondanks aan onzen opzet te moeten houden. Zoo min als Bussemaker zijn uitgave met Londensche, hebben wij de onze met Haagsche stukken aangevuld. Buiten de Londensche Bentinck-bundels zijn wij slechts gegaan: 1) voor de briefwisseling van Willem Bentinck met Carteret, Newcastle en Sandwich, die in de archieven dier staatslieden in het Britsch Museum aanwezig is, 2) voor de reeds genoemde Bentinck-papieren uit het Brunswijk-archief te Wolfenbüttel. Het eerste deel van onze uitgave, die wij hierbij aanbieden, voert ons tot de Preliminairen van Aken. Een tweede deel, dat tot den dood van Willem IV reikt, zal onze uitgave voltooien. Het ligt in onze bedoeling daaraan een alphabetisch register voor het geheele werk toe te voegen. Ten slotte brengen wij hartelijken dank aan Dr. W.A.F. Bannier, wiens welwillendheid ons bij de oplossing van vele bij de annotatie gerezen vragen onvermoeiden steun heeft verleend. C. GERRETSON. P. GEYL. |
|